ECLI:NL:RBNHO:2022:2317

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
C/15/318789 / HA ZA 21-408
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in dieselkwestie tegen Volkswagen door individuele benadeelde via claimstichting

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een vordering tot schadevergoeding door een individuele benadeelde, vertegenwoordigd door de Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting, tegen Volkswagen Aktiengesellschaft. De eiseres stelt dat Volkswagen onrechtmatig heeft gehandeld door sjoemelsoftware in hun dieselvoertuigen te installeren, wat heeft geleid tot schade voor de consumenten. Volkswagen heeft in het incident verzocht om verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, waar al een collectieve procedure tegen hen loopt. De rechtbank heeft deze verwijzing afgewezen en de verdere behandeling van de zaak aangehouden totdat er duidelijkheid is over de collectieve procedure. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van litispendentie of verknochtheid tussen de hoofdzaak en de collectieve procedure, en dat de individuele vordering op zijn eigen merites beoordeeld moet worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de individuele procedure moet worden aangehouden totdat er meer duidelijkheid is over de status van de collectieve procedure, en dat de belangen van de Stichting niet zwaarder wegen dan de noodzaak voor een doelmatige rechtspleging. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/318789 / HA ZA 21-408
Vonnis in incident van 2 maart 2022
in de zaak van
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten mr. J.H. Lemstra, M.A. Blom en mr. T.H.W. Korvinus te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.K. van Hezewijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting en Volkswagen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot verwijzing tevens verzoek tot aanhouding
  • de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing en het verzoek tot aanhouding
  • de op 20 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling, de daar voorgelezen pleitaantekeningen en de door de griffier van de zitting bijgehouden aantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
Volkswagen is een internationaal opererende autofabrikant. Zij produceert voertuigen van de merken Volkswagen, Audi, Seat, Škoda, Bentley, Bugatti, Ducati, Lamborghini en Porsche.
2.2.
J. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) is een consument die in juli 2010 een nieuwe Volkswagen Golf Variant – 2.0 TDI 103 kW/140pk Comfortline, bouwjaar 2010 met kenteken 89-LVB-3 (hierna: de auto) heeft gekocht bij de officiële Volkswagendealer [bedrijf] Auto voor een bedrag van € 32.949,95. Deze auto is voorzien van een EA 189 dieselmotor.
2.3.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen op wereldwijde schaal auto's had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden (hierna te noemen: sjoemelsoftware). Deze software is door Volkswagen in een groot aantal auto's met een dieselmotor geïnstalleerd, waaronder in ruim 175.000 auto's in Nederland die een EA 189 dieselmotor hebben.
2.4.
Volkswagen heeft [betrokkene] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin sjoemelsoftware was geïnstalleerd.
2.5.
De Stichting is een claimstichting, die bij notariële akte van 3 juli 2018 is opgericht en ten doel heeft de belangenbehartiging van gedupeerden van - kort gezegd - de Volkswagen Groep, onder andere door het voeren van (collectieve) gerechtelijke procedures.
2.6.
[betrokkene] heeft bij akte van cessie van 10 juni 2021 zijn vorderingen op Volkswagen verband houdende met de sjoemelsoftware aan de Stichting gecedeerd voor een bedrag van € 4.000,00. De Stichting vordert in de hoofdzaak te verklaren voor recht dat Volkswagen jegens [betrokkene] onrechtmatig heeft gehandeld en Volkswagen te veroordelen de auto tegen betaling van € 33.089,95over te nemen. Bij toewijzing van haar vorderingen zal de Stichting een nabetaling aan [betrokkene] doen.
2.7.
In verband met de dieselkwestie zijn er twee collectieve actieprocedures bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt. Beide procedures richten zich tegen Volkswagen, Audi, Porsche, Škoda en Seat, de Duitse toeleverancier Robert Bosch, de Nederlandse importeur Pon en enkele tientallen Nederlandse autodealers.
2.8.
De eerste collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 18 december 2017 door Stichting Car Claim aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en daar geregistreerd onder het zaak-/rolnummer C/13/647072 / HA ZA 18-432 (hierna te noemen: de SCC-procedure). Deze procedure is aangebracht onder het regime van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (hierna: WCAM). De rechtbank Amsterdam heeft op 14 juli 2021 eindvonnis gewezen in deze procedure. In dit vonnis heeft de rechtbank, kort samengevat, geoordeeld dat de betreffende autofabrikanten, waaronder Volkswagen, onrechtmatig hebben gehandeld en dat de kopers van de auto's schade hebben geleden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de autodealers auto's hebben verkocht die door de aanwezigheid van de sjoemelsoftware niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden. De kopers hebben daarom jegens de autodealers recht op prijsvermindering. De rechtbank heeft deze prijsvermindering begroot op een bedrag van € 3.000,00 voor consumenten die een nieuw voertuig hadden gekocht en een bedrag van € 1.500,00 voor consumenten die een tweedehands voertuig hadden gekocht. De rechtbank heeft een dienovereenkomstige verklaring voor recht uitgesproken.
2.9.
Tegen voormeld vonnis van de rechtbank is door Volkswagen hoger beroep ingesteld.
2.10.
De tweede collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 13 maart 2020 door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: SDEJ) aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en daar geregistreerd onder het zaak-/rolnummer C/13/681190 / HA ZA 20-299 (hierna te noemen: de SDEJ-procedure). In de dagvaarding, die zich onder meer richt tegen Volkswagen, stelt SDEJ zich op het standpunt dat de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) van toepassing is. SDEJ vordert in deze procedure een aantal verklaringen voor recht en zij stelt vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding in tegen de gedaagde partijen. Op 15 februari 2022 is een zitting in deze procedure gepland over de bevoegdheid van de rechtbank om van de vorderingen van SDEJ kennis te nemen en de toepasselijkheid van de WAMCA.
2.11.
De Stichting heeft naast de onderhavige procedure een drietal soortgelijke procedures tegen Volkswagen aanhangig gemaakt bij respectievelijk de rechtbanken, Noord-Nederland (locatie Groningen), Midden-Nederland (locatie Utrecht) en Oost-Brabant (locatie Den Bosch). Ook hier gaat het om individuele Volkswagenbezitters die schadevergoeding van Volkswagen vorderen en hun daartoe strekkende vordering op Volkswagen hebben overgedragen aan de Stichting.

3.De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

in de hoofdzaak
3.1.
De Stichting vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair, subsidiair en meer subsidiair:
primair, subsidiair en meer subsidiair: voor recht verklaart dat Volkswagen onrechtmatig jegens [betrokkene] heeft gehandeld;
primair: Volkswagen veroordeelt tot overname van de auto van [betrokkene] tegen betaling van € 33.089,95, te vermeerderen met wettelijke incassokosten en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;
subsidiair: Volkswagen veroordeelt tot betaling aan de Stichting als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [betrokkene] van € 30.089,95, te vermeerderen met de wettelijke incassokosten en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf dagvaarding tot aan de dag van betaling;
meer subsidiair: Volkswagen veroordeelt tot betaling aan de Stichting als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [betrokkene] van de door [betrokkene] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
primair, subsidiair en meer subsidiair: Volkswagen veroordeelt in de proceskosten van dit geding.
in het incident
3.2.
Volkswagen vordert in het incident primair dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de onderhavige zaak verwijst naar de rechtbank Amsterdam en subsidiair de onderhavige procedure aanhoudt totdat een eindbeslissing in de SCC-procedure in kracht van gewijsde is gegaan en totdat [betrokkene]/de Stichting zich heeft onttrokken aan de bindende kracht van de SEDJ-procedure en de daarop volgende termijn van een jaar verlopen is, met veroordeling van de Stichting in de kosten van het incident.
3.3.
De Stichting concludeert in het incident tot afwijzing van de vorderingen en verzoekt te bepalen dat Volkswagen in de hoofdzaak voor antwoord moet concluderen zonder dat verder uitstel mogelijk is, met veroordeling van Volkswagen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente.

4.De standpunten van partijen in het incident

4.1.
Volkswagen legt aan haar vordering tot verwijzing ex artikel 220 Rv ten grondslag dat sprake is van litispendentie, omdat deze zaak hetzelfde onderwerp of dezelfde rechtsbetrekking betreft als de reeds aanhangige SDEJ-procedure. In beide procedures is de vraag aan de orde of Volkswagen onrechtmatig heeft gehandeld door schending van Verordening 715/2007 en gepleegde oneerlijke handelspraktijken. De vorderingen van de Stichting in deze procedure en de vorderingen in de SDEJ-procedure zijn ook vrijwel identiek. Zolang er geen opt-outverklaring in de SDEJ-procedure is uitgebracht, is [betrokkene] (de Stichting) partij bij die procedure en bestaat het gevaar van tegenstrijdig gezag van gewijsde. Daarnaast is er volgens Volkswagen sprake van verknochtheid tussen de onderhavige zaak en de SDEJ-procedure, omdat beide procedures inhoudelijk grotendeels met elkaar overeenstemmen, althans zodanig met elkaar samenhangen dat consistentie van beide uitspraken gewenst is. De rechtbank Amsterdam is het beste in staat alle verschillende (individuele) procedures die door de Stichting zijn ingesteld te coördineren en te voorkomen dat gelijke gevallen verschillend worden behandeld, aldus nog steeds Volkswagen. Voor zover in het kader van de gevorderde verwijzing een belangenafweging aan de orde zou zijn, voert Volkswagen aan dat zij een groot belang heeft bij uniforme en efficiënte behandeling van de vorderingen in deze procedure en die in de SDEJ-procedure door de rechtbank Amsterdam, waar de SDEJ-procedure al loopt. Het belang van de Stichting bij het zonder verdere vertraging beslechten van het geschil door de rechtbank Noord-Holland weegt volgens Volkswagen hier niet tegenop.
4.2.
De Stichting voert verweer tegen de gevorderde verwijzing. Van litispendentie is volgens de Stichting geen sprake. De partijen in deze zaak en die in de SDEJ-procedure zijn niet dezelfde. De Stichting (en [betrokkene]) zijn andere partijen dan DEJF. Evenmin is in deze zaak en in de SDEJ-procedure sprake van hetzelfde onderwerp, omdat thans slechts één (enkele) verklaring voor recht wordt gevorderd, in combinatie met een schadevergoedingsvordering (in natura), terwijl in de SDEJ-procedure ten behoeve van tienduizenden consumenten een groot aantal vorderingen op verschillende grondslagen is ingesteld en SDEJ vernietiging van tienduizenden koopovereenkomsten vordert. Verder gaat het in deze zaak slechts over de onrechtmatige verkoop van één specifieke auto met een EA 189 motor met sjoemelsoftware; in de SDEJ-procedure gaat het daarentegen om de onrechtmatige verkoop van 61 modellen van verschillende automerken en niet alleen om die met een EA 189 dieselmotor. Individuele omstandigheden van gedupeerden komen in de SDEJ-procedure niet aan de orde. Het door Volkswagen gestelde risico van tegenstrijdig gezag van gewijsde is niet aan de orde, omdat Volkswagen zich in de SDEJ-procedure juist op het standpunt stelt dat de rechtbank Amsterdam geen rechtsmacht toekomt, dat SDEJ niet-ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de WAMCA niet van toepassing is op de ingestelde vorderingen. Voor het geval dat de WAMCA wel van toepassing is en de zaak van [betrokkene] daar mede onder zou vallen, vraagt de Stichting er reeds nu akte van dat in de SDEJ-procedure te zijner tijd een opt-outverklaring zal worden gedaan, zodat een uitspraak in die procedure ten opzichte van haar en/of [betrokkene] geen gezag van gewijsde zal hebben. Ook van verknochtheid van deze zaak met de SDEJ-procedure is volgens de Stichting geen sprake. De SDEJ-procedure vertoont qua reikwijdte van het feitelijke en juridische debat zodanige verschillen met deze procedure, dat niet van inhoudelijke overeenstemming of samenhang tussen beide procedures kan worden gesproken. Ten slotte wijst de Stichting erop dat haar belang bij het voorkomen van vertraging van de behandeling van deze procedure in geval van verwijzing en het voorkomen van een eventuele regimewijziging met bijbehorende hogere (griffie)kosten zwaarder moet wegen dan het door Volkswagen gestelde belang om het risico van tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.
4.3.
Subsidiair heeft Volkswagen verzocht de onderhavige procedure aan te houden tot er een onherroepelijk vonnis is in de SCC-procedure en er een jaar is verstreken na de opt-out verklaring van [betrokkene] (de Stichting) in de SDEJ-procedure. Ter onderbouwing van het aanhoudingsverzoek voert Volkswagen het volgende aan. Uit de WAMCA volgt dat als er een WAMCA-procedure loopt, individuele procedures pas op de plaats moeten maken. Het primaat ligt dan bij de WAMCA-procedure, die met voorrang op de individuele procedures wordt behandeld. Het ligt dan ook in de rede om de (definitieve) uitkomst van de collectieve procedure(s) af te wachten en niet in deze individuele procedure dezelfde discussies te voeren met mogelijk een andere uitkomst. De Stichting heeft ook geen belang bij een snelle voortzetting van de onderhavige procedure, nu er jarenlang is gewacht met het instellen van de voorliggende vorderingen en De Stichting zich ook niet in de collectieve procedures als belangenbehartiger heeft gemeld. De Stichting probeert op oneigenlijke wijze haar doel te bereiken met een individuele procedure en de WAMCA-procedure daarbij te omzeilen, aldus Volkswagen.
4.4.
De Stichting concludeert tot afwijzing van het verzoek om aanhouding. Volgens de Stichting is onder de WAMCA aanhouding ex artikel 1018m Rv pas mogelijk nadat de exclusieve belangenbehartiger is aangewezen en de daarop volgende opt-out periode is verstreken. Aanhouding bij voorbaat is in strijd met het wettelijke aanhoudingssysteem van de WAMCA. Aanhouding wegens samenloop met de SDEJ-procedure is op dit moment juridisch gezien dus niet mogelijk. Alleen klemmende redenen en uitzonderlijke omstandigheden kunnen aanhouding rechtvaardigen en daarvan is geen sprake. De uitspraken in de SCC-procedure en de SDEJ-procedure hebben geen bindende werking jegens de Stichting/[betrokkene] en er is dus ook geen risico van tegenstrijdige uitspraken. Het enkele feit dat de uitspraken in die zaken interessant kunnen zijn voor de onderhavige zaak kan aanhouding niet rechtvaardigen. Aanhouding leidt bovendien tot onnodige jarenlange vertraging van de zaak, aldus de Stichting.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
In geschil is of de onderhavige zaak in verband met de door Volkswagen gestelde litispendentie c.q. verknochtheid met de bij de rechtbank Amsterdam aanhangige collectieve actie (aangebracht onder het regime van de WAMCA) van SDEJ tegen Volkswagen (c.s.), op de voet van artikel 220 Rv ter verdere behandeling naar de rechtbank Amsterdam moet worden verwezen, althans de behandeling van de onderhavige zaak in afwachting van de uitkomst van de collectieve acties moet worden aangehouden.
Collectieve acties
5.2.
De wettelijke regeling voor collectieve acties inzake massaschade was tot 1 januari 2020 geregeld in de Wet collectieve afwikkeling massaschade (hierna te noemen: WCAM), neergelegd in artikel 3:305a BW (oud).
5.3.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna te noemen: WAMCA) in werking getreden. Hiermee is artikel 3:305a BW gewijzigd en is titel 14A aan Boek 3 Rv toegevoegd, over de rechtspleging in zaken betreffende een collectieve actie en collectieve schadeafwikkeling. Het betreft de artikelen 1018b t/m 1018m Rv. De WAMCA geeft een nieuw regime voor de behandeling van collectieve acties die zijn ingesteld op of na 1 januari 2020 en die betrekking hebben op gebeurtenissen die op of na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden. Bij toepasselijkheid van de WAMCA is de uitspraak van de rechter (uiteindelijk) algemeen verbindend voor de nauw omschreven groep personen wier belangen in de collectieve vordering worden behartigd en die geen gebruik hebben gemaakt van hun opt-outmogelijkheden.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.4.
Volkswagen is in Duitsland gevestigd, waarmee het voorliggende geschil een internationaal karakter heeft. Hoewel Volkswagen de rechtsmacht niet heeft betwist, moet de rechtbank ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en, zo ja, welk recht van toepassing is op de voorliggende verwijzingskwestie.
5.5.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter moet aan de hand van de Brussel Ibis-Verordening (hierna: Brussel Ibis-Vo) worden bepaald. Op grond van artikel 7 lid 2 Brussel Ibis-Vo is ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De gestelde schade voor [betrokkene] is in Nederland opgetreden toen hij de betreffende Volkswagen Golf bij zijn autodealer [bedrijf] kocht. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van de vorderingen van de Stichting (als rechtsopvolgster van [betrokkene]) kennis te nemen. Op grond van artikel 102 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem de relatief bevoegde rechter.
5.6.
De vraag of verwijzing van deze zaak dient plaats te vinden betreft de wijze van procederen en moet ingevolge artikel 10:3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
naar Nederlands recht worden beantwoord.
Geen verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam
5.7.
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp ("litispendentie"), of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing van de zaak naar die andere rechter kan worden gevorderd. Gevolg van verwijzing is dat een gezamenlijke behandeling en beslissing van twee zaken (procedures) door één en dezelfde rechter plaatsvindt. Doel van verwijzing en voeging is enerzijds het voorkomen van tegenstrijdige en niet met elkaar overeenstemmende beslissingen en anderzijds de proceseconomie, dus het voorkomen van onnodige dubbele procedures en de daaraan verbonden bezwaren, zoals onnodig dubbel werk.
5.8.
Litispendentieis aan de orde indien tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp al eerder een procedure bij een rechter van gelijke rang aanhangig is gemaakt. Daarmee wordt gedoeld op de identiteit van de rechtsbetrekking die in geschil is, als bedoeld in artikel 236 Rv, in die zin dat de eerdere procedure dezelfde rechtsbetrekking moet betreffen als die in de latere procedure aan de orde is. Of daarvan in een concreet geval sprake is, is afhankelijk van de grondslag van de vordering en het verweer, het processuele debat en de (eventuele) gegeven beslissingen.
5.9.
Van
verknochtheidis sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Daaraan kan zijn voldaan ook als het zaken tussen verschillende partijen betreft.
5.10.
De rechtbank stelt vast dat Volkswagen zich in het kader van de gevorderde verwijzing, zoals zij bij incidentele conclusie aanvankelijk nog deed, niet langer op de SCC-procedure beroept, nu die procedure na het daarin gewezen eindvonnis van 14 juli 2021 niet meer bij de rechtbank Amsterdam aanhangig is.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de hoofdzaak en de bij de rechtbank Amsterdam aanhangige SDEJ-procedure geen sprake is van procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp. De rechtbank stelt vast dat de formele procespartijen in de SDEJ-procedure niet dezelfde zijn als in de hoofdzaak, wat ook niet door Volkswagen wordt betwist. Volkswagen heeft evenwel de stelling ingenomen dat een uitspraak in een WAMCA-procedure gezag van gewijsde heeft voor de achterliggende partijen. [betrokkene] (de Stichting) is aan te merken als achterliggende partij in de SDEJ-procedure en dient om die reden materieel als partij bij de SDEJ-procedure aangemerkt te worden, aldus Volkswagen. Nu echter bij de huidige stand van zaken nog onzeker is of de SDEJ-procedure als WAMCA-procedure gekwalificeerd zal worden en of, als er sprake is van een WAMCA-procedure, de Stichting ([betrokkene]) behoort tot de door de rechtbank Amsterdam nauw te omschrijven groep personen wier belangen in de collectieve vordering worden behartigd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat sprake is van litispendentie.
5.12.
De feitelijke en juridische geschilpunten in beide procedures zijn naar het oordeel van de rechter ook niet zodanig identiek, of vertonen zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken wegens verknochtheid wenselijk is. De rechtbank stelt voorop dat de SDEJ-procedure een collectieve procedure is en dat het bij de onderhavige procedure gaat om een vordering van een enkel individu. Er is wel sprake van een zekere overlap wat betreft de grondslag van de aansprakelijkheid, maar op het punt van de gevorderde schade wijken de procedures van elkaar af en zal de onderhavige zaak op zijn specifieke merites beoordeeld dienen te worden. Het enkele feit dat een procedure van een individuele benadeelde overlap vertoont met een lopende collectieve procedure, maakt nog niet dat sprake is van een zodanige samenhang dat verwijzing in verband met de consistentie van uitspraken wenselijk is. Dat op de SDEJ-procedure mogelijk de WAMCA van toepassing is, maakt dit niet anders. Ook de WAMCA laat de mogelijkheid open van het voeren van een individuele procedure. Bovendien geldt ook hier dat nog onzeker is of sprake is van een WAMCA-procedure zodat niet gezegd kan worden dat er een direct gevaar bestaat voor tegenstrijdig gezag van gewijsde. Bovendien heeft de Stichting nu reeds aangekondigd dat [betrokkene] (de Stichting) in dat geval gebruik zal maken van de mogelijkheid tot opt-out.
5.13.
Daarbij komt nog dat Volkswagen wel verwijzing, maar geen voeging met de lopende SDEJ-procedure beoogt, zodat de onderhavige zaak na verwijzing kennelijk toch niet tezamen met de SDEJ-procedure zal worden behandeld. Volkswagen wenst desalniettemin verwijzing naar de rechtbank Amsterdam, omdat dan een betere ‘coördinatie’ van de behandeling zou kunnen plaatsvinden, omdat die rechtbank de collectieve actie behandelt en daarom beter kan beoordelen wat er moet gebeuren met de individuele zaken over hetzelfde onderwerp. De verwijzingsmogelijkheid van artikel 220 Rv is hiervoor echter niet bedoeld.
5.14.
Nu geen sprake is van litispendentie of verknochtheid tussen de hoofdzaak en de SDEJ-procedure, komt de rechtbank niet toe aan de door Volkswagen bepleite belangenafweging. De verwijzingsvordering van Volkswagen zal worden afgewezen en deze rechtbank zal de hoofdzaak dus verder behandelen.
Het verzoek om aanhouding
5.15.
De rechtbank overweegt dat een incident waarin om aanhouding van de zaak wordt verzocht niet in de wet is geregeld, maar wel mogelijk is. De eisen van een goede procesorde, waaronder begrepen de eisen van een doelmatige en voortvarende rechtspleging, bepalen of er voldoende grond bestaat voor een aanhouding. Uitgangspunt daarbij is onder meer dat moet worden gewaakt tegen een onredelijke vertraging van de procedure. Bij de afweging die de rechter moet maken dient mede rekening te worden gehouden met de aard, de feitelijke of juridische ingewikkeldheid en het belang van de zaak (voor partijen) en met het (procedeer)gedrag van partijen. Ook in het feit dat er een andere procedure loopt waarin deels dezelfde rechtsvraag speelt, kan de rechter aanleiding vinden om de procedure aan te houden, maar ook dan geldt dat de rechter dient te waken voor onredelijke vertraging van de procedure.
5.16.
De rechtbank ziet in het feit dat in de SCC-procedure deels dezelfde rechtsvragen spelen onvoldoende grond om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van een onherroepelijke eindbeslissing in de SCC-procedure, zoals Volkswagen wenst. Het afwachten van het hoger beroep (en mogelijk cassatie), zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, terwijl er geen aanleiding is om aan te nemen dat het antwoord op de in die procedure voorliggende rechtsvragen niet in de onderhavige procedure kan worden gegeven.
5.17.
Voor wat betreft de SDEJ-procedure ligt dit anders. De WAMCA heeft tot doel een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen en een chaos van vele individuele vorderingen te voorkomen door de collectieve procedure met voorrang te behandelen op later ingestelde individuele procedures die betrekking hebben op dezelfde feiten of rechtsvragen. Die individuele procedures kunnen daarom zo nodig voor de loop van de collectieve procedure worden opgeschort op verzoek van de meest gerede partij. Vast staat dat de onderhavige zaak later is ingesteld dan de SDEJ-procedure. Op dit moment is echter nog onduidelijk of de SDEJ-procedure gekwalificeerd moet worden als een WAMCA-procedure en wat dit betekent voor de positie van [betrokkene] (de Stichting). In ieder geval zolang daarover onduidelijkheid bestaat, ziet de rechtbank aanleiding de onderhavige zaak aan te houden. Dat door [betrokkene] zonder meer gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid van opt-out van artikel 1018f lid 1 Rv, maakt dit niet anders. Schorsing van de onderhavige procedure voor (minimaal) een jaar als bedoeld in artikel 1018m Rv, is op dit moment nog niet aan de orde. Ook daarvoor is nodig dat eerst meer duidelijkheid bestaat over de vraag of de SDEJ-procedure valt onder het regime van de WAMCA en wat dit betekent voor de positie van [betrokkene] (de Stichting).
5.18.
De rechtbank volgt de Stichting niet in haar verweer dat aanhouding bij voorbaat in strijd is met het wettelijk aanhoudingssysteem van de WAMCA. Het enkele feit dat aanhouding vóór de opt-out niet wettelijk geregeld is, wil niet zeggen dat aanhouding van individuele zaken tot dat moment niet is toegestaan. De rechter kan in elke zaak bepalen dat er vanwege de eisen van goede procesorde voldoende grond bestaat voor een aanhouding.
5.19.
Van onredelijke vertraging van de procedure is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De zaak loopt nog niet zo lang en [betrokkene] heeft zijn schade in ieder geval deels al vergoed gekregen. De Stichting is bovendien een claimstichting die gelet op het doel geen zodanig belang bij een snelle uitspraak heeft dat dat belang thans zwaarder moet wegen dan het belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging waarbij het primaat ligt bij de collectieve procedure.
5.20.
De eisen van de goede procesorde brengen naar het oordeel van de rechtbank dan ook mee dat de onderhavige individuele procedure in ieder geval wordt aangehouden tot er duidelijkheid is over de vraag of op de SDEJ-procedure de WAMCA van toepassing is, en zo ja, of [betrokkene] valt onder de nauw omschreven groep personen van wie de belangen in die procedure worden behartigd. Omdat niet bekend is wanneer daarover uitspraak zal worden gedaan door de rechtbank Amsterdam, zal de rechtbank de zaak op een willekeurige roldatum plaatsen waarop partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken. Is er eerder duidelijkheid, dan kunnen partijen verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
Geen tussentijds hoger beroep
5.21.
Volkswagen heeft verzocht om verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep bij afwijzing van haar vorderingen in dit incident. De rechtbank begrijpt dit verzoek aldus dat het alleen ziet op de situatie dat zowel het verzoek tot verwijzing als het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen. Omdat het subsidiaire verzoek tot aanhouding worden ingewilligd, doet die situatie zich niet voor en hoeft dus niet op het verzoek van Volkswagen tot het openstellen van tussentijds hoger beroep te worden beslist.
5.22.
De Stichting heeft ook verzocht om openstelling van tussentijds hoger beroep, te weten in het geval de rechtbank zou beslissen tot verwijzing of aanhouding van de zaak. Dat laatste doet zich hier voor.
5.23.
Het verzoek van de Stichting om tussentijds hoger beroep toe te staan tegen de beslissing tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen. Een beslissing tot aanhouding is – ook als dat een beslissing op een incidentele vordering betreft – een processuele beslissing in het kader van de voortgang en instructie van de zaak en dergelijke beslissingen zijn volgens vaste rechtspraak niet vatbaar voor hoger beroep (HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1639).
Proceskosten
5.24.
Omdat beide partijen in dit incident gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten van dit incident moeten worden gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten hiervan zullen dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het verzoek van Volkswagen tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak toe in de zin als hiervoor omschreven onder 5.20,
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
6.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
6.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 6 juli 2022voor uitlating partijen als bedoeld in rechtsoverweging 5.20,
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 977