ECLI:NL:RBNHO:2022:4264

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21_1726
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van douaneaangiften en de voorwaarden voor wijziging onder de douaneregeling actieve veredeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. Eiseres, een internationale onderneming die actief is in de veredeling en verkoop van groentezaden, heeft verzocht om herziening van douaneaangiften die gedaan zijn in de periode van 25 februari 2015 tot en met 28 december 2017 en van 3 januari tot en met 7 februari 2018. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of verweerder ten onrechte heeft geweigerd deze aangiften te herzien of te wijzigen. De rechtbank oordeelt dat de herziening van de aangiften niet mogelijk is, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor plaatsing onder de douaneregeling actieve veredeling (AV). Verweerder heeft terecht gesteld dat de goederen onder de regeling AV zijn geplaatst zonder dat eiseres daarvoor een toereikende vergunning had. De rechtbank concludeert dat de aangiften onjuist zijn en dat de verzoeken tot herziening op onjuiste gronden zijn afgewezen. Eiseres heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat deze termijn niet is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1726

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Breda, verweerder.

Procesverloop

Op 16 september 2019 heeft eiseres een verzoek tot wijziging casu quo herziening gedaan ten aanzien van de aangiften die door haar zijn gedaan in de periodes van 25 februari 2015 tot en met 28 december 2017 en van 3 januari tot en met 7 februari 2018.
Bij beslissing van 21 oktober 2020 heeft verweerder op de verzoeken afwijzend beslist.
Het tegen deze beslissing gemaakte bezwaar heeft verweerder op 10 februari 2021 afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022 te Haarlem.
De rechtbank heeft deze zaak en de zaken met de nummers HAA 19/3114, HAA 19/3115 en HAA 20/2949 gevoegd behandeld.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en zijn kantoorgenoot S.E. van Amersfoort-Hoekstra LLB.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en drs. [naam 2].
Vervolgens heeft de rechtbank de zaken gesplitst. In de zaken met de nummers HAA 19/3114, HAA 19/3115 en HAA 20/2949 wordt bij uitspraken van heden separaat uitspraak gedaan.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een internationale onderneming actief in de veredeling, productie, bewerking, marketing en verkoop van groentezaden. De zaden van diverse groentegewassen zoals ui, radijs, bloemkool, broccoli en komkommer worden wereldwijd verkocht. In Nederland heeft eiseres vestigingen in [vestigingsplaats] (hoofdkantoor), [plaats 1] (onderzoekstation) en [plaats 2] (onderzoekstation). Eiseres heeft vestigingen in het [land 1], [land 2], [land 3], [land 4], de [land 5], [land 6] en een uitgebreid distributienetwerk.
2. Eiseres is al langere tijd in het bezit van een douanevergunning actieve veredeling. Deze vergunning werd door de douane reeds aan (de rechtsvoorgangster van) eiseres verleend onder de werking van het destijds geldende Communautaire douanewetboek (hierna: CDW). Op 8 april 2011 werd de douanevergunning actieve veredeling terugbetalingssysteem (hierna: vergunning AV/T) die gold vanaf 11 februari 2009 aangepast en gespecificeerd. De invoergoederen uit derde landen betroffen groentezaden en zaden van vruchten (GN-codes 1209 91 90 en 1209 99 99). De veredelde producten werden onder dezelfde GN-codes ingedeeld. De veredelingshandelingen waren het schonen, kalibreren, coaten, ontsmetten, verpakken onder merknaam en kwaliteitsonderzoek. De hoeveelheid zaden die onder de vergunning konden worden geplaatst betrof 80.000 kilogram met een waarde van € 1.800.000. Deze vergunning was drie jaar geldig namelijk van 11 februari 2009 tot en met 10 februari 2012.
3. De hierboven genoemde vergunning was verleend aan [bedrijf] B.V. Een zelfde vergunning AV/T werd op 11 februari 2012 aan deze B.V. verleend. De vergunning ziet op dezelfde invoer- en veredelde producten. De hoeveelheid werd echter wel gewijzigd, namelijk in 120.000 kilogram met een waarde van € 3.600.000. Op 15 oktober 2014 werd eiseres in de vergunning opgenomen als vergunninghouder. Deze vergunning gold tot en met 10 februari 2015.
4. Op 28 januari 2015 heeft eiseres verzocht om de vergunning AV/T te verlengen. Zij heeft daarbij aangegeven dat de werkwijze van de onderneming niet verandert, zodat de vergunning AV/T zonder aanpassing kon worden verlengd. De vergunning AV/T die gold vanaf 11 februari 2015 (vervaldatum 10 februari 2018) vermeldde dus ook de hoeveelheid 120.000 kilogram met een waarde van € 3.600.000. Vanaf 1 mei 2016, zijnde de datum van de inwerkingtreding van (een deel van) het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU), geldt dat deze vergunning moet worden geacht een vergunning actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem (AV) te zijn.
5. Op 31 januari 2018 heeft eiseres de aanzuiveringsafrekening ingediend over het vierde kwartaal van 2017. Op grond van deze afrekening heeft verweerder geconcludeerd dat goederen die met aangiften in de periode van 3 september 2015 tot en met 31 december 2017 onderscheidenlijk 1 januari 2018 tot 10 februari 2018 onder de douaneregeling actieve veredeling (AV) waren geplaatst, in het vrije verkeer zijn gebracht. Vervolgens heeft verweerder op 16 mei 2018 en 13 juli 2018 uitnodigingen tot betaling (utb’s) uitgereikt.
Geschil
6. In geschil is of verweerder ten onrechte heeft geweigerd de aangiften die eiseres heeft gedaan in de periodes 25 februari 2015 tot en met 28 december 2017 en van 3 januari tot en met 7 februari 2018 te herzien of te wijzigen.
7. Eiseres is van mening dat de inspecteur ten onrechte en op onjuiste gronden de verzoeken afwijst. Eiseres bestrijdt dat herziening van de aangiften op grond van artikel 173 van het DWU niet mogelijk is, indien de douane heeft geconstateerd dat de gegevens in de aangifte onjuist zijn. Verweerder legt dit artikel te restrictief uit. Indien de rechtbank van oordeel is dat herziening of wijziging van de aangiften niet mogelijk zou zijn, dan moet zo nodig artikel 174 van het DWU worden toegepast. Eiseres verzoekt om vergoeding van de proceskosten en, afhankelijk van de duur van de procedure, om immateriële schadevergoeding.
8. Verweerder stelt dat de goederen onder de douaneregeling AV) zijn geplaatst zonder dat eiseres daarvoor een toereikende vergunning heeft. Eiseres voldoet om die reden niet aan voorwaarden voor de plaatsing onder de regeling, zodat de aangifte onjuist is en deze onjuistheid is door de douane geconstateerd. Gelet op artikel 173, lid 2, aanhef en onder b, van het DWU is herziening om die reden niet mogelijk. Daarnaast en ten overvloede, stelt verweerder, is het verzoek om wijziging gedaan nadat de goederen waren vrijgegeven zodat in beginsel gelet op artikel 173, lid 2, aanhef en onder c, van het DWU geen herziening kan plaatsvinden. In lid 3 van artikel 173 van het DWU is bepaald dat wel een wijziging in de aangifte na vrijgave kan worden aangebracht indien de aangever, door de wijziging, de verplichtingen van de betreffende douaneregeling kan nakomen. Eiseres heeft de goederen middels aangiften onder de regeling AV geplaatst. Artikel 210 van het DWU vereist voor die plaatsing dat daarvoor door de douane een vergunning is afgegeven. Door de wijziging van de vergunning wil eiseres een vergunning aanvragen voor de in elke aangifte vermelde hoeveelheid goederen. Het hebben van een toereikende vergunning is echter geen verplichting van de douaneregeling AV, in de zin van artikel 173, lid 3, van het DWU, maar een voorwaarde voor plaatsing onder die regeling. Verplichtingen van de douaneregeling worden pas relevant indien de goederen regelmatig onder de regeling zijn geplaatst. De door eiseres voorgestelde wijziging van de aangifte betreft dus niet een wijziging als bedoeld in artikel 173, lid 3, van het DWU en om die reden is herziening van de aangiften niet mogelijk. In artikel 174, lid 2, van het DWU is bepaald dat de aangifte niet ongeldig wordt gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven. Hierop bestaat een aantal uitzonderingen die zijn opgenomen in artikel 148 van de Gedelegeerde Verordening DWU (GVo. DWU). Gelet op de bewoording van met name lid 4 van deze bepaling betreft het een limitatieve opsomming. Het toevoegen in de aangifte van een verzoek voor afgifte van een vergunning wordt daarin niet genoemd en is dus niet mogelijk. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Regelgeving
10. Artikel 78 van het CDW luidt:
1. De douaneautoriteiten kunnen na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek
van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan.
(…).
Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de
bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.
11. Artikel 173 van het DWU luidt:
Wijziging van een douaneaangifte
1. De aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer gegevens in de douaneaangifte te wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.
2. Dergelijke wijzigingen worden niet toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan na een van de volgende gebeurtenissen:
a. a) de douaneautoriteiten hebben de aangever in kennis gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen;
b) de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de douaneaangifte onjuist zijn;
c) de douaneautoriteiten hebben de goederen vrijgegeven.
3. Op verzoek van de aangever kan, binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte, worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen.
12. Artikel 174 van het DWU luidt:
Ongeldigmaking van een douaneaangifte
1. Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde douaneaangifte
ongeldig in elk van de volgende gevallen:
a. indien voldoende wordt aangetoond dat de goederen onmiddellijk onder een andere
douaneregeling zullen worden geplaatst;
indien voldoende wordt aangetoond dat ten gevolge van bijzondere omstandigheden de plaatsing
van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is;
Indien de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de
goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de
douaneaangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.
2. De douaneregeling wordt niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij anders
is bepaald.
13. Artikel 148 GVo. DWU luidt:
Ongeldigmaking van een douaneaangifte na de vrijgave van de goederen
(Artikel 174, lid 2, van het wetboek)
Wanneer wordt vastgesteld dat goederen bij vergissing (…)
Wanneer wordt vastgesteld dat goederen bij vergissing (…)
Wanneer goederen zijn verkocht in het kader van een overeenkomst op afstand (…)
Behalve in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen wordt de douaneaangifte ongeldig
gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, in elk van de volgende gevallen:
a. wanneer goederen zijn vrijgegeven voor uitvoer, wederuitvoer of passieve veredeling en
het douanegebied van de Unie niet hebben verlaten;
wanneer Uniegoederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling die van
toepassing is op niet-Uniegoederen, en hun douanestatus van Uniegoederen nadien is aangetoond door midden van een T2L, T2LF of een douanemanifest;
wanneer goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte;
wanneer een vergunning met terugwerkende kracht is verleend overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het wetboek;
wanneer Uniegoederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het wetboek en niet langer onder die regeling kunnen blijven overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het douanewetboek.
5. Een douaneaangifte voor goederen die aan uitvoerrechten zijn onderworpen, (…)
Beoordeling van het geschil
14. De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar haar uitspraken van heden in de zaken met de nummers HAA 19/3114 en HAA 19/3115. Daarbij zijn de utb’s van 16 mei 2018 en 13 juli 2018 voor zover het de douanerechten betreft in stand gebleven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat eiseres meer goederen onder de regeling AV heeft gebracht dan volgens de aan eiseres verleende vergunning is toegestaan en dat voor de overschrijdingen een douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 204, lid 1, van het CDW onderscheidenlijk artikel 79, lid 1, onder c, van het DWU.
Toepasselijk recht herzieningsverzoek
15. Verweerder gaat ervan uit dat ook voor de aangiften die zijn gedaan vóór 1 mei 2016 artikel 173 van het DWU van toepassing is, nu de mogelijkheid tot herziening zijns inziens moet worden beschouwd als een bepaling van formeel recht. Eiseres gaat er voor de aangiften die zijn gedaan vóór 1 mei 2016 vanuit dat artikel 78 van het CDW nog van toepassing is.
16. In het arrest van 3 juni 2021 Staatssecretaris van Financiën tegen Jumbocarry Trading GmbH (ECLI:EU:C:2021:435 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) in de overwegingen 28 en 29 het volgende overwogen:
“28 Dienaangaande zij er om te beginnen aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de procedureregels in het algemeen worden geacht te gelden vanaf de dag waarop zij in werking treden, in tegenstelling tot de materiële regels, die doorgaans aldus worden uitgelegd dat zij op rechtsposities die vóór hun inwerkingtreding zijn verworven, slechts van toepassing zijn voor zover uit hun bewoordingen, doelstelling of opzet blijkt dat er dergelijke gevolgen aan dienen te worden toegekend (arrest van 7 november 2018, O’Brien, C-432/17, EU:C:2018:879, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29. Hieraan moet worden toegevoegd dat een nieuwe rechtsregel van toepassing is vanaf de inwerkingtreding van de handeling waarbij hij is ingevoerd, en dat een dergelijke regel weliswaar niet van toepassing is op rechtsposities die zijn ontstaan en definitief zijn verworven vóór die inwerkingtreding, maar wel onmiddellijk van toepassing is op de toekomstige gevolgen van een onder vigeur van de oude wettelijke regeling ontstane situatie en op nieuwe rechtsposities. Dit ligt – onder voorbehoud van het beginsel dat rechtshandelingen geen terugwerkende kracht hebben – alleen anders wanneer de nieuwe regel gepaard gaat met bijzondere bepalingen die specifiek de voorwaarden voor de toepassing ervan in de tijd vastleggen (arrest van 7 november 2018, O’Brien, C-432/17, EU:C:2018:879, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).”
17. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze laatste situatie zich in dit geval voor.
In artikel 173 DWU is immers wijziging van de aangifte na vrijgave van de goederen onder bepaalde voorwaarden slechts mogelijk binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte. Dit betekent dat voor de aangiften die zijn gedaan in de periode van 25 februari 2015 tot 1 mei 2016 artikel 78van het CDW van toepassing is en voor de aangiften gedaan vanaf 1 mei 2016 artikel 173 van het DWU.
Herziening van de aangiften
18. De grondslag van de door eiseres verzochte herziening is voor de aangiften die zijn gedaan vóór 1 mei 2016 dus gelegen in artikel 78 CDW. Volgens de bewoordingen van artikel 78, lid 3, van het CDW ziet het daarin vermelde “rechtzetten” op in of bij een douaneaangifte verstrekte onjuiste of onvolledige gegevens. Uit de rechtspraak van het HvJ kan worden afgeleid dat hiermee wordt gedoeld op materiële fouten of vergissingen, gegevens die zijn weggelaten, of onjuiste uitleg van het toepasselijke recht (vgl. HvJ 10 december 2015, Veloserviss SIA, C-427/14, ECLI:EU:C:2015:803, punt 24, en HvJ 16 oktober 2014, VAEX Varkens- en Veehandel B.V., C-387/13, ECLI:EU:C:2014:2296, punt 50 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Van dergelijke fouten is in de voorliggende zaak naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Eiseres heeft een vergunning voor de douaneregeling AV aangevraagd en heeft deze ook verkregen. Doordat eiseres de voorwaarden voor plaatsing onder de regeling niet in acht heeft genomen is op grond van artikel 204 van het CDW een douaneschuld ontstaan. Dat de bepalingen die voor de douaneregeling AV gelden op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zouden zijn toegepast, is niet gebleken. Het betoog dat de aangiften moeten worden beschouwd als verzoeken om de douaneregeling te herzien, komt neer op het wijzigen van de vergunningsvoorwaarden bij de aangiften (namelijk wat betreft de hoeveelheid onder de regeling te brengen goederen). Dit valt niet onder “rechtzetten” op in of bij een douaneaangifte verstrekte onjuiste of onvolledige gegevens. De beroepsgrond dat een aangifte moet worden beschouwd als een verzoek om herziening voor wat betreft de onder de vergunning vallende hoeveelheid goederen, slaagt daarom niet.
19. De grondslag van de door eiseres verzochte herziening is voor de aangiften die zijn gedaan vanaf 1 mei 2016 gelegen in artikel 173 van het DWU.
In dit geval staan de in artikel 173, lid 2, aanhef en onder b en c genoemde omstandigheden aan wijziging van de aangiften in de weg, aangezien verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft geconstateerd dat eiseres goederen onder de douaneregeling AV heeft geplaatst zonder daarvoor een toereikende vergunning te hebben én het verzoek om wijziging is gedaan nadat de goederen waren vrijgegeven.
Uit de bewoordingen van artikel 173, lid 3, van het DWU volgt dat een aangifte enkel kan worden gewijzigd na vrijgave van de goederen als dat voor het voldoen aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling noodzakelijk is. Verweerder heeft terecht gesteld dat het hebben van een toereikende vergunning geen verplichting is van de douaneregeling AV in de zin van dit artikel, maar een voorwaarde voor plaatsing onder die douaneregeling en de verplichtingen van de douaneregeling pas relevant worden indien de goederen regelmatig onder de regeling zijn geplaatst. Onder de desbetreffende douaneregeling moet worden verstaan de douaneregeling waarvoor aangifte is gedaan, in dit geval de regeling AV.
20. Verweerder heeft met juistheid uiteengezet dat herziening noch wijziging van de aangiften mogelijk is.
Ongeldig maken van de aangiften
21. Het verzoek van eiseres tot ongeldigmaking van de aangiften is erop gericht om vervolgens nogmaals aangiften te doen, maar dan met gebruikmaking van een vergunning op aangifte. Daaruit volgt dat aan het bepaalde in artikel 174, lid 1, aanhef en onder a, van het DWU, namelijk dat voldoende wordt aangetoond dat de goederen onmiddellijk onder een andere douaneregeling zullen worden geplaatst, niet wordt voldaan. Aan het bepaalde in artikel 174, lid 1, aanhef en onder b, van het DWU, namelijk dat voldoende wordt aangetoond dat ten gevolge van bijzondere omstandigheden de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is, is evenmin voldaan.
Voorts is niet gebleken dat een van de uitzonderingen op artikel 174, lid 2, van het DWU, zoals die zijn opgenomen in artikel 148 van de Gvo. DWU aan de orde is.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het verzoek tot ongeldigmaking van de aangiften terecht heeft afgewezen.
22. Gelet op al het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Schadevergoeding
23. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen zaken moeten worden behandeld.
24. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 19 februari 2016, 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252) kan in belastingzaken aanspraak bestaan op schadevergoeding met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 (oud) van de Awb, indien het belastinggeschil niet binnen een redelijke termijn wordt beslecht. De redelijke termijn is overschreden als na indiening van het bezwaar meer dan twee jaren zijn verstreken voordat op dat bezwaar en, indien vervolgens beroep is ingesteld, op dat beroep is beslist. Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding geven tot verkorting of verlenging van die termijnen. Als de bezwaar- en beroepsfase samen te lang hebben geduurd, vindt de toerekening als volgt plaats. De bezwaarfase heeft onredelijk lang geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een bedrag van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
25. Op grond van voornoemd arrest vangt de redelijke termijn aan met het indienen van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 20 oktober 2020 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 10 februari 2021. De rechtbank doet op 4 mei 2022 uitspraak. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die tot verkorting van de termijn zouden nopen. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden zodat er geen aanleiding is om eiseres schadevergoeding toe te kennen.
Proceskosten
26. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. C.M. van Wechem, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en mr. dr. C.A. Schreuder, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.