ECLI:NL:RBNHO:2022:3591

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/15/323254 / JU RK 21-2299
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2022 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van negen maanden. De moeder van [de minderjarige] is het niet eens met deze beslissing en wil samen met haar zoon in het moeder-kindhuis blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de aanwezigheid van 24-uurs toezicht in het moeder-kindhuis, de moeder niet in staat is om adequaat in te spelen op de basisbehoeften van [de minderjarige]. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders, en de moeder kampt met psychische problematiek die haar belemmert in de zorg voor [de minderjarige]. De rechtbank heeft de GI opgedragen om een plan op te stellen waarin duidelijk wordt wat de ouders moeten doen om weer zelf voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De beslissing over de overige drie maanden van de machtiging is pro forma aangehouden tot 10 oktober 2022, waarbij de GI recentere informatie moet verstrekken over de situatie van [de minderjarige].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/323254 / JU RK 21-2299
datum uitspraak: 18 februari 2022
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] , tijdelijk verblijvend in [plaats] ,
en
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 7 januari 2022;
- het bericht, met bijlagen, van de GI van 27 januari 2022.
1.2.
Op 8 februari 2022 is de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gelijktijdig
met dit verzoek is behandeld het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor [de zus] , de zus van [de minderjarige] (zaaknummer C/15324203 / JU RK 22/60). Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels en ondersteund door [tolk]
,tolk Koerdisch-Sorani,
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 19 februari 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is bij beschikking van 7 januari 2022 verlengd tot 19 februari 2023. Bij beschikking van 7 januari 2022 is de behandeling van het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor een jaar aangehouden tot 8 februari 2022.
2.3.
[de minderjarige] verblijft sinds 11 juni 2021 samen met de moeder in een moeder-kind-huis (MKH) van Mesazorg in [plaats] .

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI heeft op 10 december 2021 verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen voor de duur van een jaar in een (na wijziging van het verzoek op dit punt tijdens de zitting van 7 januari 2022) voorziening voor pleegzorg. Dit verzoek is op 7 januari 2022 aangehouden in afwachting van nadere informatie van de GI. In de beschikking van 7 januari 2022 is aan de GI verzocht om de verslaglegging van de evaluatiegesprekken tussen de GI en de ouders en de observatie- en evaluatieverslagen van het MKH aan de rechtbank te overleggen en nader toe te lichten:
- wat de actuele concrete zorgen over [de minderjarige] en de opvoedvaardigheden van de ouders zijn;
- hoe de ouders zijn bewogen en gemotiveerd om de zorgen over [de minderjarige] en hun opvoedingsvaardigheden weg te nemen;
- waaruit de GI afleidt dat de ouders niet in staat zijn de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zelf te dragen;
-wat volgens de GI het perspectief van [de minderjarige] is.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek en legt daaraan, samengevat, het volgende ten grondslag. De moeder is, ook met 24-uurs toezicht in het MKH, niet in staat om in te spelen op de basisbehoeftes van [de minderjarige] . Zo controleert de moeder niet of de temperatuur van de douche goed is, geeft zij [de minderjarige] vlak voor het eten een banaan en laat zij [de minderjarige] alleen, waarbij zij de babyfoon uitdoet. De begeleiding van het MKH moet dan de zorg op zich nemen. De moeder beschikt over onvoldoende vaardigheden en inzicht in wat [de minderjarige] nodig heeft en wordt daardoor overvraagd. [de minderjarige] heeft woedeaanvallen en bijt en slaat kinderen op de kinderopvang, maar de moeder spreekt [de minderjarige] niet aan op zijn gedrag. Het MKH bespreekt de zorgen met de moeder, waarbij ook telkens wordt aangegeven wat moeder moet doen om te laten zien dat zij in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder lijkt echter niets op te pakken van de evaluatiegesprekken. Ouders moeten erkennen dat ze problematiek hebben en hieraan werken. Er is bij de moeder sprake van psychische problematiek, waardoor zij onvoldoende beschikbaar is voor [de minderjarige] . Daar is onderzoek naar nodig, omdat het erop lijkt dat de medische situatie van de moeder haar belemmert om [de minderjarige] de zorg te bieden die hij nodig heeft. Als de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, zal [de minderjarige] worden geplaatst in een crisisopvang. Van daaruit zal [de minderjarige] , na een onderzoek, worden geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. Er zal worden gezocht naar een pleeggezin in de buurt van de ouders, zodat er omgang kan zijn.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
Door en namens de ouders is ter zitting naar voren gebracht dat zij het niet eens zijn met het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
De raadsvrouw heeft namens de ouders het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft ingestemd om samen met [de minderjarige] vrijwillig te verblijven in het MKH en heeft hier ook actief aan meegewerkt. De moeder verblijft hier pas sinds juni 2021. Er is sprake van een cultuurverschil en een taalbarrière. Ouders willen aan alle hulpverlening meewerken en aan alle voorwaarden voldoen. [de minderjarige] is pas twee jaar en zit in zijn primaire hechtingsfase. Er moet een gedegen onderzoek plaatsvinden, waarbij de GI duidelijke bodemeisen moet stellen en ouders moet voorhouden wat er van hen verwacht wordt.
De moeder geeft aan dat zij zich als een gevangene voelt in het MKH, maar bereid is daar te blijven als dat nodig is in het belang van [de minderjarige] . De medewerkers van het MKH geven bij de moeder aan dat het goed gaat. De moeder stelt dat zij een woning heeft waar ze met [de minderjarige] , en de zus van [de minderjarige] , kan wonen. De hulpverlening kan haar bijstaan. De vader wil dat [de minderjarige] bij de moeder blijft en is bereid te verhuizen naar een andere woonruimte.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. Hoewel de moeder reeds sinds juni 2021 in het MKH verblijft, zijn de ouders samen of de moeder alleen nog steeds niet in staat zelfstandig of met ambulante ondersteuning de zorg voor [de minderjarige] te dragen. Uit de observatieverslagen van het MKH blijkt dat de moeder nog steeds niet voldoende aansluit bij de basisbehoeften van [de minderjarige] , ook niet als zij hierbij 24-uurs begeleiding krijgt. Zij heeft bijvoorbeeld veel aansturing nodig om [de minderjarige] op gepaste momenten te verschonen en te voeden. Ook laat de moeder [de minderjarige] alleen achter, waardoor anderen in het MKH zich verantwoordelijk voelen om voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder kampt daarnaast met haar eigen persoonlijke problematiek, waarvoor zij geen hulp lijkt te accepteren. Er zijn mede daardoor zorgen over de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder. Ook de vader lijkt onvoldoende open te staan voor hulpverlening en begeleiding. De zorgen die er bij het begin van de ondertoezichtstelling waren over de fysieke veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie zijn onvoldoende weggenomen. [de minderjarige] is een kwetsbare jongen met ontwikkelingsproblemen die veel behoefte heeft aan veiligheid en stabiliteit.
5.3.
De rechtbank zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van negen maanden en het overige verzochte aanhouden. De rechtbank acht de duur van negen maanden betrekkelijk kort om voornoemde zorgen in voldoende mate weg te nemen, maar is van oordeel dat de GI duidelijk in kaart moet brengen wat de doelen zijn waaraan de ouders moeten werken. Het is van belang dat er een plan komt, zodat de ouders weten aan welke concrete voorwaarden zij moeten voldoen om zelf voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De GI dient hierbij aan te geven wat er van de ouders wordt verwacht en welke hulpverlening daarbij moet worden ingezet. De ouders hebben het recht en dienen in de gelegenheid te worden gesteld om aan de doelen te kunnen werken. De rechtbank acht het raadzaam dat er iedere zes weken een evaluatiemoment plaatsvindt, zodat de ouders op de hoogte zijn van de voortgang en van wat er in de gegeven situatie van hen wordt verwacht.
5.4.
De rechtbank overweegt hierbij dat de stukken waarover de rechtbank op dit moment beschikt, onvoldoende basis bieden om nu al te concluderen dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders kan zijn. Het standpunt van de GI dat de ouders niet leerbaar zijn gebleken en dat zij ouders op afstand kunnen zijn, behoeft verdere verduidelijking en toelichting. De GI dient, bijvoorbeeld aan de hand van een Terug Naar Huis Onderzoek, te onderzoeken of er bij de ouders mogelijkheden zijn om binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf voor [de minderjarige] te kunnen zorgen.
5.5.
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de overige drie maanden pro forma aanhouden tot 10 oktober 2022 en verzoekt de GI vóór deze datum recente informatie te verstrekken over de stand van zaken rondom [de minderjarige] en daarbij aan te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een voorziening voor pleegzorg tot 19 november 2022;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing voor het meer verzochte pro forma aan tot 10 oktober 2022;
6.4.
draagt de GI op om vóór genoemde pro forma datum informatie te verstrekken over de laatste stand van zaken rondom [de minderjarige] en hierbij tevens aan te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter, mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest en mr. M.A.J. Berkers, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam