ECLI:NL:RBNHO:2022:342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
19/2116 en 20/513
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot procesbelang en proceskosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 7 januari 2022, zijn twee beroepen behandeld die voortvloeien uit verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door de Federatie Nederlandse Vakbeweging tegen het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder gedeeltelijk aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen door de opgevraagde stukken alsnog openbaar te maken. Eiseres heeft aangegeven dat zij zich kan verenigen met het standpunt van verweerder dat hij niet beschikt over de overige opgevraagde stukken, waardoor het belang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen in beginsel is komen te vervallen.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, maar heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.518,00, waarbij rekening is gehouden met de samenhang tussen de zaken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen, aangezien eiseres in haar bezwaarschriften geen verzoek om vergoeding van proceskosten heeft gedaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/2116 en HAA 20/513

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaken tussen

Federatie Nederlandse Vakbeweging, te Utrecht, eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Nieuwaal),
en

het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes).

Procesverloop

HAA 19/2116
Bij besluit van 18 september 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder een verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels afgewezen en deels ingewilligd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I.
Bij besluit van 23 november 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I ingetrokken en het verzoek van eiseres deels afgewezen en deels ingewilligd.
Bij besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit II herroepen voor zover het de reactie op vraag 1 van het Wob-verzoek betreft en het verzoek van eiseres in zoverre (alsnog) buiten behandeling gesteld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
HAA 20/513
Bij besluit van 4 juli 2019 (het primaire besluit III) heeft verweerder een verzoek van eiseres op grond van de Wob deels met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen en deels ingewilligd.
Bij besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit III herroepen voor zover hij daarbij het verzoek had afgewezen en het verzoek van eiseres op andere gronden afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
In beide zaken
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd en op 10 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij tot elkaar konden komen.
Bij brieven van 12 oktober 2021 en 10 november 2021 hebben partijen een reactie ingezonden en de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder het houden van een nadere zitting.
Op 15 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij brief van 12 oktober 2021 heeft eiseres aan de rechtbank meegedeeld dat verweerder de stukken waarom zij had verzocht en die verweerder eerder geweigerd had openbaar te maken alsnog (grotendeels) aan haar heeft toegestuurd. Volgens eiseres kan verder worden aangenomen dat verweerder niet beschikt over het overige deel van de stukken waarom zij heeft verzocht, zodat geen geschilpunten meer resteren. Volgens eiseres zijn de verzoeken op grond van de Wob die zij bij verweerder had ingediend genoegzaam beantwoord. Zij heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen en verweerder daarbij te veroordelen tot het vergoeden van door haar in beroep en bezwaar gemaakte proceskosten en van het door haar betaalde griffierecht.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de zaak geregistreerd onder het nummer HAA 19/2116 gedeeltelijk aan het beroep van eiseres is tegemoetgekomen door haar alsnog de stukken waarom zij had verzocht en die hij eerder geweigerd had openbaar te maken (grotendeels) toe te sturen. Voor wat betreft de overige stukken heeft eiseres te kennen gegeven zich inmiddels te kunnen verenigen met het standpunt van verweerder dat hij niet over die stukken beschikt. In de zaak geregistreerd onder het nummer HAA 20/513 is verweerder geheel aan het beroep van eiseres tegemoetgekomen door haar alsnog de stukken waarom zij had verzocht en die hij eerder geweigerd had openbaar te maken toe te sturen. Hiermee is het belang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen in beginsel komen te vervallen.
De vraag of wat betreft de in beroep gemaakte proceskosten een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken levert op zichzelf onvoldoende procesbelang op om toch tot inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan.
Daarnaast is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2142, slechts
sprake van een belang bij het verkrijgen van een beoordeling van een bezwaar, gericht tegen een primair besluit, indien in het bezwaarschrift ten aanzien van de kosten daarvan om toepassing van artikel 7:15 van de Awb is verzocht. In dit geval heeft eiseres in haar bezwaarschriften van 26 oktober 2018 en 18 december 2018 gericht tegen respectievelijk het primaire besluit I en II verweerder niet om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten verzocht. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder bij het bestreden besluit II een proceskostenvergoeding aan eiseres heeft toegekend van € 1.024,00 wegens door haar in bezwaar tegen het primaire besluit III gemaakte proceskosten.
Onder genoemde omstandigheden bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen belang (meer) bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
3. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
4. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande wel aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar in beide zaken betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb, zodat de zaken voor het vaststellen van de proceskosten in beroep worden beschouwd als één zaak. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1518,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 in HAA 19/2116 en
€ 354,00 in HAA 20/513 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.