ECLI:NL:RBNHO:2022:4089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/15/309393 / HA ZA 20-703
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor fouten in administratieve en fiscale werkzaamheden door accountants

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, schadevergoeding van de gedaagden, die als accountants optraden en verantwoordelijk waren voor de administratie en fiscale werkzaamheden van de eisers. De eisers stelden dat de gedaagden fouten hadden gemaakt in hun werkzaamheden, wat leidde tot extra kosten voor het inschakelen van een extern accountantskantoor om deze fouten te herstellen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eisers moesten worden afgewezen, omdat de gedaagden niet in verzuim waren geraakt. De rechtbank stelde vast dat de eisers de gedaagden nooit in de gelegenheid hadden gesteld om de fouten zelf te herstellen, en dat er geen ingebrekestelling was verzonden zoals vereist volgens artikel 6:82 BW. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin de gedaagden zonder ingebrekestelling in verzuim waren geraakt, en dat de overeenkomst niet gedeeltelijk kon worden ontbonden. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/309393 / HA ZA 20-703
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van

1.[eiser] (VHODN [bedrijfsnaam] ),

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P.F. Keuchenius te Hoorn Nh,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
allen gevestigd te ' [vestigingsplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
4.
[gedaagde 4],
5.
[gedaagde 5],
beiden wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D.D.M.C. Nolet te Alkmaar.
Partijen zullen hierna “ [eisers] ” en “ [gedaagden] ” genoemd worden.
De zaak in het kort
[gedaagden] heeft van 2008 tot 2018 de administratie verzorgd van [eisers] Tot deze werkzaamheden behoorden ook fiscale werkzaamheden. Volgens [eisers] heeft [gedaagden] veel fouten gemaakt in haar werkzaamheden, ook in de fiscale werkzaamheden. Deze fouten zijn hersteld door het accountantskantoor [xxx] . [eisers] vordert in deze procedure de kosten terug die zij aan [xxx] heeft moeten betalen voor het herstellen van de fouten en een deel van het aan [gedaagden] betaalde honorarium. De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] af. De reden daarvoor is dat [eisers] [gedaagden] nooit in de gelegenheid heeft gesteld om de fouten zelf te herstellen; [gedaagden] was niet in verzuim.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 25),
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie (met producties 1 tot en met 11),
  • het tussenvonnis van 13 januari 2021,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging eis in conventie (met producties (met productie 26 tot en met 41),
  • de mondelinge behandeling op 10 maart 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres 1] (eiseres in conventie 2) is een onderneming gespecialiseerd in het bewerken van onderdelen voor, onder andere, de machinebouw. De onderneming is in 2008 als eenmanszaak opgericht en in 2015 is de eenmanszaak in de besloten vennootschap [eiseres 1] ingebracht. In datzelfde jaar is [eiseres 2] (eiseres in conventie 3) opgericht.
2.2.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (gedaagden 1-3) ondersteunen ondernemingen op het gebied van het voeren van de administratie, het opstellen van de jaarrekeningen, het doen van belastingaangiftes en het voeren van de loonadministratie. Gedaagden 4 en 5 hebben de werkzaamheden voor [eisers] uitgevoerd.
2.3.
Vanaf de oprichting van de eenmanszaak in 2008 tot 2018 heeft [gedaagden] [eisers] ondersteund in het voeren van de administratie en bij fiscale werkzaamheden. In 2018 is deze overeenkomst door [eisers] beëindigd.
2.4.
Medio 2018 heeft [eisers] accountantskantoor [yyy] en [xxx] (hierna: [xxx] ) ingeschakeld.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – en na eiswijziging:
I. voor recht te verklaren dat gedaagden 1 tot en met 3 tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht en/of dat gedaagden 1 tot en met 5 onrechtmatig hebben gehandeld en dientengevolge aansprakelijk zijn voor de door [eisers] daardoor geleden schade,
II. primair
1. gedaagden 1 tot en met 3 te veroordelen tot betaling van het door [eisers] betaalde honorarium van € 15.723,32 op grond van partiële ontbinding van de overeenkomst,
2. gedaagden 1 tot en met 3 te veroordelen tot betaling van € 41.669,13 aan schade, verminderd met wat onder II.primair.1. wordt toegewezen,
3. [gedaagden] te veroordelen tot voldoening van de overige schade vast te stellen in een schadestaat procedure,
subsidiair
1. gedaagden 1 tot en met 3 te veroordelen tot betaling van het door [eisers] betaalde honorarium van € 15.723,32 op grond van partiële ontbinding van de overeenkomst,
2. gedaagden 1 tot en met 5 te veroordelen tot betaling van € 41.669,13 aan schade, verminderd met wat onder II. subisidiair.1. wordt toegewezen,
3. [gedaagden] te veroordelen tot voldoening van de overige schade vast te stellen in een schadestaat procedure,
III. [gedaagden] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.172,88,
IV. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten.
Alle gevorderde bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vordering voert [eisers] aan dat [gedaagden] fouten heeft gemaakt in de administratieve en fiscale werkzaamheden. [eisers] heeft daardoor schade geleden. Het onder II.1. gevorderde bedrag (zowel primair als subsidiair) betreft het honorarium dat [eisers] terugvordert op grond van de partiële ontbinding van de overeenkomst met [gedaagden] Het onder II.2. gevorderde bedrag (zowel primair als subsidiair) betreft alle schade van [eisers] , inclusief het honorarium dat [eisers] aan [xxx] heeft moeten betalen voor het rechtzetten van de fouten van [gedaagden]
3.3.
[gedaagden] voert verweer en vordert dat [eisers] wordt veroordeeld in de reële proceskosten van [gedaagden] van € 7.546,36.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert – samengevat – dat [eisers] wordt veroordeeld:
  • de conservatoire beslagen op te heffen onder vaststelling van een dwangsom als [eisers] aan deze veroordeling niet voldoet,
  • in de proceskosten.
3.6.
[eisers] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eisers] is van mening dat [gedaagden] haar administratieve en fiscale werkzaamheden ten behoeve van [eisers] niet goed heeft uitgevoerd en baseert daarop haar vorderingen. Voor het verrichten van deze werkzaamheden zijn partijen een (mondelinge) overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) aangegaan.
Bij dagvaarding heeft [eisers] haar vorderingen primair gebaseerd op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en subsidiair op onrechtmatige daad. Nadat [gedaagden] bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie gemotiveerd had aangevoerd dat [eisers] niet had aangetoond dat aan de verschillende vereisten voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad was voldaan, is [eisers] hierop niet teruggekomen. [eisers] heeft dan ook de grondslag onrechtmatige daad onvoldoende onderbouwd, zodat deze alleen al daarom de vorderingen niet kan dragen. Hierna zal dan ook alleen de gestelde aansprakelijkheid op grond van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst nader worden beoordeeld.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen omdat [gedaagden] niet in verzuim is geraakt. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de fouten die [gedaagden] volgens [eisers] zou hebben gemaakt. Aan het oordeel van de rechtbank liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
4.3.
[eisers] vordert dat de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk wordt ontbonden en vordert schadevergoeding. Voor zowel ontbinding als schadevergoeding geldt dat zolang nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, sprake moet zijn van verzuim [1] . Tussen partijen is niet in geschil dat nakoming van de overeenkomst niet blijvend onmogelijk was. Beoordeeld moet dus worden of [gedaagden] in verzuim was.
4.4.
Volgens artikel 6:82 lid 1 BW treedt het verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De functie van een ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en zo te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is.
Uit artikel 6:82 lid 2 BW volgt dat, indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, de ingebrekestelling kan plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld.
Verzuim kan ook zonder ingebrekestelling intreden. Artikel 6:83 BW noemt drie gevallen waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar dit is geen limitatieve opsomming. Mede in verband met de hanteerbaarheid in de praktijk van het wettelijk stelsel, kan onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het wat betreft de in artikelen 6:82 en 6:83 BW vervatte hoofdregels en uitzonderingen omtrent ingebrekestelling en verzuim niet zozeer gaat om strakke regels die de schuldeiser, na raadpleging van de wet, in de praktijk naar de letter zal kunnen toepassen. Deze bepalingen beogen veeleer de rechter de mogelijkheid te geven om in de gevallen dat partijen – zoals meestal – zonder gedetailleerde kennis van de wet hebben gehandeld, tot een redelijke oplossing te komen naar gelang van wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hen mocht worden verwacht [2] .
4.5.
Vast staat dat [eisers] geen ingebrekestelling aan [gedaagden] heeft gestuurd als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW. Volgens [eisers] was een ingebrekestelling niet nodig omdat uit wat gedaagde 4, mevrouw [gedaagde 4] , in oktober 2018 tegen [xxx] heeft gezegd, kan worden afgeleid dat [gedaagden] onvoldoende kennis had om de fouten zelf te herstellen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eisers] een zogenaamd “exposé van [xxx] ” overgelegd. Volgens [eisers] is dit “exposé” een weergave van wat de heren [xxx] en [zzz] met mevrouw [gedaagde 4] hebben besproken. In dit “exposé” is opgenomen dat “
Het dossier bij [gedaagde 4] (…) naar eigen zeggen[is]
‘verdwenen’. Dat wil dus zeggen dat van alle fouten en acties de onderliggende stukken ontbreken.
Mevrouw [gedaagde 4] heeft e.e.a. tijdens een bespreking tussen OK Adviseurs en [gedaagde 4] bevestigd en zij gaf aan dat ze geen enkel kennis heeft van inbreng en uitzakken [3] . Ze heeft echter wel de opdracht aangenomen en naar eigen inzicht verricht.”.
[gedaagden] betwist de juistheid van de inhoud van het exposé en ook dat mevrouw [gedaagde 4] heeft bevestigd dat zij geen enkele kennis heeft van inbreng en uitzakken.
4.6.
Het “exposé” is niet gedateerd of ondertekend. Daar komt bij dat het exposé pas bij de conclusie van antwoord in reconventie bij [gedaagden] bekend is geworden, zij heeft op de inhoud daarvan niet eerder kunnen reageren. Een andere onderbouwing van de stelling dat [gedaagden] heeft erkend onvoldoende kennis te hebben om fouten te herstellen, heeft [eisers] niet gegeven. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] had dit wel op de weg van [eisers] gelegen.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] gesteld dat [gedaagden] al in de gelegenheid was gesteld om duidelijkheid te geven, zaken te herstellen of voldoende informatie te geven. Volgens [eisers] is het gezien
  • de afwachtende houding van [gedaagden] ,
  • het feit dat [gedaagden] geen of onvoldoende stukken verschafte,
  • [gedaagden] geen uitleg gaf terwijl haar daar telkens naar werd gevraagd, en
  • het onbeantwoord blijven van herhaalde verzoeken om een oplossing
niet terecht dat [gedaagden] zich erop beroept dat zij niet of onvoldoende in gebreke gesteld zou zijn. [eisers] verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1581).
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
Medio 2018 heeft [eisers] de overeenkomst met [gedaagden] beëindigd. Tussen 26 april 2018 en 20 augustus 2018 heeft [eisers] vragen aan [gedaagden] gesteld en stukken opgevraagd. De toonzetting van de e-mails die aan de rechtbank zijn overgelegd, is er één waarbij partijen samen optrokken zodat [eisers] de administratie en fiscale werkzaamheden van [gedaagden] kon overnemen.
In de aanloop naar het gesprek in oktober 2019 heeft er tussen [xxx] en [gedaagden] een e-mailwisseling plaatsgevonden. [xxx] heeft daarbij met name verzocht om informatie te verstrekken en ook aangegeven dat als deze informatie er niet komt, zij een eigen mening zal (moeten) vormen en daarop zal (moeten) acteren (e-mail van 27 september 2018). Wat onder “eigen mening vormen en moeten acteren” moet worden begrepen, is verder niet uitgelegd door [xxx] . Vervolgens heeft in oktober 2018 het gesprek plaatsgevonden tussen mevrouw [gedaagde 4] en de heren [xxx] en [zzz] .
[eisers] heeft op 7 januari 2019 een brief gedateerd op 19 december 2018 met een aansprakelijkstelling aan [gedaagden] gestuurd. In deze brief wordt tevens aangegeven dat [eisers] bereid is om met [gedaagden] te overleggen over een oplossing. [gedaagden] betwist overigens dat zij deze brief heeft ontvangen.
Bij brief van 15 juli 2019 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de door [gedaagden] geleden schade. In deze brief wordt daarnaast gevraagd om de gehele door [gedaagden] gevoerde administratie aan [eisers] af te geven. Indien deze administratie niet binnen een week aan [gedaagden] beschikbaar zou worden gesteld, behoudt [gedaagden] zich het recht voor nadere rechtsmaatregelen te nemen.
Bij brief van 28 oktober 2019 van de advocaat van [eisers] aan [gedaagden] wordt aangegeven dat de door [gedaagden] verrichte werkzaamheden erbarmelijk slecht zijn uitgevoerd. In deze brief wordt voorgesteld om een bespreking tussen partijen te initiëren om te bekijken of partijen in overleg tot een oplossing kunnen komen. Tot slot wordt aangegeven dat [eisers] zich het recht voorbehoud om, bij gebrek van enige reactie, zonder aankondiging rechtsmaatregelen te treffen. [gedaagden] betwist in de conclusie van antwoord in conventie de brief van 28 oktober 2019 te hebben ontvangen omdat deze naar een e-mailadres was gestuurd dat bij [gedaagden] niet meer in gebruik was. [eisers] heeft op dit verweer inhoudelijk niet gereageerd.
Op 29 november 2019 is een herinneringsbrief aan [gedaagden] gestuurd. Ook in deze brief is aangegeven dat [eisers] tracht de kwestie in overleg met [gedaagden] te regelen.
Op 15 september 2020 is een verzoekschrift conservatoir beslag ingediend. Het verlof tot het leggen van beslag is op 17 september 2020 verleend. De dagvaarding dateert van 15 oktober 2020.
4.9.
Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt dat er steeds is gezocht naar een mogelijkheid om in onderling overleg tot een oplossing te komen voor de problemen waarmee [eisers] zich geconfronteerd zag. Deze benaderingswijze is ook gehanteerd door de advocaat van [eisers] [gedaagden] heeft zich daarbij, naar het oordeel van de rechtbank, steeds meewerkend opgesteld. Hoewel [eisers] wel heeft aangegeven klachten te hebben over de door [gedaagden] verrichte werkzaamheden, heeft [eisers] [gedaagden] nooit in de gelegenheid gesteld deze klachten zelf te verhelpen. Dit terwijl [eisers] heeft erkend dat [gedaagden] de werkzaamheden ‘in eerste instantie’ goed zijn gegaan. Ook heeft [eisers] nooit aan [gedaagden] meegedeeld dat hij uit de houding van [gedaagden] afleidde dat [gedaagden] niet in staat was de klachten zelf te verhelpen. Onder deze omstandigheden had van [eisers] , die vanaf juli 2019 bovendien werd bijgestaan door een advocaat, verwacht mogen worden dat hij [gedaagden] in gebreke stelde dan wel aangaf welke gevolgen hij verbond aan kennelijke uitspraken van [gedaagden] Omdat een ingebrekestelling ontbreekt en naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een situatie als bedoeld in de artikelen 6:82 lid 2 en 6:83 BW, is [gedaagden] niet in verzuim geraakt. De overeenkomst van partijen kan dan ook niet gedeeltelijk worden ontbonden en er bestaat geen recht op schadevergoeding. De vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
4.10.
[gedaagden] vordert [eisers] te veroordelen in voldoening van de integrale proceskosten van [gedaagden] van € 7.546,36 omdat [eisers] misbruik van recht heeft gemaakt. [gedaagden] voert daarvoor aan dat [eisers] meerdere malen in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv en artikel 111 lid 3 Rv. Ook heeft [eisers] nagelaten zijn vorderingen te onderbouwen. De rechtbank wijst deze vordering van [gedaagden] af.
De artikelen 237 tot en met 240 Rv bevatten, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij het vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat van bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak niet is gebleken. De rechtbank ziet wel aanleiding om aan [gedaagden] een extra punt toe te kennen voor spreektijd op zitting. [eisers] heeft namelijk een conclusie van antwoord in reconventie (tevens wijziging van eis in conventie) van 30 pagina’s ingediend met 15 producties, die – naast een eiswijziging in conventie – uitsluitend bestaat uit een nadere onderbouwing van de vorderingen in conventie. [gedaagden] kon daar pas tijdens de mondeling behandeling op reageren en heeft daarvoor extra spreektijd verzocht en gekregen.
4.11.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat €
3.342,00(3 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 5.384,00
in reconventie
4.12.
De rechtbank zal de onbetwist gebleven vordering tot opheffing door [eisers] van de ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslagen toewijzen zoals opgenomen onder de beslissing. De rechtbank ziet geen aanleiding om een dwangsom aan het opheffen van het beslag te verbinden en zal deze vordering van [gedaagden] dan ook afwijzen.
4.13.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat €
281,50(0,5 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 281,50

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 5.384,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eisers] de door hem ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslagen op te heffen,
5.5.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 281,50,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken door
mr. M. Flipse, op 20 april 2022. [4]

Voetnoten

1.Zie artikel 6:265 lid 2 BW (ontbinding) en artikel 6:74 lid 2 BW (schadevergoeding)
2.Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581
3.Inbreng en uitzakken ziet op de inbreng van de eenmanszaak die [eisers] eerst was in een besloten vennootschap
4.type: MKG