ECLI:NL:RBNHO:2022:4020

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
21/3191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bakkerij en daghoreca in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van een pand als bakkerij en voor daghoreca. Eiseres, woonachtig in de nabijheid van het pand, stelde dat de vergunning in strijd was met de geldende bestemmingsplannen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning op 3 juli 2019 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn was verleend aan derde-partij, Jobeko Vastgoed B.V., voor het gebruik van het pand in strijd met de bestemmingen 'Wonen' en 'Centrum - 2'. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de hoorzitting en de argumenten van eiseres over de procedurele gebreken en de ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, omdat de bakkerij en de horeca passend waren in de binnenstad en er geen overlast was aangetoond. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over parkeerproblemen en de aard van de bakkerij beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de vergunning terecht was verleend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

De uitspraak benadrukt de beleidsruimte van het bestuursorgaan bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de terughoudende toetsing door de rechter. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de belangen van de omwonenden in de besluitvorming zijn meegewogen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de vergunning niet aan de geldende normen voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: W.G.M. Velzeboer)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: M. Klarenbeek).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
de besloten vennootschap Jobeko Vastgoed B.V., te Zuidoostbeemster,
(gemachtigde: mr. W. de Vis).

Procesverloop

In het besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor strijdig planologisch gebruik in de vorm van daghoreca voor meer dan 10% van de verkoopvloeroppervlakte op het perceel van [perceel] te Hoorn en in de vorm van een bakkerij voor het oostelijke deel van het pand op het perceel.
In het besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit. Daarbij heeft verweerder het primaire besluit met een aangepaste motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij is de heer [naam 1] verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De in dit geval van belang zijnde regels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
1.2
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Derde-partij heeft het perceel aangekocht voor een verhuizing van de bakkerij [bedrijf] van [locatie 1] te Hoorn naar het perceel omdat op dat adres een appartementencomplex gebouwd ging worden voor mensen met een beperking. Sinds juli 2018 is bakkerij [bedrijf] gevestigd op het perceel.
1.3
Het perceel bestaat onder meer uit de kadastrale kavels [# 1] en [# 2] . Eiseres woont in de naastgelegen woning op het adres [adres] .
1.4
Op het perceel zijn het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ en de paraplubestemmingsplannen ‘Archeologie’ en ‘Parkeren & laden en lossen’ van toepassing. Op kavel [# 1] is de bestemming “Centrum - 2” van toepassing. Kavel [# 2] heeft de bestemming “Wonen”.
1.5
Op 3 april 2019 heeft verweerder de onderhavige aanvraag van derde-partij ontvangen.
1.6
Verweerder heeft op 26 april 2019 een bericht gepubliceerd over een verleende omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan waarmee de bestemming van het pand aan [perceel] te Hoorn van “Wonen” naar “Centrum - 2” is gewijzigd. Eiseres heeft op 18 mei 2019 hiertegen bezwaar gemaakt en meerdere aanvullende bezwaarschriften ingediend.
1.7
Op 3 juni 2019 heeft verweerder een rectificatie gepubliceerd waarin is meegedeeld dat op 26 april 2019 abusievelijk was meegedeeld dat reeds een vergunning was verleend.
1.8
Op 3 juli 2019 heeft verweerder in het primaire besluit aan derde-partij alsnog de omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het oostelijke deel van het perceel als bakkerij en het westelijke deel als daghoreca. Deze vergunning is eerst op 19 oktober 2019 gepubliceerd. Eiseres heeft hiertegen ook (aanvullende) bezwaarschriften ingediend.
1.9
Op 18 maart 2021 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. Op 10 juni 2021 heeft de commissie bezwaarschriften aan verweerder een advies uitgebracht. Daarin stelt de commissie dat in het primaire besluit een motivering ontbreekt ten aanzien van het bezwaar van eiseres over parkeren. Ook bevat het primaire besluit een motiveringsgebrek ten aanzien van de belangenafweging in verband met de goede ruimtelijke ordening voor de horeca en het gebruik als bakkerij.
1.1
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar bezwaar tegen de omgevingsvergunning. Bij uitspraak van 28 mei 2021 (HAA 20/1149) heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en verweerder onder aanzegging van een dwangsom opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar te nemen. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan eiseres de maximale wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit is verschuldigd.
1.11
Ook heeft eiseres verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen bakkerij [bedrijf] wegens strijd met onder meer het bestemmingsplan, geluidsoverlast en een volgens haar illegaal gebouwd bouwwerk rondom de rookafvoerpijp. Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Bij besluit van 14 februari 2020 is het daartegen door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 juli 2021 (HAA 20/1866) heeft de rechtbank het daartegen door eiseres ingediende beroep ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingediend door eiseres.
1.12
Op 23 juli 2020 is aan bakkerij [bedrijf] een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot het voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder in aanpandige woningen en tuinen bij het bereiden van voedingsmiddelen. Derde-partij heeft vervolgens in overleg met verweerder een ventilatiekast met koolstoffilters aangebracht om de geuroverlast te beperken. Op 12, 13 en 14 maart 2021 zijn er controles geweest. Tijdens deze controles is geconstateerd dat de geurvoorschriften niet zijn overschreden.
Het bestreden besluit
2.1
In het primaire besluit heeft verweerder de vergunning aan derde-partij verleend en daartoe als volgt overwogen. De bakkerij past binnen de mogelijkheden van de bestemming “Centrum - 2”. Omdat de locatie niet in een horecagebied ligt, geen horeca-aanduiding heeft en de horecavloeroppervlakte van de winkel meer dan 10% van de vloeroppervlakte van het bedrijf bedraagt, is op dat punt wel sprake van strijd met de bestemming “Centrum - 2”. Ook past een bakkerij functioneel gezien niet binnen de bestemming “Wonen” en is dus ook daar sprake van strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht kan van het bestemmingsplan worden afgeweken voor het gebruik van bouwwerken (de zogeheten kruimelregeling). In dit verband weegt verweerder mee dat in het bestemmingsplan het [straat] niet wordt aangemerkt als horecagebied maar in de Staat van inrichtingen wel. Ook past het plan binnen de binnenstadsvisie waarin wordt aangegeven dat in de aanloopstraten naar het centrale winkelrondje, zoals het [straat] , ruimte is voor nieuwe daghoreca. Het is daarom ruimtelijk gezien aanvaardbaar dat op deze locatie een nieuwe daghorecagelegenheid komt. Er is dan ook een basis om af te wijken van het bestemmingsplan.
Op de grond waarop het gebouw staat waarin de bakkerij is gevestigd, zijn twee bestemmingen van toepassing namelijk “Centrum - 2” en “Wonen”. Ten tijde van het ontwikkelen van het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ werd het pand in zijn geheel gebruikt voor detailhandel. Het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ beoogde voor deze locatie geen nieuwe ontwikkelingen in het leven te roepen. Hiervan uitgaande kan gesteld worden dat de inventarisatie voor het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ van de aanwezige functies niet juist is geweest en het daarom in zijn geheel “Centrum - 2” op die locatie had moeten zijn. Het achterste del van het pand waarop nu de bestemming “Wonen” van toepassing is, is nooit in beeld geweest voor een woonbestemming. De mogelijkheden die de bestemming “Centrum - 2” biedt, kunnen daarom als referentiekader bij de beoordeling dienen. Deze bestemming staat een bakkerij toe, zodat er een basis is om af te wijken van de mogelijkheden van het bestemmingsplan.
2.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire in stand gelaten, maar de motivering ervan met het oog op de ruimtelijke onderbouwing wel aangevuld.
Aangezien meer dan 10% van de verkoopvloeroppervlakte gebruikt wordt voor horeca, is geen sprake van ondersteunende horeca (artikel 8. 5 van de planregels, categorie 3). Uit de aanvraag blijkt immers dat een derde van de hele zaak als horeca wordt gebruikt. Er is geen maximum gesteld aan de oppervlakte waarvoor kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. In tegenstelling tot wat de commissie stelt, is niet bepalend of de gewenste functie nog ondersteunend is, maar of deze in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder is van oordeel dat horeca, op grond van de Staat van inrichtingen, passend is op deze locatie en daarmee passend in het woon- en leefklimaat van de binnenstad. Niet is gebleken van overlast door direct toedoen van de horecafunctie. De door eiseres gemelde geur- en geluidsoverlast ziet niet op de horeca. Ook is door geen enkele andere omwonende bezwaar gemaakt tegen deze vergunning of een verzoek om handhaving ingediend omdat hinder werd ondervonden van de horeca.
Ten aanzien van het parkeren stelt verweerder dat de aanvraag niet in strijd is met het paraplubestemmingsplan ‘Parkeren & laden en lossen’ omdat het vestigen van kleinschalige horeca in een bestaande bakkerij geen enkele wijziging in het parkeeraanbod of de parkeerbehoefte brengt. De functie horeca is in de binnenstad alom aanwezig en maakt deel uit van alle afwegingen die rondom het parkeren in de binnenstad zijn gemaakt. Er is dus geen extra parkeervraag die maakt dat een uitgebreide berekening noodzakelijk is.
Ten aanzien van de bakkerij op het oostelijke deel, kavel [# 2] , stelt verweerder dat die kavel per abuis bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vroegere woonbestemming heeft behouden. Er is geen sprake van illegaal gebruik omdat vaststaat dat het perceel al ver voor de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan voor bedrijfsdoeleinden werd gebruikt. Voor zover het overgangsrecht het gebruik binnen “Centrum - 2” niet beschermt, is de omissie die ontstaan is bij de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Binnenstad’, gerepareerd door deze vergunning. Van strijd met een goede ruimtelijke ordening is in de afgelopen decennia niet gebleken.
Omvang van het geding
3. De rechtbank stelt voorop dat het beroep zich richt tegen de verleende omgevingsvergunning voor gebruik van het pand op het perceel als bakkerij en voor daghoreca in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingen. De door eiseres aangevoerde beroepsgronden die zien op andere kwesties, zoals de parallelle procedures tussen partijen, zal de rechtbank daarom niet in de beoordeling betrekken.
Procedurele gebreken in de bezwaarfase?
4.1
Eiseres voert aan dat sprake is van procedurele gebreken in de bezwaarfase. Zo wordt in het bestreden besluit nauwelijks iets over de hoorzitting gezegd en bevat het besluit geen beoordeling van alle bezwaargronden. Ook is de schriftelijke reactie van de voormalige gemachtigde van eiseres, mr. [naam 2] , van 10 maart 2021 in de bezwaarfase niet beoordeeld, omdat verweerder die niet zou hebben ontvangen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van procedurele gebreken in de bezwaarfase. Uit het bij het bestreden besluit gevoegde verslag van de hoorzitting blijkt dat het stuk van de toenmalige gemachtigde van eiseres voor de hoorzitting niet door de bezwaaradviescommissie is ontvangen. Dit stuk zit echter wel in het procesdossier en het wordt ook in het advies van de commissie genoemd, waaruit volgt dat dit stuk daarna alsnog door de commissie is ontvangen. Tijdens de hoorzitting heeft mr. [naam 2] , blijkens het verslag, ook gepleit aan de hand van dat stuk zodat hetgeen daarin is vervat wel is besproken bij de hoorzitting. Ook is de bezwaaradviescommissie in haar advies ingegaan op de gronden die in dat stuk worden genoemd. De bezwaaradviescommissie heeft dus de inhoud van dat stuk in haar advies meegewogen. Verweerder heeft ten slotte in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de commissie en daarmee dus naar de uitgebreide reactie van de commissie op de bezwaargronden van eiseres. Daarnaast heeft verweerder naar aanleiding van dit advies ook een aanvullende motivering in het bestreden besluit gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee volledig op het bezwaar van eiseres heeft gereageerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Waar zit wat?
5.1
Eiseres voert aan dat de aanvraag onjuist was omdat de bakkerij in het voorste deel (kavel [# 1] ) en de horeca in het achterste deel (kavel [# 2] ) zou zitten, terwijl het in werkelijkheid precies andersom is. Dit volgt uit punt 3 van het aanvraagformulier “Locatie”.
5.2
De rechtbank stelt vast dat bij de aanvraag een kadastrale kaart is overgelegd, waarop te zien is dat de horeca is ingetekend op het voorste deel van kavel [# 1] en de bakkerij op het achterste deel van kavel [# 1] en op het gehele kavel [# 2] . Dit is ook conform de werkelijke situatie en verweerder heeft dit in het primaire en bestreden besluit ook zo getoetst. Dat onder punt 3 van het aanvraagformulier als kadastraal perceelnummer twee keer [# 2] is genoemd en niet [# 1] , is enkel een kennelijke verschrijving. Uit de bij de aanvraag behorende kadastrale kaart en het primaire en bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wat door de derde-partij is aangevraagd en door verweerder is vergund. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is sprake van vooringenomenheid?
6.1
Eiseres voert aan dat de heer [naam 3] , teammanager van vergunningen en bouwtoezicht van de gemeente Hoorn, een dubbelrol heeft gespeeld bij de bouw van het appartementencomplex op [locatie 1] en de verhuizing van [bedrijf] naar [perceel] . Ook werd eiseres gebeld door de heer [naam 3] om mee te werken aan een (geluids)onderzoek en voelde zij zich daardoor geïntimideerd.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van vooringenomenheid. Het verbod van vooringenomenheid is neergelegd in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat erom dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. De overheid is dus gehouden de nodige objectiviteit te betrachten en mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid. Los van de vraag of de heer [naam 3] vooringenomen is, is niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat hij betrokken is geweest bij het opstellen van het primaire en het bestreden besluit. Reeds daarom faalt deze beroepsgrond.
Bakkerij is in strijd met bestemming “Wonen”
7.1
Eiseres voert aan dat de vergunning voor de bakkerij op het achterste deel (kavel [# 2] ) in strijd is met de bestemming “Wonen”. Via een administratieve ingreep is die bestemming daar naar de bestemming “Centrum - 2”gewijzigd. Deze bestemmingswijziging heeft verweerder niet volgens de normale procedure laten verlopen.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat deze grond niet slaagt. De bestemming “Wonen” op kavel [# 2] is immers niet gewijzigd door verweerder. Verweerder heeft met de verleende vergunning aan de derde-partij de toestemming gegeven om in afwijking van de bestemming “Wonen” de bakkerij te exploiteren. Dit is ter zitting nogmaals door verweerder bevestigd. Weliswaar heeft verweerder op 26 april 2019 een bericht gepubliceerd waarin is medegedeeld dat de bestemming van het pand aan [perceel] van “Wonen” naar “Centrum - 2” is gewijzigd, maar dat bericht is op 3 juni 2019 gerectificeerd.
Industriële bakkerij?
8.1
Eiseres voert aan dat [bedrijf] een industriële bakkerij is. Uit de Lijst van toegestane bedrijven centrumgebied, die als bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan hoort, volgt dat slechts een bakkerij met een verwerkingscapaciteit van minder dan 2500 kilogram meel per week is toegestaan. Als er meer wordt gebruikt, is sprake van een industriële bakkerij. Verweerder had dit moeten onderzoeken.
8.2
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank in de handhavingszaak tussen eiseres en verweerder van 15 juli 2021. In rechtsoverweging 4.4 is door de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bakkerij een capaciteit heeft van minder dan 2500 kilogram meel per week. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres aanvoert, geen aanleiding om anders te oordelen.
Is sprake van een goede ruimtelijke ordening?
9.1
Eiseres voert aan dat door de bakkerij en de horeca sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het is niet duidelijk wat vergund is, dan wel welk percentage van de verkoopvloeroppervlakte voor de horeca bedoeld is. Verweerder had ook klachten over de wijze van exploitatie van de bakkerij op de vorige locatie en de klachten over geluids- en geuroverlast in de handhavingszaken moeten meewegen. De omgevingsdienst heeft op 3 april 2020 geconstateerd dat dagelijks van een aantasting van het woon- en leefklimaat sprake is en dat maatregelen nodig zijn tegen die overlast. Verweerder had ook mee moeten wegen dat de exploitant van de bakkerij eerder een hennepkwekerij had. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn om op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) een onderzoek te starten. Ten slotte stelt eiseres dat ook sprake is van strijd met het Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo is het beoordelingsformulier van 11 juni 2019 onjuist ingevuld doordat niet is gemeld dat sprake is van het bereiden van voedingsmiddelen.
9.2
Volgens vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. Dat betekent dat verweerder, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter moet die beslissing van verweerder terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingplan te verlenen.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning tot afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend omdat de horeca en de bakkerij niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
9.3.1
Ten aanzien van de stelling dat onduidelijk is welk percentage van het vloeroppervlak voor de horeca bedoeld is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bij de aanvraag overgelegde kadastrale kaart blijkt dat de horeca aan de voorkant van het pand zal plaatsvinden (op kavel [# 1] ) en dat dit 1/3 deel van het totale vloeroppervlak beslaat. Dit heeft verweerder in het bestreden besluit expliciet ook meegewogen. Dat niet is aangegeven hoeveel vierkante meter vloeroppervlak voor de horeca gebruikt zal worden, is dus niet van belang.
9.3.2
Ook heeft verweerder ten aanzien van de horecafunctie kunnen stellen dat die passend is in de omgeving van het perceel. In de directe omgeving bevinden zich immers meerdere horecagelegenheden. Ook is de horeca op grond van de Staat van inrichtingen passend op deze locatie en daarmee passend in het woon- en leefklimaat van de binnenstad. Verweerder heeft ten aanzien van de belangen van de omwonenden kunnen betrekken dat er in de binnenstad qua reuring geen groot verschil is tussen een bakkerij met of een bakkerij zonder horeca in de vorm van een aantal tafeltjes in het pand.
9.3.3
Ten aanzien van de bakkerij heeft verweerder gesteld dat op de desbetreffende locatie twee bestemmingen gelden namelijk “Wonen” en “Centrum - 2”. Een bakkerij is toegestaan op grond van de bestemming “Centrum - 2”. Op de bestemming “Wonen” is die niet toegestaan, maar verweerder heeft in redelijkheid kunnen stellen dat de bakkerij niet in strijd is met een goede ruimtelijk ordening op het achterste kavel. Allereerst omdat aannemelijk is dat de bestemming “Wonen” een omissie in het bestemmingsplan is aangezien het bestemmingsplan niet beoogde voor deze locatie nieuwe ontwikkelingen in het leven te roepen en er al langere tijd bedrijfsmatige activiteiten op de kavel plaatsvinden, zoals in het advies van de bezwaaradviescommissie is toegelicht. Verweerder heeft dan ook bij de weging van de goede ruimtelijke ordening in redelijkheid kunnen aansluiten bij de eisen die gelden voor de andere geldende bestemming “Centrum - 2”. Daar is de bakkerij wel toegestaan.
9.3.4
Ten aanzien van het beoordelingsformulier van 11 juni 2019 is ter zitting vast komen te staan dat inderdaad sprake is van een omissie doordat daarin niet is gemeld dat sprake is van het bereiden van voedingsmiddelen. In de besluitvorming heeft verweerder echter wel rekening gehouden met de activiteiten van een bakkerij. Ten aanzien van de gestelde geur- en geluidsoverlast heeft verweerder meegewogen dat door verweerder naar aanleiding van de klachten over geur een last onder dwangsom aan de bakkerij is opgelegd en er inmiddels maatregelen zijn getroffen. Bij nadien gehouden inspecties is niet geconstateerd dat nog steeds sprake is van een overtreding van de geurvoorschriften. Er is in het licht daarvan geen reden om aan te nemen dat niet aan de geurnormen uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Hetzelfde geldt voor de gestelde geluidsoverlast. Daarbij verwijst de rechtbank naar de eerder genoemde uitspraak van 15 juli 2021 in de handhavingszaak, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bakkerij voldoet aan de geluidseisen uit het Activiteitenbesluit.
9.3.5
Ten slotte heeft verweerder ter zitting toegelicht dat een onderzoek op grond van de Wet Bibob geen rol kan spelen bij de toetsing van deze aanvraag voor gebruik in strijd met de geldende bestemming. Er is in de wet immers geen afwijzingsgrond daaraan gekoppeld. Deze beroepsgrond slaagt reeds daarom niet.
Parkeren
10.1
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit een ontbrekende dan wel tekortschietende motivering heeft ten aanzien van het parkeren en de parkeeroverlast. Eiseres verwijst naar het advies van de commissie in de bezwaarfase.
10.2
De rechtbank volgt dit standpunt niet. In het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van het advies van de commissie in de bezwaarfase een aanvullende motivering opgenomen over het parkeren. Daarbij is onder andere meegewogen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat bezoekers van de bakkerij ander parkeergedrag zullen laten zien ingeval zij daar aan een tafeltje eten kunnen nuttigen. Dit kleinschalige initiatief brengt dan ook geen extra parkeervraag met zich.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage

Bestemmingplan Binnenstad

Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
44. horecabedrijf categorie 2:
horecabedrijven waarbij gelegenheid wordt geboden tot eten en/of drinken, met uitzondering van nachtcafés.
Hieronder vallen de volgende subcategorieën:
(…)
2.3
daghoreca:
een inrichting, ter ondersteuning van de functie van bedrijventerreinen, winkelgebieden, het struingebied en/of het havenfront, niet zijnde een café/café-restaurant, waarbij de horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse al of niet gepaard gaande met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse of elders dan ter plaatse, waarbij de exploitatie ligt tussen 06.00 en 22.00 uur en waarbij de inrichting minimaal vier dagen per week uiterlijk vanaf 11.00 uur 's ochtends geëxploiteerd wordt;
45. horecabedrijf categorie 3 (ondersteunende horeca):
een inrichting waarbij de horeca-activiteit (bestaand uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse, al of niet gepaard gaande met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden) niet het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en altijd ondergeschikt is aan een andere hoofdactiviteit, een georganiseerde activiteit of statutaire doelstelling;
(…)
Artikel 8 Centrum - 2
8. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
(…)
3. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet bedoeld de opslag (en verkoop) van consumentenvuurwerk, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel - verkoop en opslag van consumentenvuurwerk’;
(…)
6. horecabedrijven categorie 1 en 2, voorzover deze per gebied dat ter plaatse is voorzien van de aanduiding ‘Wro-zone - horecagebied’ met bijbehorende letteraanduiding corresponderen met de categorieën en het aantal horecapanden van de in bijlage 2 opgenomen tabellen dan wel, indien geen horecagebied is aangegeven:
- horecabedrijven categorie 1.3, 2.2 en/of 2.3, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie1.3’;
- horecabedrijven categorie 2.1, 2.2 en/of 2.3, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2.1’;
- horecabedrijven categorie 2.2 en/of 2.3, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2.2’;
- horecabedrijven categorie 2.3, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2.3’;
7. horecabedrijven categorie 3;
(…)
8. 5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
(…)
e. het gebruik van winkels ten behoeve van horeca categorie 3, zodanig dat de horecavloeroppervlakte per winkel meer bedraagt dan 10% van de verkoopvloeroppervlakte van het bedrijf, tenzij de bestaande horecavloeroppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
(…)

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II. Behorende bij de artikelen 2.3, 2.5a en 2.7
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:263.