ECLI:NL:RBNHO:2022:3646

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
C/15/325159 / HA RK 22-34
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over energiekosten tussen commanditaire vennoten en verzoek tot benoeming van arbiters

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil ontstaan tussen twee commanditaire vennoten, [verzoeker] en [verweerder], over de betaling van energiekosten. De partijen zijn op 27 december 2019 een overeenkomst van commanditaire vennootschap aangegaan, waarin is afgesproken dat [verzoeker] als commanditaire vennoot en [verweerder] als beherend vennoot optreedt. [verzoeker] vordert betaling van gebruikerslasten vanaf 1 januari 2021, terwijl [verweerder] stelt dat deze kosten zijn inbegrepen in de maandelijkse vergoeding van € 2.500 die hij aan [verzoeker] betaalt.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om partijen door te verwijzen naar het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) voor de benoeming van arbiters, omdat de voorzitter van de Kamer van Koophandel geen arbiters meer benoemt. [verweerder] verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de arbitrageclausule in de overeenkomst niet meer van toepassing is, aangezien deze sinds 1 januari 2014 niet meer wordt uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft op 19 april 2022 de beschikking gegeven, waarin het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat artikel 1027 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen wettelijke grondslag biedt voor de doorverwijzing naar het NAI. De voorzieningenrechter benadrukt dat partijen in de overeenkomst weliswaar hebben gekozen voor arbitrage, maar specifiek bij het NAI volgens het NAI-arbitragereglement. Aangezien [verweerder] niet heeft ingestemd met arbitrage bij het NAI, kan het verzoek niet worden ingewilligd. [verzoeker] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.440,00.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/325159 / HA RK 22-34
Beschikking van de voorzieningenrechter van 19 april 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
verzoeker,
advocaat mr. W.J.J. Lamers te Amstelveen,
en
[verweerder],
wonende te [plaats 2],
verweerder,
advocaat mr. B.S. Friedberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnengekomen ter griffie van deze rechtbank op
11 februari 2022,
- het verweerschrift,
- de e-mail van de zijde van [verzoeker] van 18 maart 2022, met de producties 4 tot en met 9,
- de mondelinge behandeling van het verzoek op 22 maart 2022,
- de aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling namens [verzoeker].
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 22 maart 2022 zijn verschenen:
- [verzoeker], bijgestaan door mr. Lamers voornoemd,
- [verweerder], bijgestaan door mr. Friedberg voornoemd,
- mevrouw [betrokkene 1], echtgenote van [verzoeker],
- mevrouw [betrokkene 2], echtgenote van [verweerder].
1.3.
Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

In het kader van dit verzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
2.1.
[verzoeker] en [verweerder] zijn op 27 december 2019 de Overeenkomst van commanditaire vennootschap aangegaan (hierna: de overeenkomst). Partijen zijn overeengekomen dat zij voor gezamenlijke rekening en risico een autoschadebedrijf gaan exploiteren, waarbij [verzoeker] als commanditaire vennoot en [verweerder] als beherend vennoot zal optreden.
2.2.
In de overeenkomst staat, voor zover relevant, het volgende (waarbij met ‘vennoot B’ [verzoeker] is bedoeld):
“(…)
Artikel 5 Inbreng, vermogen van de vennootschap
(…)
5.3 (…)
Daarnaast stelt vennoot B een gedeelte van het tot het ondernemingsvermogen van v.o.f. [verzoeker] auto’s (…) behorende bedrijfsruimte van de [adres] te [plaats 3] beschikbaar (…) voor een maandelijkse vergoeding van € 2.500 welke met het huurindexcijfers jaarlijks wordt aangepast. De verschuldigde bedragen vervallen telkens per de eerste van de maand.
(…)
Artikel 21 Arbitrage
21.1
Alle geschillen die voortvloeien uit deze overeenkomst of uit nadere overeenkomsten die hiervan het gevolg zijn of hiermede samenhangen zullen bij uitsluiting worden beslecht door drie arbiters te benoemen door de voorzitter van de Kamer van Koophandel te Amsterdam.
21.2
Een geschil wordt geacht aanwezig te zijn zodra een van de vennoten zulks verklaart. (…)”
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan, waarbij [verzoeker] aanspraak maakt op betaling van gebruikerslasten (energiekosten) vanaf 1 januari 2021 en [verweerder] stelt dat deze kosten zijn vervat in de maandelijkse vergoeding van € 2.500 die hij op grond van de overeenkomst aan [verzoeker] betaalt.
2.4.
In de e-mail aan de raadsman van [verzoeker] van 30 december 2021 schrijft [betrokkene 3], Adviseur Juridische Zaken bij de Kamer van Koophandel, onder andere:
“(…)
Zoals u terecht stelt, benoemt de Voorzitter van de KVK (al lange tijd) geen arbiters meer. Ik heb contact gehad met het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) over de vraag hoe omgegaan dient te worden met de situatie waarbij in bestaande overeenkomsten nog de oude situatie (benoeming arbiters door de Voorzitter van de KVK) is overeengekomen. Het NAI heeft daarover het volgende teruggekoppeld:
“De KvK en het NAI hebben eind 2013 de afspraak gemaakt dat de KvK partijen kan doorverwijzen naar het NAI in geval van clausules in overeenkomsten waarin is opgenomen dat de voorzitter van de KvK een arbiter benoemt. De KvK is sinds die tijd gestopt met de benoemingen van arbiters. NAI kan als landelijk opererend en grootste algemene arbitrage-instituut van Nederland in plaats van de voorzitter van een Kamer van Koophandel deze taak op zich nemen,mits partijen dit nader overeenkomen.
Partijen kunnen er dan voor kiezen dat het NAI alleen een arbiter benoemd (..) of dat de gehele arbitrage wordt gevoerd onder het NAI arbitragereglement (…). Mochten partijen niet een nadere arbitrageovereenkomst overeenkomen, dan kan de meest gerede partij zich te wenden tot de voorzieningenrechter voor de benoeming van een arbiter (art. 1027 Rv). (...)”
In aanvulling op mijn vraag hoe de eerste zin geïnterpreteerd dient te worden, heeft het NAI het volgende aangegeven:
“De overeenkomst tussen partijen kan niet door het NAI, de KvK of één partij worden gewijzigd en daarom is instemming van beide partijen nodig om het NAI een arbiter te laten benoemen of de gehele arbitrage te laten administreren.”
Gelet op het voorgaande, zien wij geen rol voor de Voorzitter van de KVK om een ‘doorverwijzing’ zoals door u bedoeld te doen toekomen. (…)”
2.5.
[verweerder] is niet akkoord gegaan met het verzoek van [verzoeker] om in te stemmen met arbitrage bij het NAI.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter om partijen, conform het advies van de Voorzitter van de Kamer van Koophandel, door te verwijzen naar het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI), gevestigd te 3013 AL Rotterdam aan het Weena 505, welk instituut de gehele arbitrage zal voeren conform het NAI-arbitragereglement.
3.2.
[verzoeker] legt aan dit verzoek het volgende ten grondslag. Tussen partijen is een geschil ontstaan (over energiekosten). Daarom dienen er volgens de overeenkomst drie arbiters te worden benoemd om het geschil te beslechten. De in de overeenkomst opgenomen wijze van benoeming van de arbiters bestaat echter niet meer en [verweerder] heeft niet ingestemd met arbitrage bij het NAI.
3.3.
[verweerder] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. [verzoeker] kan geen rechtsgeldig beroep meer doen op artikel 21 van de overeenkomst, omdat de daarin opgenomen regeling al sinds 1 januari 2014 niet meer van toepassing is. De bepaling is nietig; het geschil kan (moet) worden voorgelegd aan de gewone rechter. [verweerder] voert daarnaast aan dat de zaak niet kan worden doorverwezen naar het NAI en dat het NAI de arbitrage niet middels haar reglement kan uitvoeren. Daarvoor is wilsovereenstemming vereist tussen partijen en deze overeenstemming ontbreekt. [verweerder] verzoekt de voorzieningenrechter daarom om het verzoek af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de (na)kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1027, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de voorzieningenrechter (een) arbiter(s) benoemen, indien de benoeming van de arbiter(s) op de wijze zoals door de betrokken partijen is overeengekomen niet is geschied binnen de wettelijke of door partijen overeengekomen termijn.
4.2.
Het verzoek zal worden afgewezen omdat artikel 1027 lid 3 Rv geen wettelijke grondslag biedt om partijen – al dan niet conform het onder 2.4 opgenomen advies – door te verwijzen naar het NAI teneinde de arbitrage door dit instituut te laten uitvoeren overeenkomstig het NAI-arbitragereglement. Artikel 1027 lid 3 Rv biedt slechts de mogelijkheid om in de in het artikel genoemde omstandigheden (een) arbiter(s) te benoemen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter dit aan verzoeker voorgehouden maar tot een wijziging van het verzoek (om drie arbiters te benoemen) heeft dat niet geleid. Hiermee wil de voorzieningenrechter overigens niet zeggen dat dat verzoek zonder meer zou worden toegewezen naar analogie van artikel 1027 Rv. Dat verzoek is nu eenmaal niet voorgelegd. In het kader van het verzoek zoals het wel is voorgelegd benadrukt de voorzieningenrechter nog dat partijen in de overeenkomst weliswaar hebben gekozen voor arbitrage, maar
nietvoor arbitrage bij het NAI overeenkomstig het NAI-arbitragereglement. Uiteraard staat het partijen vrij
– overeenkomstig het aanbod van [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling en ter voorkoming van een volgende procedure hierover – overeen te komen dat de burgerlijke rechter bevoegd is van geschillen die voortvloeien uit de overeenkomst kennis te nemen.
4.3.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 1.440,00 (griffierecht van € 314,00 en 2 punten x tarief € 563,00),
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1467