ECLI:NL:RBNHO:2021:4671

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8442251 \ CV EXPL 20-3233
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht door buitengewone omstandigheden en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens een langdurige vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Denver via Frankfurt op 2 februari 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een besluit van de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen of te beperken. De passagier was meer dan 24 uur later op zijn eindbestemming aangekomen, wat niet als een redelijke maatregel werd beschouwd. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 600,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om adequaat te reageren op situaties die leiden tot vertraging, zelfs als deze buitengewone omstandigheden zijn. De vervoerder moet kunnen aantonen dat hij alle mogelijke maatregelen heeft genomen om de gevolgen van de vertraging te minimaliseren, wat in dit geval niet is gebeurd. De beslissing van de kantonrechter is een belangrijke uitspraak in het kader van passagiersrechten en de toepassing van de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8442251 \ CV EXPL 20-3233
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Webcasso B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 24 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar Denver (Verenigde Staten) op 2 februari 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt is vertraagd uitgevoerd, hierna: de vlucht. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Denver gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
De vlucht in kwestie maakt onderdeel uit van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt. De luchtverkeersleiding heeft in verband met slechte weersomstandigheden op de plaats van bestemming restricties opgelegd aan de voorafgaande vlucht. De luchtverkeersleiding trok de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) in en kende een nieuwe CTOT aan het toestel toe. Ten gevolge hiervan was de vervoerder genoodzaakt om de voorgaande vlucht en de vlucht in kwestie met een vertraging uit te voeren. Op het besluit van de luchtverkeersleiding kan de vervoerder geen invloed uitoefenen. De vertraging van de vlucht in kwestie is verder toegenomen doordat de vervoerder genoodzaakt was om bagage uit het toestel te verwijderen. Ook deze vertraging is het gevolg van een buitengewone omstandigheid. Er was sprake van een oncontroleerbare situatie, die de vervoerder kon voorkomen noch beperken. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar de eindbestemming.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in gevallen van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig wordt veroorzaakt.
5.3.
Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de vlucht Frankfurt-Amsterdam volgt dat deze vlucht wegens vertragingscode 84 (
ATFM due to WEATHER AT DESTINATION)met een vertraging van 31 minuten is vertrokken. Twee uur voor de schemavertrektijd van deze vlucht kende de luchtverkeersleiding om die reden een nieuwe CTOT aan het toestel toe, zo volgt uit de overgelegde ‘slot history’. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder door de bij conclusie van antwoord overgelegde producties en zijn toelichting daarop de vertragingscode voldoende heeft onderbouwd. De vervoerder heeft voorts slotberichten overgelegd en voldoende gemotiveerd aangevoerd dat deze afkomstig zijn van de luchtverkeersleiding. De passagier heeft tevens betwist dat er sprake was van slechte weersomstandigheden. Dat neemt echter niet weg dat de luchtverkeersleiding nieuwe CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd en de bemanning de instructies van de luchtverkeersleiding dient op te volgen. De passagier heeft gesteld dat de vervoerder zelf om een nieuwe slottijd heeft verzocht, omdat hij het afgegeven tijdslot niet kon halen en dat de
groundhandlingop de luchthavens ook de oorzaak kon zijn van de vertraging. De vervoerder heeft gemotiveerd weerlegd dat het toestel reeds twee uur voor vertrek nieuwe CTOT’s kreeg opgelegd. De vervoerder heeft dan ook geen invloed gehad op de beslissingen van de luchtverkeersleiding. Om die reden is het besluit van de luchtverkeersleiding aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening.
5.4.
Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt dat deze vlucht een vertrekvertraging van 40 minuten had wegens vertragingscode 93 (
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector). Voorts is er een vertrekvertraging van 33 minuten veroorzaakt wegens vertragingscode 16D (
Passenger requested offload).De vervoerder heeft toegelicht dat de bagage van een passagier van boord moest worden gehaald, omdat deze passagier niet meer met de onderhavige vlucht mee wilde. De passagier betwist dat de vervoerder verplicht was om de passagier en diens bagage op grond van veiligheidsregels uit te laden. De vervoerder heeft gemotiveerd weerlegd dat hij geen invloed had op deze omstandigheden en dat geen luchtvaartmaatschappij een passagier zal verplichten mee te vliegen wanneer de passagier vóór vertrek aangeeft – al dan niet wegens de vertraging - toch niet mee te gaan; de bemanning en medepassagiers willen de cabine niet delen met een passagier die niet aan boord wil zijn (met alle gevolgen van dien). De uiteindelijke vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming is dan ook het directe gevolg van de vertraging van de vlucht Amsterdam-Frankfurt. De passagier heeft hierdoor zijn aansluitende vlucht naar Denver gemist. De langdurige vertraging op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Voorts dient te worden beoordeeld of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De passagier is met de alternatieve vlucht meer dan 24 uur later dan gepland op de eindbestemming aangekomen. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats en dat hij niet verder hoeft te zoeken dan naar vluchten van de eigen maatschappij dan wel een dochtermaatschappij. De kantonrechter merkt op dat – anders dan in eerdere vonnissen van deze rechtbank is geoordeeld – de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Alleen indien er geen enkele zitplaats beschikbaar is op een andere rechtstreekse of indirecte vlucht waarmee de betrokken passagiers hun eindbestemming minder laat kunnen bereiken dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of wanneer het organiseren van dergelijk alternatief vervoer voor deze luchtvaartmaatschappij een onaanvaardbaar offer vormt, gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip, moet deze luchtvaartmaatschappij dus worden geacht alle middelen te hebben aangewend waarover zij beschikte wanneer zij de betrokken passagiers met een andere, namelijk de volgende door haar uitgevoerde vlucht ter bestemming brengt. Dit laatste heeft de vervoerder niet aangetoond en dat had wel op zijn weg gelegen nu de passagier meer dan 24 uur later op de eindbestemming is gearriveerd. De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de langdurige vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2019, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter