ECLI:NL:RBNHO:2022:3937

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
9278973 \ CV EXPL 21-4024
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een vordering van een passagier tegen de luchtvaartmaatschappij Lufthansa. De passagier, wonende in Southall (Verenigd Koninkrijk), had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Heathrow via Frankfurt op 7 juli 2019. Deze vlucht werd geannuleerd, waarna de passagier omboeking naar alternatieve vluchten kreeg aangeboden en uiteindelijk met een vertraging van minder dan drie uur op de eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde deze te betalen, stellende dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de ontmanteling van een bom uit de Tweede Wereldoorlog nabij Frankfurt, wat leidde tot capaciteitsreductie in het luchtruim.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de annulering te voorkomen. De passagier had niet aangetoond dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizigersrechten en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen kunnen worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9278973 \ CV EXPL 21-4024
Uitspraakdatum: 26 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te Southall (Verenigd Koninkrijk)
eiseres
hierna te noemen de passagier
procesgemachtigde Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Lufthansa
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 25 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Heathrow Airport (Verenigd Koninkrijk) op 7 juli 2019.
2.2.
Vlucht LH993 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar alternatieve vluchten en is op 7 juli 2019 om 20:45 uur aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat de passagier niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Subsidiair voert de vervoerder aan dat vlucht is geannuleerd als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom in (de buurt van) Frankfurt moest onschadelijk worden gemaakt, hetgeen heeft geleid tot sluiting van het luchtruim dan wel beperkte capaciteit van het luchtruim. Dit is een oncontroleerbare situatie die de vervoerder niet kon voorkomen noch kon beperken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft primair aangevoerd dat de passagier niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagier onvoldoende feiten en omstandigheden aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De passagier beroept zich op het rechtsgevolg van de gestelde annulering. Dit betekent dat zij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast draagt. Het Hof Amsterdam (3 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2942) heeft daarbij overwogen dat de passagier voldoende concrete aanknopingspunten dient te verstrekken omtrent de gestelde annulering, zodat de vervoerder zich daartegen kan verweren. De passagier heeft bij de dagvaarding zowel haar vluchtschema als haar alternatieve vluchtschema overgelegd en heeft hierbij aangevoerd dat zij door de annulering recht heeft op compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening. De passagier stelt zich op het standpunt dat zij hiermee aan haar stelplicht heeft voldaan. Gelet op het voorgaande heeft de passagier naar oordeel van de kantonrechter summierlijk aan haar stelplicht voldaan, zodat dit verweer van de vervoerder geen doel treft.
5.4.
Vast staat dat de vlucht door de vervoerder is geannuleerd. Niet gebleken is van een situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Verordening. Dit brengt met zich mee dat de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren, tenzij de vervoerder ingevolge artikel 5 lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden en dat de annulering, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.5.
De vervoerder voert aan dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van een capaciteitsreductie veroorzaakt door de ontmanteling van een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom. Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt (onder andere) dat de vlucht is geannuleerd in verband met “
atc capacity reduction caused by wwii dud disarming in fra arr/dep”. Verder verwijst de vervoerder naar het “
Daily Report” waarin staat vermeld dat het luchtverkeer wegens de ontmanteling van de bom tussen 10:00 uur UTC en 18:00 uur UTC werd beperkt tot 43 vluchten per uur en dat de bom om 13:50 uur UTC onschadelijk is gemaakt. De onderhavige vlucht stond gepland om te landen te Frankfurt om 13:55 uur UTC. De “
Incident Calendar” van de vervoerder ondersteunt het voorgaande.
5.6.
De kantonrechter overweegt dat uit de door de vervoerder overgelegde producties voldoende blijkt dat sprake was van een capaciteitsreductie veroorzaakt door een bomontmanteling in de omgeving van de luchthaven van Frankfurt. Daarbij heeft de vervoerder voldoende onderbouwd waarom onderhavige vlucht is geannuleerd en niet bijvoorbeeld vertraagd is uitgevoerd. De vervoerder heeft onderhavige vlucht geannuleerd, omdat hij, in tegenstelling tot andere luchtvaartmaatschappijen, meerdere vluchten van en naar Frankfurt zou uitvoeren. Volgens de vervoerder is hij daarmee beter in staat, in vergelijking tot andere luchtvaartmaatschappijen, om de passagier van de door zijn geannuleerde vlucht om te boeken op een andere vlucht op dezelfde dag naar haar eindbestemming. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder een redelijke afweging gemaakt alvorens hij de vlucht in kwestie heeft geannuleerd. Alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval maken dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. Er was immers sprake van een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed kon uitoefenen en die niet inherent is aan de normale bedrijfsuitoefening van vervoerder.
5.7.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel de vertraging te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht. De vervoerder heeft hierbij onder meer aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar alternatieve vluchten. Hiermee is de passagier nog op dezelfde avond op haar eindbestemming aangekomen.
5.8.
De passagier betwist dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen en verwijst naar het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2020. De passagier heeft dit niet nader toegelicht. De kantonrechter gaat dan ook aan deze stelling voorbij. Verder heeft de passagier aangevoerd dat het aanbieden van een andere vlucht van dezelfde maatschappij of dochtermaatschappij niet gezien kan worden als een redelijke maatregel. De passagier verwijst naar het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:4671). De kantonrechter constateert dat in voornoemde zaak de passagier was omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij 24 uur later dan oorspronkelijk gepland was aangekomen op de overeenkomen eindbestemming. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74-19) volgt dat dit in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. In onderhavig geval is de passagier echter nog geen drie uur later op de overeengekomen eindbestemming aangekomen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder, nu de passagier met minder dan drie uur vertraging op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen, kon volstaan met het aanbieden van eigen vluchten. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de annulering te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.9.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. Weliswaar heeft de passagier verzocht de vervoerder ook in het geval wordt geoordeeld dat de vervoerder bevrijd kan worden van zijn betalingsverplichting in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagier heeft niet gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zou zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagier bekend is geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.
5.11.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter