ECLI:NL:RBNHO:2022:3956

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
C/15/327518 / KG ZA 22-199
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing in kort geding in verband met verknochtheid en samenhang met gestelde octrooi-inbreuk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Novartis AG en Teva c.s. De procedure betreft een verzoek tot verwijzing naar de rechtbank Den Haag in verband met de samenhang met een andere procedure die daar aanhangig is. Novartis, eiseres, heeft een kort geding aangespannen tegen Teva B.V., Pharmachemie B.V. en Teva GmbH, gedaagden, met betrekking tot vermeende octrooi-inbreuk op het octrooi EP 894. De voorzieningenrechter heeft ambtshalve overleg gevoerd met de voorzieningenrechter in Den Haag, die eerder een vergelijkbare zaak heeft behandeld. Teva c.s. heeft de verwijzing ondersteund, stellende dat er identieke feitelijke en juridische geschilpunten zijn tussen de twee zaken. Novartis heeft echter betoogd dat er geen verknochtheid is, omdat de juridische grondslagen en vorderingen verschillen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van verknochtheid en dat het in het belang van een goede rechtsbedeling is dat beide zaken door dezelfde rechter worden behandeld. De zaak is daarom verwezen naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/327518 / KG ZA 22-199
Vonnis in kort geding van 9 mei 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
NOVARTIS AG,
gevestigd te Bazel (Zwitserland),
eiseres,
advocaten mr. R.M. Kleemans, mr. J.D. Drok en mr. A.F. Tadema te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PHARMACHEMIE B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Haarlem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEVA B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Haarlem,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
TEVA GMBH,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Ulm (Duitsland),
gedaagden,
advocaat mr. M.A.A. van Wijngaarden te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Novartis en Teva c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de brief van 1 mei 2022 van de zijde van Teva c.s. waarin zij verzoekt het kort geding te laten behandelen door een voorzieningenrechter van de octrooikamer van de rechtbank Den Haag als rechter-plaatsvervanger in verband met de octrooi-aspecten en omdat bij de rechtbank Den Haag een zaak aanhangig is met een soortgelijk feitencomplex van Novartis tegen een andere gedaagde partij
  • de reactie van Novartis van 3 mei 2022
  • de e-mail van de voorzieningenrechter d.d. 4 mei 2020 waarin wordt meegedeeld dat de voorzieningenrechter voornemens is de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag in verband met verknochtheid met de daar aanhangige (bodem)procedure tegen [bedrijf] c.s. en in welke e-mail partijen worden uitgenodigd zich over dit voornemen uit te laten
  • de e-mail van 6 mei 2022 met een reactie van de zijde van Teva c.s. waarin zij het voornemen van de voorzieningenrechter ondersteunt,
  • de brief van 6 mei 2022 met een reactie van de zijde van Novartis waarin zij zich verzet tegen de voorgenomen verwijzing.
De voorzieningenrechter heeft ambtshalve overleg gevoerd met de voorzieningenrechter in Den Haag, mr. F.M. Bus, die eerder dit jaar vonnis heeft gewezen in een vergelijkbare procedure tussen Novartis en [bedrijf] c.s., van welk vonnis Novartis hoger beroep heeft ingesteld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het standpunt van Teva c.s.

2.1.
Teva c.s. ondersteunt verwijzing. Volgens Teva c.s. spelen in deze zaak en de zaak die in behandeling is bij de rechtbank Den Haag tussen Novartis en [bedrijf] c.s. feitelijke en juridische geschilpunten die (nagenoeg) identiek zijn. Het gaat om dezelfde octrooiaanvraag EP 894 - en dus ook om dezelfde geldigheidsvraag, op basis van in ieder geval deels gelijkluidende gronden - en om in essentie hetzelfde geneesmiddel (fingolimod 0,5 mg).
Teva c.s. en [bedrijf] c.s. zijn beide generieke geneesmiddelenproducenten die gezien het verstrijken van de marktexclusiviteitsperiode op 22 maart 2022 voor Novartis’ fingolimod product eigen generieke fingolimod producten wensen te verhandelen. Het is deze overeenkomstige intentie dan wel handelswijze op grond waarvan Novartis de beide procedures is begonnen. Het is in het bijzonder van belang dat dezelfde octrooirechtelijke punten over hetzelfde octrooi door dezelfde (in octrooizaken exclusief bevoegde) rechter worden behandeld, aldus Teva c.s.
2.2.
Teva c.s. voert aan dat de zaken verder niet alleen feitelijk en juridisch sterk verweven zijn, maar dat er ook onderlinge afhankelijkheid bestaat in de beoordeling in beide zaken, zodat verwijzing in het kader van de goede proceseconomie wenselijk en doelmatig is. Ten eerste geldt dat de uitkomst in de procedure tussen [bedrijf] c.s. en Novartis voor de periode na verlening invloed heeft op de uit te voeren belangenafweging in de onderhavige procedure, ook voor de periode vóór verlening. Indien geoordeeld zal worden dat [bedrijf] c.s. ook na verlening van het octrooi vrij is met haar product op de markt te zijn (vanwege een serieuze kans dat het octrooi een nietigheidsprocedure niet zal overleven), dan is waarschijnlijk dat dit ook Teva c.s. niet zal worden verboden door de rechtbank Den Haag. Daarmee valt de feitelijke basis weg van het betoog van Novartis dat het onrechtmatig zou zijn om slechts korte tijd voor verlening op de markt te zijn en dat een belangenafweging mee zou brengen dat dit verboden zou moeten worden (paragrafen 93-113 dagvaarding).
Ten tweede geldt specifiek voor de periode vóór verlening van het octrooi dat zolang het [bedrijf] vrijstaat op de markt te komen of te zijn, Novartis geen redelijk belang heeft bij een verbod jegens Teva c.s. (en enige mogelijke vertraging ook daarom irrelevant is). De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in het geschil tussen Novartis en [bedrijf] c.s. reeds geoordeeld dat het [bedrijf] c.s. vrijstaat om op de markt te komen voorafgaand aan de verlening van EP 894. Novartis is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen en de zaak staat bij het gerechtshof Den Haag thans voor arrest op 17 mei 2022 (met een kans dat het arrest bij vervroeging zal worden gewezen op 10 mei 2022).
De door Novartis gestelde schade (o.m. paragrafen 94-98 dagvaarding) kan niet worden voorkomen of verminderd door enkel een verbod jegens Teva c.s. , zolang het een andere partij als [bedrijf] c.s. vrij staat om op de markt te komen of te zijn. De door Novartis gestelde schade zal zich dan hoe dan ook voordoen, terwijl een verbod jegens enkel Teva c.s. er juist toe zal leiden dat Teva c.s. onherstelbare schade lijdt omdat zij niet kan concurreren met [bedrijf] c.s. en Novartis. De door Teva c.s. hierdoor misgelopen verkopen (waar Novartis aansprakelijk voor is bij een ten onrechte opgelegd verbod) zijn dan achteraf zeer moeilijk te bepalen ten opzichte van de hypothetische verkopen van concurrenten [bedrijf] c.s. en Novartis in dat geval.
2.3.
Tot slot voert Teva c.s. aan dat, voor zover Novartis zal stellen dat verwijzing zal leiden tot ontoelaatbare vertraging, ten eerste geldt dat het ontstaan van vertraging te wijten is aan Novartis zelf. Novartis was al op 13 april 2022 op de hoogte van de opname van fingolimod Teva in de G-standaard (zie de brief overgelegd als productie EP05 bij de dagvaarding), waarna zij tot 29 april 2022 heeft gewacht om Teva c.s. te dagvaarden (terwijl zij in een vergelijkbare procedure [bedrijf] c.s. al had gedagvaard). Vervolgens is het de eigen welbewuste keuze van Novartis geweest om niet, zoals voor de hand had gelegen, Teva c.s. te dagvaarden voor de rechtbank Den Haag (die ook bevoegd was geweest, ook voor de periode tot verlening, tenminste op grond van art. 7 lid 2 Brussel I bis, nu door Novartis in paragraaf 116 dagvaarding is gesteld dat het onrechtmatig handelen in heel Nederland plaats zou vinden).

3.Standpunt Novartis

3.1.
Novartis bestrijdt dat er sprake is van verknochtheid met de zaak die aanhangig is bij de rechtbank Den Haag. Concreet is volgens haar in beide procedures sprake van
( i) andere juridische grondslagen, die op (ii) een ander moment in de tijd zien en daardoor (iii) andere vorderingen behelzen. Zij onderbouwt dit met het volgende overzicht:
Procedure
v. [bedrijf] c.s. (Den Haag)
v. Teva c.s. (Haarlem)
Juridische grondslag
Inbreuk op EP 894 (onrechtmatige daad lag voor als grondslag maar over de vordering die daarop zag is reeds besloten). Misbruik van bevoegdheid maakte daar geen onderdeel van uit.
Aanvullende werking van het gemene recht en misbruik van bevoegdheid
Moment
De inbreuk die onderwerp is van geschil ziet alleen nog op de situatie ná verlening van EP 894 (over de situatie vóór verlening heeft de rechter reeds beslist en die vraag ligt nu voor bij het hof)
Dit misbruik van bevoegdheid of schending van gemene recht vindt mede plaats vóór verlening van EP894
Vorderingen
Een inbreukverbod op EP 894 en een vijftal geboden
Een verbod om fingolimod Teva op de markt te brengen en een tweetal geboden
3.2.
Bij de Rechtbank Den Haag is slechts nog een pure inbreukvordering gebaseerd op de Rijksoctrooiwet aanhangig, met temporeel geen enkele overlap laat staan verknochtheid. De procedure tegen Teva c.s. heeft betrekking op de periode tot en met medio juni 2022 en de procedure tegen [bedrijf] c.s. heeft betrekking op de periode vanaf medio juni 2022, zodat van identieke feitelijke of juridische geschilpunten geen sprake is, aldus Novartis.
3.3.
Novartis wijst er verder op dat deze rechtbank recentelijk heeft overwogen dat verwijzing slechts zinvol is indien daar voeging op zou volgen:
“Gevolg van verwijzing is dat een gezamenlijke behandeling en beslissing van twee zaken (procedures) door één en dezelfde rechter plaatsvindt.”(2 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2317, r.o. 5.7.)
Novartis betoogt dat volstrekt onduidelijk is hoe de onderhavige procedure gezamenlijk behandeld kan worden met de procedure die momenteel aanhangig is bij de rechtbank Den Haag. Verder voert zij aan dat zijn de procedures ook om praktische redenen niet gevoegd behandeld kunnen worden omdat de procedure bij de rechtbank Den Haag al verder gevorderd is: in die procedure zijn al stukken uitgewisseld en er zal op 17 mei 2022 een inhoudelijke behandeling plaatsvinden. Die procedure gaat echter - zoals gememoreerd - over de vraag of er octrooi-inbreuk wordt gemaakt en (in dat kader) of het ingeroepen octrooi prima facie geldig moet worden geacht. Het laat zich niet denken dat daar ook de vordering tegen Teva c.s. wordt behandeld, mede omdat de processuele rechten van zowel Novartis als [bedrijf] c.s. (als gedaagde in die procedure) zich daartegen zouden verzetten.

4.Oordeel voorzieningenrechter

4.1.
Van verknochtheid is sprake, wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de beide zaken identiek zijn, dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit geval zich hier voordoet. Hij kent meer gewicht toe aan de door Teva c.s. gegeven uiteenzetting van de feitelijke samenhang van de onderhavige zaak met de momenteel bij de rechtbank Den Haag in deze kwestie aanhangige geschillen en de mogelijke gevolgen van inconsistentie in de beslissingen die in de betrokken zaken worden genomen, dan aan de door Novartis gegeven uiteenzetting van de verschillen in grondslag en vorderingen. Waar het op aankomt is dat de zorg voor een goede rechtsbedeling op dit octrooirechtelijk gekleurde terrein in deze zaken ermee is gediend dat deze zorg door dezelfde actor wordt gedragen. De meest aangewezene om die zorg op zich te nemen is de rechtbank die institutioneel met de zorg voor de rechtsbedeling in octrooizaken is belast, dus de rechtbank Den Haag.
4.2.
De voorzieningenrechter deelt niet de opvatting dat verwijzing alleen zinvol is als deze wordt gevolgd door voeging. Het doel van verwijzing is ruimer dan het verzekeren dat een gezamenlijke behandeling en beslissing van twee zaken (procedures) door één en dezelfde rechter plaatsvindt. De wet stelt die beperking ook niet, zij onderscheidt tussen verwijzing en voeging en ziet beide - zowel op verzoek van partijen als ambtshalve - als separate beslissingen. Gelet op dit een en ander is de voorzieningenrechter van oordeel dat verwijzing reeds zinvol is wanneer daardoor in zaken waarin, zoals hier, sprake is van verknochtheid een institutionele setting wordt gecreëerd die het eenvoudiger maakt om de zorg dat in de betrokken zaken consistent wordt beslist in de praktijk gestalte te geven, binnen de wettelijke grenzen en beperkingen die uit de feitelijke stand van de betrokken procedures voortvloeit.
4.3.
Novartis geeft aan de door haar aangehaalde overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank een veel ruimere strekking dan uit de context van de zaak en de andere overwegingen voortvloeit.
De rechtbank heeft overwogen dat de verwijzingsmogelijkheid niet is bedoeld om een rechtbank die een collectieve actie behandelt en daarom beter kan beoordelen wat er moet gebeuren met de individuele zaken over hetzelfde onderwerp een regisseursrol te geven. Daaruit volgt niet dat de omstandigheid dat niet kan worden gevoegd meebrengt dat voor verwijzing geen rechtsgrond bestaat of dat verwijzing niet zinvol kan zijn.
4.4.
Voor zover de verwijzing hier tot vertraging leidt, zoals door Novartis is aangevoerd, dient die vertraging op de door Teva c.s. aangevoerde gronden voor rekening van Novartis te komen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt voor verdere behandeling naar de rechtbank Den Haag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 9 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155