ECLI:NL:RBNHO:2022:3643

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
C/15/312714 / HA ZA 21-55
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap tussen broers met betrekking tot de woning van hun moeder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. De broers zijn ieder voor gelijke delen erfgenaam en hebben op 5 november 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat de eiser de woning mag overnemen voor een waarde van € 395.000, met een financieringsvoorbehoud. De termijn voor deze overname was vastgesteld op 1 februari 2020. De eiser heeft echter geen nakoming van deze afspraak kunnen eisen, omdat de termijn is verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser geen recht meer heeft op de overname van de woning tegen de afgesproken waarde, omdat hij niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank heeft vervolgens de wijze van verdeling van de nalatenschap vastgesteld en bepaald dat de woning moet worden verkocht aan een derde. De eiser is veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, en de rechtbank heeft de kosten van de hypothecaire lening en de verdeling van de overwaarde tussen de broers geregeld. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig nakomen van afspraken in een vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/312714 / HA ZA 21-55
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat: mr. N.C. van Steijn te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. B.T.A. Visser te Zwaagdijk-Oost.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 9 van de zijde van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 17 van [gedaagde] ;
  • het tussenvonnis van 3 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 11 tot en met 14 van de zijde van [eiser] ;
  • de akte wijziging van eis (in reconventie) van [gedaagde] met producties 18 tot en met 25 van [gedaagde] ;
  • de door [gedaagde] in het geding gebrachte productie 26;
  • de mondelinge behandeling van 14 maart 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij van de zijde van [eiser] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Partijen zijn broers en hebben een geschil over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. Ze zijn ieder voor gelijke delen erfgenaam. Op 5 november 2019 hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten over de wijze van verdeling van de nalatenschap. Daarin is (onder meer) bepaald dat [eiser] tot 1 februari 2020 de gelegenheid krijgt de tot de nalatenschap behorende woning over te nemen tegen een waarde van € 395.000 en dat hij een beroep kan doen op een financieringsvoorbehoud. Tot op heden is de woning niet aan [eiser] geleverd, ondanks voortdurende onderhandelingen daarover tussen partijen. Inmiddels is de woning € 550.000 waard.
Partijen leggen de vaststellingsovereenkomst verschillend uit: is de datum van 1 februari 2020 een fatale datum of niet? [eiser] vindt van niet en wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld uitvoering te geven aan de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] vindt dat wel sprake is van een fatale datum, heeft de overeenkomst ontbonden en wil dat de woning wordt verkocht aan een derde, en dat de overwaarde moet worden verdeeld.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geen nakoming meer kan eisen van de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat hij de woning mag overnemen voor de waarde van € 395.000, omdat de daarvoor gestelde termijn is verstreken. Dat partijen daarover daarna verder hebben onderhandeld maakt dat niet anders. De rechtbank stelt de wijze van verdeling in deze procedure vast en bepaalt (onder meer) dat de woning moet worden verkocht aan een derde.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn broers. In het testament van hun moeder, mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) van 27 januari 1989 zijn zij benoemd tot erfgenaam voor gelijke delen. [gedaagde] is bij aanvullend testament van 13 augustus 2015 benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. [gedaagde] heeft deze benoemingen aanvaard. [eiser] en [gedaagde] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
3.2.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoren (onder meer) het woonhuis met erf te [plaats 2] aan de [adres] , kadastraal bekend als gemeente [plaats 2] sectie [kadasternummewr] , groot twee are en tien centiare (hierna: de woning) en de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening ten bedrage van € 27.226,81.
3.3.
Op 1 oktober 2019 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard in kort geding voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling van 5 november 2019 zijn partijen ter beëindiging van hun geschil het volgende overeengekomen (hierna: de vaststellingsovereenkomst):

1. De wijze van verdeling van de nalatenschappen zal als volgt worden gerealiseerd.
2. [eiser] zal tot 1 februari 2020 de gelegenheid krijgen de woning over te nemen uit de boedel tegen betaling van € 395.000,- kosten koper. [eiser] is gerechtigd een ontbindende voorwaarde in te roepen met betrekking tot een financieringsvoorbehoud, indien en voor zover hij kan aantonen dat hij ondanks de daartoe noodzakelijke inspanningen niet in staat is gebleken de hypotheek rond te krijgen. (…)
3. Indien [eiser] de financiering niet rond krijgt en de ontbindende voorwaarde dus kan inroepen, zal nadien door beide partijen gezamenlijk een opdracht worden gegeven aan makelaar Hoekstra-van Eck om de woning op de markt te brengen. Beide partijen geven reeds nu voor alsdan de makelaar als bindend adviseur de lead bij het bepalen van de te hanteren vraag- en laatprijs. Beide partijen zijn in voorkomend geval dus ook gehouden hun volle medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning aan een derde.
(…)
5. Ten behoeve van de financieringsaanvraag van [eiser] zal op enig moment ook een taxatierapport op zijn kosten moeten worden opgesteld. (…)
6. Beide partijen zijn gerechtigd tot inzage in de financiële gegevens van de boedel. Indien zou blijken dat er nog stukken moeten worden opgevraagd bij de bank, zal [gedaagde] op eerste verzoek van [eiser] daaraan zijn medewerking verlenen en zo nodig een aanvraag daartoe ondertekenen. Eventuele kosten van aanvullende stukken zijn voor rekening van [eiser] . (…)”
3.4.
Op 24 januari 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de beoogde levering aan [eiser] van het aandeel van [gedaagde] in de woning. Op 31 januari 2020 heeft een door [eiser] ingeschakelde notaris (mr. [notaris 1]) aan [gedaagde] bericht dat [eiser] het aandeel van [gedaagde] in de woning zal overnemen, dat [eiser] daartoe een bedrag van circa € 170.000 heeft gestort op de derdengeldenrekening van de notaris, dat [eiser] nog geen bankrekeningbescheiden van [gedaagde] heeft ontvangen zoals is aangegeven in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst en dat er in de vaststellingsovereenkomst nog geen afspraken zijn gemaakt over de hypothecaire geldlening. Op 11 maart 2020 heeft [gedaagde] van notaris [notaris 1] een conceptleveringsakte ontvangen.
3.5.
Partijen hebben op 16 maart 2020 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag wederom een kort geding procedure gevoerd, waarin [gedaagde] (kort samengevat) de (wijze van) verdeling van de nalatenschap heeft gevorderd in die zin dat het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats zal treden van de toestemming van [eiser] voor de verkoop en levering van de woning aan een derde en de verkoopopbrengst na aftrek van de hypothecaire geldlening tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld. In reconventie heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst door medewerking te verlenen aan een verzoek van [eiser] aan de bank tot voortzetting van de hypothecaire geldlening op zijn naam en door medewerking te verlenen tot het opvragen van financiële gegevens betreffende de nalatenschap. In het vonnis in kort geding van
30 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen.
3.6.
[gedaagde] heeft op 5 april 2020 en 10 mei 2020 aan [eiser] schriftelijke volmachten verleend voor het opvragen van bankafschriften bij Regiobank, ING en Credit Europe. In de volmacht van 5 april 2020 is bij de overwegingen vermeld dat [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat de woning aan [eiser] wordt toebedeeld onder verrekening van de waarde die door partijen is bepaald op € 395.000.
3.7.
Notaris mr. A.B. [notaris 2] heeft, na overleg met beide partijen, per e-mail van 24 augustus 2020 een conceptakte van partiële verdeling aan partijen toegestuurd. In de conceptakte is als waarde van de woning € 395.000 vermeld. Bij de e-mail van notaris [notaris 2] zijn bijlagen gevoegd afkomstig van [eiser] en in de e-mail zijn opmerkingen van [eiser] opgenomen met betrekking tot de conceptakte. Hierin maakt [eiser] aanspraak op verschillende verrekenposten (de helft van de banksaldi van erflaatster bij Regiobank, ING en Credit Europe, een bedrag voor retournering van de traplift alsook de hypothecaire geldlening), op grond waarvan [eiser] het bedrag dat hij aan [gedaagde] moet betalen becijfert op
€ 169.748,03. Daarnaast verzoekt [eiser] een bepaling in de conceptakte op te nemen die ertoe strekt dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de kosten van herstel van achterstallig onderhoud van de woning.
3.8.
[gedaagde] heeft daarop op 1 september 2020 gereageerd en van zijn kant opmerkingen gemaakt over de conceptakte (aangaande zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening). [gedaagde] heeft het verzoek van [eiser] om een bepaling toe te voegen dat [gedaagde] aansprakelijk is voor herstelkosten van eventueel achterstallig onderhoud afgewezen. Ook heeft [gedaagde] daarbij een berekening gegeven van het hem toekomende bedrag: € 194.718,64.
3.9.
Op 6 november 2020 heeft notaris [notaris 2] voorgesteld de akte op
26 november 2020 te passeren in de woning, zodat gelijktijdig een inspectie van de woning kan plaatsvinden. Daarbij heeft de notaris opgemerkt dat hij er dan wel vanuit gaat dat er ook tijdig duidelijkheid is over enkele nog onderling te verrekenen posten. Op verzoek van [gedaagde] is die afspraak verplaatst naar 25 november 2020. De notaris heeft bij e-mail van
9 november 2020 aan partijen [eiser] verzocht om ‘echt deze week’ zijn definitieve berekening rechtstreeks aan (de advocaat van) [gedaagde] kenbaar te maken (met cc naar de notaris), zodat hierover tijdig duidelijkheid bestaat.
3.10.
[eiser] heeft op 17 november 2020 een nieuwe berekening gestuurd van het door hem aan [gedaagde] te betalen bedrag, met daarin wederom de eerder genoemde verrekenposten. [eiser] heeft het door hem aan [gedaagde] te betalen bedrag nu becijferd op € 183.361,43.
3.11.
[gedaagde] heeft de afspraak bij notaris [notaris 2] afgezegd en zich in een brief van 30 november 2020 op het standpunt gesteld dat ofwel [eiser] de woning kan overnemen tegen de toen geldende waarde (€ 450.000) ofwel de woning wordt verkocht en de overwaarde wordt verdeeld.
3.12.
[eiser] heeft [gedaagde] vervolgens in gebreke gesteld en een termijn van één week gegeven om alsnog de vaststellingsovereenkomst na te komen.
3.13.
De woning is op 25 februari 2022 getaxeerd op een marktwaarde van € 550.000.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] gelast binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de toebedeling en levering van de woning aan [eiser] op basis van de concept akte partiële verdeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
bepaalt dat indien [gedaagde] niet binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis voornoemde medewerking verleent, het dictum van dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaringen, medewerking, volmachten en handtekeningen van [gedaagde] welke nodig zijn voor de toebedeling en levering van de woning aan [eiser] op basis van de concept akte partiële verdeling;
bepaalt dat de kosten van de notariële levering voor de helft voor rekening van [gedaagde] komen;
voor het geval [gedaagde] niet meewerkt aan de verdere verdeling van de nalatenschappen of de uitvoering daarvan, een onzijdig persoon benoemt om [gedaagde] daarbij te vertegenwoordigen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze onzijdige persoon;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.3.
[gedaagde] vordert samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank,
I.
primair: [gedaagde] machtigt tot het te gelde maken van de woning;
subsidiair: [eiser] veroordeelt medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, waarbij het vonnis in de plaats zal treden van de door [eiser] te verrichten rechtshandelingen, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom, meer specifiek:
[eiser] veroordeelt opdracht te verstrekken tot verkoop van de woning aan makelaarskantoor Hoekstra Van Eck tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare verkoopprijs, waarbij door deze makelaar te adviseren vraag- en verkoopprijzen bindend zijn;
bepaalt dat [eiser] met een op de onroerende zaak uitgebracht bod dient in te stemmen binnen zeven dagen nadat het bod is uitgebracht indien de makelaar oordeelt dat een door een potentiële gegadigde gedaan bod redelijk is;
bepaalt dat [eiser] zijn onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan het ondertekenen van de koopovereenkomst ter zake de verkoop van de onroerende zaak;
bepaalt dat [eiser] zijn onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan het passeren van de notariële akte ter zake de verkoop van de onroerende zaak;
en met bepaling dat (zowel primair als subsidiair):
 de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de ING-bank na verkoop en levering van de woning wordt afgelost, zodat na aftrek van de makelaarskosten en andere bijkomende kosten de resterende overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
 als peildatum voor verdeling van de banksaldi heeft te gelden de datum van levering van de woning aan derden en aldus bepaalt dat ieder van partijen toekomt de helft van de banksaldi op de datum van levering van de woning en bepaalt dat geen andere verrekeningen met deze banksaldi zijn toegestaan, behalve die wat betreft de kosten van het herstel van schade als gevolg van de storm;
 de kosten van de herstelwerkzaamheden van de door de storm veroorzaakte schade ten laste komen van de nalatenschap en dat voor zover de banksaldi te kort zouden zijn om de kosten te dragen, bepaalt dat deze kosten worden verrekend met de aldus te verdelen overwaarde;
II. voorwaardelijk, voor het geval [eiser] toch in de gelegenheid wordt gesteld de woning alsnog over te nemen:
primair:
  • bepaalt dat de op 25 februari 2022 door [notaris 3] Makelaars opgemaakte waardebepaling verkoop voor partijen bindend is en [eiser] veroordeelt de kosten van deze waardebepaling verkoop aan [gedaagde] te voldoen, danwel [eiser] veroordeelt om binnen een week na betekening van dit vonnis aan makelaarskantoor Hoekstra Van Eck opdracht te geven tot een nieuwe waardebepaling verkoop, welke waardebepaling verkoop uiterlijk binnen een week daarna dient plaats te vinden waarbij de uitkomst voor partijen bindend is en de kosten voor rekening van [eiser] komen;
  • bepaalt dat [eiser] vervolgens maximaal twee maanden na het uitbrengen van de waardebepaling verkoop, de tijd heeft om te realiseren dat de woning aan hem is geleverd, [gedaagde] is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en aan [gedaagde] de helft van de overwaarde is uitgekeerd, waarbij [eiser] alle kosten dient te dragen en geen andere verrekeningen zijn toegestaan;
  • bepaalt dat wanneer de woning niet uiterlijk binnen twee maanden na het uitbrengen van de waardebepaling verkoop aan [eiser] is geleverd waarbij [gedaagde] is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening en aan hem de helft van de overwaarde is uitgekeerd, [gedaagde] door ommekomst van deze termijn alsnog gemachtigd is de woning te gelde te maken, danwel [eiser] alsnog veroordeelt om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning, waarbij het vonnis in de plaats zal treden van de door [eiser] te verrichten rechtshandelingen, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom;
en met bepaling dat:
 de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de ING-bank bij levering van de woning wordt afgelost en in geval van verkoop aan een derde eventuele verkoopkosten op de overwaarde in mindering worden gebracht, waarna aan ieder van partijen de helft van de resterende overwaarde toekomt of in het geval de woning door [eiser] wordt overgenomen de helft van de overwaarde aan [gedaagde] toekomt zonder verrekening van de verkoopkosten zodat deze kosten voor rekening van [eiser] komen;
 als peildatum voor verdeling van de banksaldi heeft te gelden de datum van levering van de woning en aldus bepaalt dat ieder van partijen toekomt de helft van de banksaldi op de datum van levering van de woning en bepaalt dat geen andere verrekeningen met deze banksaldi zijn toegestaan, behalve die wat betreft de kosten van het herstel van schade als gevolg van de storm;
 de kosten van de herstelwerkzaamheden van de door de storm veroorzaakte schade ten laste komen van de nalatenschap en dat voor zover de banksaldi te kort zouden zijn om de kosten te dragen, bepaalt dat deze kosten worden verrekend met de aldus te verdelen overwaarde;
subsidiair:
voor het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat voor de bepaling van de waarde van de woning aansluiting dient te worden gezocht bij de waarde van € 395.000 zodat klaarblijkelijk de peildatum van 2 februari 2020 heeft te gelden:
  • [gedaagde] als eerste een periode van vier maanden gelegenheid geeft de woning tegen voornoemde waarde over te nemen;
  • na afwijzing van voornoemd verzoek, afbericht van [gedaagde] of ommekomst van de hiervoor genoemde termijn, [eiser] gelegenheid geeft om binnen maximaal twee maanden daarna, te realiseren dat de woning aan hem is geleverd, [gedaagde] is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en aan [gedaagde] de helft van de overwaarde is uitgekeerd, waarbij alle kosten door [eiser] zijn of worden gedragen en [gedaagde] heeft ontvangen de helft van de waarde van de woning minus de helft van de hoogte van de hypothecaire geldlening op de datum 1 februari 2020;
  • bepaalt dat de partij die de woning overneemt, alle aan de woning verbonden lasten dient te dragen vanaf 1 februari 2020 tot en met het moment dat de woning aan hem wordt geleverd en zo doende concreet bepaalt dat als peildatum voor verdeling van de banksaldi heeft te gelden de datum van 1 februari 2020 zodat aan de andere partij de helft van de op die peildatum aanwezige banksaldi toekomt, en voor zover de op het moment van levering van de woning aanwezige banksaldi daartoe ontoereikend zouden zijn bepaalt dat de overnemende partij het tekort zelf aan de andere partij dient te voldoen, uiterlijk op het moment dat de woning aan de overnemende partij wordt geleverd en bepaalt dat geen andere verrekeningen met deze banksaldi zijn toegestaan, behalve die wat betreft de kosten van het herstel van schade als gevolg van de storm;
  • bepaalt dat de kosten van de herstelwerkzaamheden van de door de storm veroorzaakte schade ten laste komen van de nalatenschap en dat voor zover de banksaldi te kort zouden zijn om de kosten te dragen, bepaalt dat deze kosten worden verrekend met de aldus te verdelen overwaarde;
  • bepaalt dat wanneer de woning niet uiterlijk binnen twee maanden na afwijzing van voornoemd verzoek, afbericht van [gedaagde] of ommekomst van de hiervoor genoemde termijn aan [eiser] is geleverd waarbij [gedaagde] is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening en aan hem de helft van de overwaarde is uitgekeerd, [gedaagde] door ommekomst van deze termijn alsnog gemachtigd is de woning te gelde te maken, danwel [eiser] alsnog veroordeelt om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning, waarbij het vonnis in de plaats zal treden van de door de [eiser] te verrichten rechtshandelingen, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom;
en met bepaling dat:
 de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de ING-bank bij levering van de woning wordt afgelost en in geval van verkoop aan een derde eventuele verkoopkosten op de overwaarde in mindering worden gebracht, waarna aan ieder van partijen de helft van de resterende overwaarde toekomt of in het geval de woning door [eiser] wordt overgenomen de helft van de overwaarde aan [gedaagde] toekomt zonder verrekening van de verkoopkosten zodat deze kosten voor rekening van [eiser] komen;
 als peildatum voor verdeling van de banksaldi heeft te gelden de datum van levering van de woning en aldus bepaalt dat ieder van partijen toekomt de helft van de banksaldi op de datum van levering van de woning en bepaalt dat geen andere verrekeningen met deze banksaldi zijn toegestaan, behalve die wat betreft de kosten van het herstel van schade als gevolg van de storm;
 de kosten van de herstelwerkzaamheden van de door de storm veroorzaakte schade ten laste komen van de nalatenschap en dat voor zover de banksaldi te kort zouden zijn om de kosten te dragen, bepaalt dat deze kosten worden verrekend met de aldus te verdelen overwaarde,
een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van onderhavige procedure, te vermeerderen met de nakosten.
4.4.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
uitleg vaststellingsovereenkomst
5.1.
Aan de rechtbank ligt in de kern de vraag voor of [eiser] het recht heeft de woning over te nemen uit de nalatenschap tegen een waarde van € 395.000. [eiser] beroept zich daarbij op punt 2 van de vaststellingsovereenkomst.
5.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser] en er (onder meer) op gewezen dat in de vaststellingsovereenkomst een fatale termijn is overeengekomen (1 februari 2020) die inmiddels ruimschoots is overschreden.
5.3.
De rechtbank geeft [gedaagde] op dit punt gelijk en is van oordeel dat [eiser] geen aanspraak meer kan maken op nakoming van punt 2 van de vaststellingsovereenkomst. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.4.
Het geschil tussen partijen komt in de eerste plaats aan op de uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Daarbij is niet alleen de tekst van de vaststellingsovereenkomst van belang, maar onder andere ook hoe partijen de bedingen in de vaststellingsovereenkomst mochten opvatten en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.5.
In de vaststellingsovereenkomst is het volgende bepaald: “
[eiser] zal tot 1 februari 2020 de gelegenheid krijgen de woning over te nemen uit de boedel tegen betaling van € 395.000,- kosten koper. [eiser] is gerechtigd een ontbindende voorwaarde in te roepen met betrekking tot een financieringsvoorbehoud, indien en voor zover hij kan aantonen dat hij ondanks de daartoe noodzakelijke inspanningen niet in staat is gebleken de hypotheek rond te krijgen”. [eiser] legt deze bepaling aldus uit, dat hij tot 1 februari 2020 een beroep kon doen op een ontbindende voorwaarde (financieringsvoorbehoud) en dat hij er bewust voor heeft gekozen om dat niet te doen. Daarom is de termijn niet meer van belang, aldus [eiser] .
5.6.
De rechtbank is echter van oordeel dat [eiser] de vaststellingsovereenkomst niet op die manier heeft mogen opvatten. De uitleg die [eiser] geeft aan de vaststellingsovereenkomst vindt geen steun in de letterlijke bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst. Daaruit blijkt immers niet dat de termijn van 1 februari 2020 op enige wijze verband houdt met de ontbindende voorwaarde/het inroepen van het financieringsvoorbehoud. De omstandigheid dat in de vaststellingsovereenkomst onder punt 5 is bepaald dat [eiser] “
op enig moment” een taxatie mag laten verrichten voor een financieringsaanvraag, rechtvaardigt die conclusie evenmin. De uitleg van [eiser] is bovendien niet te rijmen met de door [gedaagde] geschetste gang van zaken voorafgaand aan de vaststellingsovereenkomst. Die voorgeschiedenis hield in dat [gedaagde] steeds bij [eiser] aandrong op afwikkeling van de nalatenschap en aan [eiser] bij herhaling termijnen stelde om de woning over te nemen. [eiser] heeft dat niet betwist. Gelet daarop, mocht [eiser] niet verwachten dat [gedaagde] hem ná 1 februari 2020 nog in de gelegenheid zou stellen de woning over te nemen.
5.7.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst aldus moet worden uitgelegd, dat [eiser] tot 1 februari 2020 de gelegenheid had om de woning over te nemen tegen een waarde van € 395.000.
overschrijden termijn van 1 februari 2020
5.8.
Vast staat dat de woning op 1 februari 2020 niet was overgedragen aan [eiser] . Uit de aan de rechtbank overgelegde stukken wordt duidelijk dat [eiser] na 5 november 2019 (de vaststellingsovereenkomst) geen contact met [gedaagde] heeft opgenomen, tot een e-mail over financiële informatie op 22 januari 2020 en de e-mail van notaris [notaris 1] op
31 januari 2020. In laatstgenoemde e-mail is slechts medegedeeld dat [eiser] het aandeel van [gedaagde] in de woning wenst over te nemen en een bedrag van € 170.273,20 op de derdengeldenrekening van de notaris heeft gestort, maar dat was toen nog niet in werking gezet met [gedaagde] . Een conceptakte is bijvoorbeeld pas op 11 maart 2020 aan [gedaagde] toegestuurd. Dat [eiser] in de periode voorafgaand aan 1 februari 2020 geen (of in ieder onvoldoende) initiatief heeft genomen om samen met [gedaagde] te komen tot een levering van het aandeel van [gedaagde] in de woning aan [eiser] , komt voor eigen rekening en risico van [eiser] .
5.9.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat de termijn van
1 februari 2020 (iets minder dan drie maanden na de vaststellingsovereenkomst van
5 november 2019) van meet af aan te kort was, omdat het ten minste drie maanden kost om inzage te verkrijgen in de bankrekeningafschriften waarop [eiser] recht had. De rechtbank geeft [eiser] ook op dit punt geen gelijk. Vooropgesteld wordt dat [eiser] de termijn van
1 februari 2020 zelf is overeengekomen en dus toen kennelijk haalbaar achtte. [eiser] heeft niet toegelicht in welk opzicht dat is gewijzigd. Voorafgaand aan 1 februari 2020 heeft [eiser] bovendien niet bij [gedaagde] gevraagd om verlenging van de termijn.
Daarbij komt dat [gedaagde] er op heeft gewezen dat uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] kennelijk pas na het verstrijken van de termijn van 1 februari 2020 is begonnen met het opvragen van de bankrekeningafschriften bij de banken. De volmachten die [eiser] nodig had om bankrekeningafschriften op te vragen bij de banken, heeft [eiser] immers pas in april en mei 2020 bij [gedaagde] opgevraagd, terwijl de afspraken daarover al in de vaststellingsovereenkomst (van 5 november 2019) waren gemaakt. Bij die stand van zaken kan [eiser] niet aan [gedaagde] tegenwerpen dat hij de bankrekeningafschriften nog niet had ontvangen van de banken voorafgaand aan 1 februari 2020.
[eiser] heeft zijn betoog verder onderbouwd door erop te wijzen dat hij pas in juli 2020 de bankrekeningafschriften heeft ontvangen van de banken. Anders dan [eiser] veronderstelt, kan daaruit niet worden afgeleid dat het altijd minstens drie maanden duurt om inzage te verkrijgen in bankrekeningafschriften. Dit geldt temeer omdat niet duidelijk is wanneer [eiser] de afschriften daadwerkelijk heeft opgevraagd.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat de termijn van 1 februari 2020 ongebruikt is verstreken en dat [gedaagde] op dit punt geen verwijt valt te maken.
ingebrekestelling / redelijke termijn voor nakoming
5.11.
[eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] geen ingebrekestelling heeft gestuurd en ook geen redelijke termijn heeft gegeven voor nakoming van de vaststellingsovereenkomst, zodat [eiser] niet in verzuim verkeerde en hij om die reden nog steeds aanspraak kan maken op punt 2 van de vaststellingsovereenkomst. Ook hierin volgt de rechtbank [eiser] niet. [gedaagde] hoefde [eiser] geen redelijke termijn te stellen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de termijn van 1 februari 2020 moet worden aangemerkt als een fatale termijn. Uitgangspunt is immers dat een tussen partijen overeengekomen termijn in beginsel een fataal karakter heeft. De inhoud van de overeenkomst, de aard van de verbintenis en de omstandigheden van het geval kunnen tot de conclusie voeren dat de termijn geen ingebrekestellende kracht heeft. Het had echter op de weg van [eiser] gelegen om in dit verband de feiten te stellen (en zo nodig te bewijzen) die meebrengen dat de tussen partijen overeengekomen termijn een andere strekking heeft. Dat heeft [eiser] niet gedaan.
5.12.
Opgemerkt hierbij wordt nog, dat [gedaagde] zowel voorafgaand aan het verstrijken van de termijn van 1 februari 2020 (zie bijvoorbeeld de e-mail van [gedaagde] van 24 januari 2020) als daarna (zie 5.14 e.v. van dit vonnis) gelegenheid en tijd heeft geboden aan [eiser] om alsnog de woning over te nemen, maar dat [eiser] daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
gevolgen overschrijden termijn 1 februari 2020
5.13.
[gedaagde] heeft zich beroepen op ontbinding van de vaststellingsovereenkomst (vgl.
nr. 55 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie). Dit beroep op ontbinding slaagt (dus).
onderhandelingen na 1 februari 2020
5.14.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] na 1 februari 2020 niet meer verplicht was medewerking te verlenen aan het overnemen van de woning door [eiser] tegen een waarde van € 395.000. Tussen partijen staat vast dat partijen daarover wel met elkaar hebben gesproken, tot eind november 2020. Aan de rechtbank ligt de vraag voor wat dit betekent voor de toewijsbaarheid van de vorderingen van [eiser] .
5.15.
[gedaagde] heeft voldoende toegelicht dat zijn bereidheid om ook na 1 februari 2020 uitvoering te geven aan punt 2 van de vaststellingsovereenkomst, gebaseerd is op zijn streven om een minnelijke oplossing te bereiken over de verdeling van de nalatenschap. Dit blijkt ook wel uit de overgelegde correspondentie, bijvoorbeeld de e-mail van de advocate van [gedaagde] van 1 september 2020, waarin dat met zoveel woorden is vermeld. Het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 maart 2020 had immers geen oplossing geboden. Voor zover [eiser] met zijn betoog over de “bekrachtiging/instemming” van/met punt 2 van de vaststellingsovereenkomst stelt dat er na 1 februari 2020 een nieuwe overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde] , volgt de rechtbank hem daarin dus niet. [gedaagde] heeft zijn bereidheid getoond om er alsnog uit te komen met [eiser] conform de strekking van punt 2 van de vaststellingsovereenkomst, maar tot aanvullende of nieuwe verplichtingen van [gedaagde] heeft dat niet geleid.
5.16.
Aan de volmacht van 5 april 2020 komt, gelet op het voorgaande, in dit kader geen zelfstandige betekenis toe. [eiser] heeft zich erop beroepen dat in de overwegingen van die volmacht is vermeld dat [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat de woning aan [eiser] wordt toebedeeld onder verrekening van de waarde die door partijen is bepaald op € 395.000. Gezien het voorgaande legt de rechtbank dit punt in de volmacht aldus uit, dat [gedaagde] in het kader van minnelijk overleg bereid is alsnog uitvoering te geven aan punt 2 van de vaststellingsovereenkomst. Voor zover de volmacht al dwingende bewijskracht toekomt (vgl. artikel 157 lid 2 Rv), betreft het slechts bewijs van dat feit.
5.17.
[eiser] heeft zich er op beroepen dat [gedaagde] bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat [gedaagde] zou meewerken aan het overnemen van de woning door [eiser] tegen een waarde van € 395.000. [eiser] heeft daarbij onder meer gewezen op de tekst in de overwegingen van de volmacht van 5 april 2020, het feit dat [gedaagde] heeft meegewerkt aan het opstellen van de conceptakte door notaris [notaris 2] in augustus 2020 en het bericht van de notaris van 6 november 2020 waaruit blijkt dat [gedaagde] (verdere) medewerking heeft verleend. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de afspraak bij notaris [notaris 2] op 25 november 2020 zonder goede grond afgezegd.
5.18.
Ook hierin geeft de rechtbank [eiser] geen gelijk. Hoewel het er op leek dat partijen in november 2020 dichtbij een minnelijke oplossing waren, is het niet zo dat op het moment dat [gedaagde] de afspraak met de notaris op 25 november 2020 afzegde, al overeenstemming bestond over de inhoud van de akte. Dat daarvan geen sprake was, blijkt al uit de e-mail van de notaris van 6 november 2020 over de afspraakbevestiging. Daarin schrijft hij immers: “
Ik ga er daarbij wel van uit dat er ook tijdig duidelijkheid is over enkele nog onderling nog te verrekenen posten”.Dat over de verrekenposten geen overeenstemming was en er ook niet is gekomen, volgt bovendien uit de berekening van [eiser] van 17 november 2020, waarin hij zijn eerdere standpunten daarover herhaalt, terwijl die standpunten eerder door [gedaagde] van de hand waren gewezen (onder meer in zijn e-mail van 1 september 2020). De door de notaris verlangde duidelijkheid over de verrekenposten is er dus niet gekomen tussen partijen, waarna [gedaagde] de afspraak met de notaris heeft afgezegd.
5.19.
Mede gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen, waaruit duidelijk wordt dat [gedaagde] steeds bij [eiser] er op heeft aangedrongen dat hij de woning op korte termijn zou overnemen tegen een waarde van € 395.000, maar wat door steeds verschillende door [eiser] opgeworpen discussies niet is gelukt, vindt de rechtbank het niet onaanvaardbaar dat [gedaagde] de onderhandelingen met [eiser] daarover eind november 2020 heeft afgebroken. [eiser] heeft voor die conclusie onvoldoende feiten gesteld. Daarvoor is in ieder geval niet voldoende dat [eiser] het niet eens is met het standpunt van [gedaagde] over de verrekenposten.
slotsom vorderingen in conventie
5.20.
Het voorgaande betekent dat vorderingen 1 tot en met 3 van [eiser] zullen worden afgewezen, omdat daarvoor geen grondslag bestaat.
5.21.
Ook vordering 4 (benoeming onzijdig persoon) – bedoeld als “stok achter de deur” voor mogelijk toekomstige geschillen tussen partijen – zal worden afgewezen. Voor toewijzing is vereist dat [gedaagde] niet meewerkt aan een bij rechterlijke uitspraak bevolen verdeling (vgl. artikel 3:181 BW). De rechtbank heeft geen grond om te veronderstellen dat die situatie zich zal voordoen.
5.22.
De proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, gelet op de relatie tussen partijen.
in reconventie
5.23.
Gelet op het oordeel van de rechtbank in conventie, dat [eiser] geen recht meer heeft op toedeling van de woning aan hem voor een bedrag van € 395.000 op grond van punt 2 van de vaststellingsovereenkomst en [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, ligt in reconventie de vraag voor wat er moet gebeuren met de woning, de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening en de banksaldi. De vorderingen van [gedaagde] zijn (aldus) gericht op de vaststelling van de wijze van verdeling van de nalatenschap.
5.24.
De onder I primair door [gedaagde] gevorderde machtiging om de woning te gelde te maken (artikel 3:174 lid 1 BW) zal worden afgewezen, omdat niet is gebleken van gewichtige redenen. Het betoog van [gedaagde] op dit punt komt er op neer dat sprake is van een noodzaak om tot een behoorlijke verdeling te geraken. Dat is echter onvoldoende om een machtiging in de zin van artikel 3:174 lid 1 BW te rechtvaardigen. Hierop is artikel 3:185 BW van toepassing.
5.25.
[gedaagde] vordert onder I subsidiair dat [eiser] zal worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. De argumenten die [eiser] hiertegen aanvoert, stuiten af op het oordeel van de rechtbank in conventie. Daarom zal de rechtbank als wijze van verdeling bepalen dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde en [eiser] veroordelen daaraan mee te werken. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat bij een verschil van inzicht tussen partijen het gemotiveerde advies van de makelaar over de vraagprijs en de verkoopprijs bindend zal zijn. Voor het geval [eiser] weigert toestemming te geven voor rechtshandelingen die nodig zijn voor de verkoop en levering zal de rechtbank – als gevorderd – bepalen dat dit vonnis daarvoor in de plaats zal treden. Aan de veroordeling van [eiser] om een opdracht te verstrekken aan de makelaar zal een termijn van drie weken (na betekening van dit vonnis) worden verbonden, ten behoeve van de uitvoerbaarheid van dit vonnis.
5.26.
[gedaagde] vordert verder dat de rechtbank bepaalt dat:
  • de op de woning rustende hypothecaire geldlening wordt afgelost;
  • na aftrek van de makelaarskosten en andere bijkomende kosten de resterende overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
  • als peildatum voor verdeling van de banksaldi heeft te gelden de datum van levering van de woning en dat ieder van partijen toekomt de helft van de banksaldi op de datum van levering van de woning;
  • geen andere verrekeningen met deze banksaldi zijn toegestaan, behalve die wat betreft de kosten van het herstel van schade als gevolg van de storm;
  • de kosten van de herstelwerkzaamheden van de door de storm veroorzaakte schade ten laste komen van de nalatenschap en dat voor zover de banksaldi te kort zouden zijn om de kosten te dragen, de rechtbank bepaalt dat deze kosten worden verrekend met de aldus te verdelen overwaarde.
Tegen deze vorderingen heeft [eiser] geen, althans onvoldoende concreet verweer gevoerd, zodat zij zullen worden toegewezen. Voor zover [eiser] meent dat niet de nalatenschap, maar uitsluitend [gedaagde] aansprakelijk is voor de stormschade, volgt de rechtbank [eiser] daarin niet. De woning is tot de levering aan de koper gezamenlijk eigendom van partijen, zodat zij ook gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor eventuele herstelkosten. Dat de stormschade het gevolg is van achterstallig onderhoud waarvoor [gedaagde] verantwoordelijk is, is door [eiser] niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan verder voorbij gaat.
5.27.
[gedaagde] heeft gevorderd dat de laatstgenoemde vorderingen versterkt worden met een dwangsom. Nu de vorderingen niet zijn geformuleerd als veroordelingen van [eiser] , is de dwangsom op deze vorderingen niet toewijsbaar.
5.28.
Aan de beoordeling van de overige vorderingen in reconventie (onder II primair en subsidiair) wordt niet toekomen, omdat zij alle subsidiair en/of voorwaardelijk zijn ingesteld, terwijl de gestelde voorwaarden niet zijn vervuld.
5.29.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap als volgt vast:
6.3.
bepaalt dat de woning te [plaats 2] aan het adres [adres] zal worden verkocht en geleverd aan een derde;
6.4.
veroordeelt [eiser] medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, en meer specifiek:
veroordeelt [eiser] om binnen drie weken na betekening van dit vonnis opdracht te verstrekken tot verkoop van de woning aan het makelaarskantoor [notaris 3] tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare verkoopprijs, waarbij door deze makelaar te adviseren vraag- en verkoopprijzen bindend zijn;
bepaalt dat [eiser] met een op de woning uitgebracht bod dient in te stemmen binnen zeven dagen nadat het bod is uitgebracht indien de makelaar oordeelt dat een door een potentiële gegadigde gedaan bod redelijk is;
bepaalt dat [eiser] zijn onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan het ondertekenen van de koopovereenkomst ter zake de verkoop van de onroerende zaak;
bepaalt dat [eiser] zijn onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan het passeren van de notariële akte ter zake de verkoop van de onroerende zaak;
6.5.
bepaalt dat in het geval [eiser] de onder 6.4 opgedragen medewerking aan de verkoop en/of de levering niet verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de benodigde rechtshandeling en/of wilsverklaring van [eiser] ter ondertekening van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en/of de akte van levering;
6.6.
bepaalt dat de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de ING-bank na verkoop en levering van de woning wordt afgelost, zodat na aftrek van de makelaarskosten en andere bijkomende kosten de resterende overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
6.7.
bepaalt dat als peildatum voor verdeling van de banksaldi heeft te gelden de datum van levering van de woning aan derden en aldus te bepalen dat ieder van partijen toekomt de helft van de banksaldi bij ING (rekeningnummers: [rekeningnummer 1], [rekeningnummer 2] en Spaardoel rekening [rekeningnummer 3]) en de banksaldi bij Regiobank (rekeningnummer [rekeningnummer 4]) op de datum van levering van de woning en bepaalt dat geen andere verrekeningen met deze banksaldi zijn toegestaan, behalve die wat betreft de kosten van het herstel van schade als gevolg van de storm;
6.8.
bepaalt dat de kosten van de herstelwerkzaamheden van de door de storm veroorzaakte schade ten laste komen van de nalatenschap en bepaalt dat voor zover de banksaldi te kort zouden zijn om de kosten te dragen deze kosten worden verrekend met de aldus te verdelen overwaarde;
6.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538