In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn stiefdochter. De verdachte ontkende de tenlastegelegde feiten, die zich zouden hebben voorgedaan tussen 2014 en 2017. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die op 11 juli 2020 aangifte deed, als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in ander bewijs, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank benadrukte dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen, en dat de verklaringen van het slachtoffer te vaag en algemeen waren om als bewijs te dienen.