ECLI:NL:RBNHO:2022:4484

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
9643038 \ WM VERZ 22-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie voor parkeren op de rijbaan met boete en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene voor het parkeren van zijn voertuig waar dat niet mocht. De betrokkene had zijn voertuig met twee wielen op de rijbaan geparkeerd, wat in strijd is met de verkeersvoorschriften. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegewezen. Betrokkene was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 1 maart 2022 heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie zijn standpunt gehandhaafd, waarbij hij stelde dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter heeft de stukken in het dossier bekeken, waaronder verklaringen van de verbalisant en foto’s van de gedraging. De kantonrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was dat betrokkene zijn voertuig niet volledig in de berm had geparkeerd, maar met twee wielen op de rijbaan, waardoor de boete terecht was opgelegd.

Daarnaast heeft de kantonrechter zich gebogen over de proceskostenvergoeding die door de officier van justitie was vastgesteld. Betrokkene stelde dat de officier van justitie ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van samenhangende zaken, wat invloed had op de hoogte van de proceskostenvergoeding. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van samenhangende zaken en vernietigde de beslissing van de officier van justitie over de proceskostenvergoeding. Uiteindelijk werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 785,25.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9643038 \ WM VERZ 22-23
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 10 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : I. Menalo, Appjection B.V. te Amsterdam.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft in zijn beslissing de feitcode gewijzigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie een proceskostenvergoeding toegewezen. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 maart 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Ter zitting stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanvullend dat het voertuig wel degelijk deels op de rijbaan staat, zodat bord E1 van toepassing is en de gewijzigde feitcode juist is. Met betrekking tot de toegekende proceskostenvergoeding voor samenhangende zaken stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat er wel degelijk sprake is van samenhangende zaken omdat de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg identiek zijn geweest.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: een voertuig parkeren waar dat niet mag (bord E1, parkeerverbod(szone)).
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd. Betrokkene stelt in de berm te hebben geparkeerd, zodat de boete ten onrechte is opgelegd omdat bord E1 enkel van toepassing is op de rijbaan en niet geldt voor de berm.
De officier van justitie heeft een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant. In dit aanvullend proces-verbaal is onder andere het volgende vermeld:
“…Ik zag dat op een weg half in de berm half op de rijbaan de Zeedijk te Uitdam een personenauto van het merk Volvo, zwart van kleur voorzien van [kentekennummer] geparkeerd stond…”.
In de toelichting van het zaakoverzicht verklaart de verbalisant onder andere het volgende:
“…parkeren op een 80 kilometer weg niet volledig in de berm.“
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaringen van de verbalisant en de foto van de gedraging – voldoende blijkt dat betrokkene zijn voertuig niet volledig in de berm had geparkeerd, maar met twee wielen op de rijbaan. De kantonrechter concludeert daarom dat de boete terecht is opgelegd.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd, wordt daarom ongegrond verklaard.
Gemachtigde van betrokkene voert in het beroepschrift tevens aan dat de officier van justitie in zijn beslissing de proceskosten onjuist heeft vastgesteld, omdat de officier van justitie ten onrechte heeft beslist dat er sprake is van een samenhangende zaak met vijf andere zaken. De gemachtigde voert aan dat de verrichte werkzaamheden in deze zaken niet nagenoeg identiek zijn met de andere zaken omdat het gaat om verschillende feitcodes, geheel andere feitencomplexen en verschillende pleeglocaties.
Er is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Bpb. De officier van justitie heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van samenhangende zaken. Het enkele feit dat van één gemachtigde meerdere zaken op één zitting zijn behandeld, maakt die zaken, anders dan de officier van justitie lijkt te stellen, op zichzelf genomen niet samenhangend. Dat geldt te meer nu de gemachtigde van betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van verschillende cliënten die verschillende overtredingen hebben begaan, met dus verschillende feitcodes, waartegen verschillende beroepsgronden zijn aangevoerd. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de door de gemachtigde uitgevoerde werkzaamheden identiek of nagenoeg identiek zijn.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie van 16 juni 2021, met betrekking tot de toegewezen proceskostenvergoeding ad € 600,75, vernietigen en bepalen dat aan de betrokkene voor wat betreft de fase van het administratief beroep alsnog een hogere proceskostenvergoeding wordt toegekend.
De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift en het telefonisch horen.
De waarde per punt bedraagt € 541,00. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 405,75 (1,5 x € 541,00 x 0,5).
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.
Voorts is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Nu de beslissing van de officier van justitie met betrekking tot de toekende proceskostenvergoeding wordt vernietigd, komt dit verzoek voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van de zitting. Zodat twee punten dienen te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 759,00. Gelet op de aard van de zaak (het geschil betreft de toekenning van proceskostenvergoeding) past de kantonrechter wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 379,50 (2 x € 759,00 x 0,25).

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd ongegrond;
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie met betrekking tot de toegekende proceskostenvergoeding gegrond en vernietigt die beslissing met betrekking tot de proceskostenvergoeding;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 785,25 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het bedrag van € 785,25 aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: