ECLI:NL:RBNHO:2022:4321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9557095 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens verkeersvoorschriften met voordeel van de twijfel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene. De zaak betreft een boete die aan betrokkene was opgelegd wegens een vermeende verkeersovertreding, waarbij hij zich links van een doorgetrokken streep zou hebben bevonden. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 11 maart 2022 heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie aangegeven dat er twijfels waren over de vaststelling van de gedraging, wat leidde tot het verzoek om betrokkene het voordeel van de twijfel te geven. De kantonrechter heeft dit standpunt gevolgd en het beroep gegrond verklaard, waardoor de beslissing van de officier van justitie werd vernietigd.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat betrokkene recht heeft op een proceskostenvergoeding van in totaal € 1.164,75, omdat hij in het gelijk is gesteld. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter. Daarnaast is er een dwangsom van € 1.442,00 toegewezen, omdat de officier van justitie niet tijdig had beslist op het beroep van betrokkene. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige beslissingen door de officier van justitie en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De kantonrechter heeft de officier van justitie veroordeeld tot terugbetaling van de zekerheidstelling aan betrokkene en heeft bepaald dat de proceskosten door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9557095 \ WM VERZ 21-685
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 18 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : [gemachtigde], Bezwaartegenverkeersboetes.nl te Dordrecht.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 maart 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen, tezamen met betrokkene en de moeder van betrokkene, [naam] , als getuige.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder zich links van doorgetrokken streep bevinden (streep tussen verkeer in beide richtingen).
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Betrokkene stelt ter zitting dat hij en zijn voertuig op het moment van de door de verbalisant vastgestelde gedraging niet ter plaatse waren. Betrokkene stelt dat zijn auto op dat moment stond geparkeerd voor de woning van zijn ouders op de Irisstraat in Den Helder omdat hij in Den Helder uit was met vrienden. Betrokkene stelt tevens dat niemand anders gebruik maakt van zijn voertuig.
[naam] bevestigt ter zitting het betoog van betrokkene en stelt dat de auto van betrokkene (haar zoon) die avond bij haar voor het huis stond. Mijn zoon is die avond lopend naar de discotheek gegaan en is bij ons wezen slapen. Zo doet hij dat vaker, aldus [naam] .
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft zich ter zitting – naar aanleiding van het mondelinge verweer van betrokkene en de getuige – op het standpunt gesteld dat er bij haar twijfel is ontstaan, zodat de gedraging niet kan worden vastgesteld en zij betrokkene daarom het voordeel van de twijfel zou willen geven.
De kantonrechter volgt de vertegenwoordiger van de officier van justitie en bepaalt daarom dat het beroep gegrond is en de beslissing van officier van justitie zal worden vernietigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gelijk krijgt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen die kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.164,75. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 405,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0.5, waarde per punt € 541,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 759,00 (2 punten voor het beroepschrift en de zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 759,00).
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI: NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.
De gemachtigde van betrokkene beroept zich tevens op de omstandigheid dat de officier van justitie niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft beslist op het beroep van de betrokkene, zodat volgens betrokkene de maximale dwangsom vastgesteld dient te worden. Uit het dossier blijkt hieromtrent het volgende.
De beroepstermijn eindigde op 25 augustus 2020. Gerekend vanaf die datum eindigde de in artikel 7:24 van de Awb genoemde termijn van 16 weken op 15 december 2020. De officier van justitie heeft niet binnen de door betrokkene gestelde termijn van zestien weken beslist. Op grond van artikel 7:24 lid 4 Algemene wet bestuursrecht kan de officier van justitie zijn beslissing voor ten hoogste tien weken verdagen. Bij brief van 21 december 2020 – dus na het verstrijken van de beslistermijn - heeft de officier van justitie betrokkene bericht dat van deze mogelijkheid, indien nodig, gebruik wordt gemaakt. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de officier van justitie de beslistermijn tijdig heeft verlengd. (ECLI:NL:GHARL:2018:5503)
Op 24 december 2020 is de ingebrekestelling van betrokkene door de officier van justitie ontvangen, zodat de officier van justitie vanaf 9 januari 2021 een dwangsom verbeurde.
De officier van justitie heeft echter op 24 februari 2021 op het beroep beslist.
Op grond van artikel 4:17 Awb is in dat geval een dwangsom verschuldigd. De kantonrechter wijst een dwangsom toe van € 1.442,00.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.164,75 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden;
‒ stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,00 en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan de gemachtigde van betrokkene dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: