ECLI:NL:RBNHO:2022:3310

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
21/6350 en 21/6351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake Wob-verzoek en voorlopige voorziening met betrekking tot aanbesteding van Container Lifting Trucks

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure die voortvloeide uit een Wob-verzoek van [derde partij] B.V. tegen de Minister van Defensie. Het Wob-verzoek was gericht op het verkrijgen van informatie over een aanbesteding voor de levering en het onderhoud van 68 Container Lifting Trucks en 12 Spreaders. De inschrijving van [derde partij] was ongeldig verklaard, en de opdracht was uiteindelijk gegund aan [verzoekster] B.V. Na het indienen van het Wob-verzoek heeft de Minister van Defensie op 10 juni 2021 een besluit genomen waarin een aantal documenten niet openbaar werd gemaakt op grond van de Aanbestedingswet en de Wob. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 22 november 2021 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft [verzoekster] beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit van 22 november 2021 vernietigd moest worden, omdat het niet in overeenstemming was met de Aanbestedingswet. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de Minister het bezwaar van [verzoekster] alsnog gegrond moest verklaren en dat de openbaarmaking van bepaalde vertrouwelijke informatie moest worden geweigerd. Tevens is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en is de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster].

Uitspraak

Rechtbank NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/6350 en HAA 21/6351
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] B.V., uit Haarlem, verzoekster
(gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven),
en

de Minister van Defensie, Directeur Juridische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Frishert en mr. D.I van Weerden).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij] B.V.,

(gemachtigde: mr. P.B.J. Van Oord).

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder beslist op het Wob verzoek van [derde partij] B.V.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 22 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 16 december 2021 heeft verweerder de niet openbaar gemaakte stukken aan de voorzieningenrechter doen toekomen.
Bij brieven van 31 december 2021 heeft [derde partij] de voorzieningenrechter toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en vergezeld door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam 3] .
Ter zitting heeft verzoekster de aanvullende stukken behorende bij het aanvullend beroepschrift van 18 januari 2022 ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een nieuw aanvullend beroepschrift van verzoekster, zonder de niet openbaar gemaakte stukken. Op 3 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter deze stukken ontvangen.
Op 23 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter een reactie van verweerder op deze stukken ontvangen.
Op 23 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter een reactie van [derde partij] op deze stukken ontvangen.
Partijen hebben verklaard geen nieuwe zitting te wensen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1
Verweerder heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor de levering en het onderhoud van 68 ‘Container Lifting Trucks’ en 12 ‘Spreaders’. Zowel [verzoekster] B.V. ( [verzoekster] ) en [derde partij] B.V. ( [derde partij] ) hebben zich ingeschreven voor de aanbesteding. De inschrijving van [derde partij] is ongeldig verklaard omdat zij niet aan alle vereisten voldeed. Uiteindelijk is de opdracht vergund aan [verzoekster] .
1.2
[derde partij] heeft op 11 januari 2021 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend. [derde partij] verwijst daarbij naar een contract wat verweerder met [verzoekster] heeft gesloten voor de levering en het onderhoud van 68 Container Ligting Trucks en 12 Spreaders. [derde partij] heeft verzocht om de volgende informatie:
  • De definitieve ondertekende overeenkomst, of de bladzijde waarop [verzoekster] als partij is weergegeven. Daarnaast in ieder geval de bladzijdes die over de vereisten van de motoren gaan;
  • Een kopie van de door [verzoekster] ingevulde en ingediende Declaration of Consortium (Annex D);
  • Een kopie van de door [verzoekster] ingevulde en ingediende Annex H over de prijs;
  • Een kopie van de door [verzoekster] ingevulde en ingediende Guarantee Number Delivery (Annex J);
  • Een kopie van het door [verzoekster] ingediende Project Realisation Plan (Annex N);
  • De schriftelijke communicatie tussen verweerder en [verzoekster] voorafgaand en na het sluiten van de definitieve overeenkomst;
  • De onder de definitieve overeenkomst geplaatste opdrachten en bestellingen;
  • De door verweerder geplaatste opdrachten voor (tijdelijke) inhuur, inclusief de omvang van deze opdrachten en financiële waarde.
1.3
Verweerder heeft [verzoekster] op 20 april 2021 en 29 april 2021 op de hoogte gesteld van het Wob verzoek en in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.
1.4
Op 14 mei 2021 heeft [verzoekster] een zienswijze ingediend. In die zienswijze stelt [verzoekster] dat de correspondentie na het sluiten van het contract met verweerder buiten de reikwijdte van het Wob verzoek valt. Voorts voert zij aan dat op grond van artikel 2:57 van de Aanbestedingswet geen documenten kunnen worden verstrekt, omdat alle inhoud en de daaruit voortvloeiende briefwisselingen, mailverkeer en andere informatie vertrouwelijk is. Verder zou de verzochte informatie niet kunnen worden verstrekt op grond van artikel 10, eerste lid, onder c en artikel 10, tweede lid, onder g Wob.
1.5
Op 10 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder beslist op het Wob verzoek. Verweerder heeft 42 documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
- De documenten 1 tot en met 5, 7 tot en met 13, 15 tot en met 19 en 21 maakt verweerder op grond van artikel 2.57, eerste en tweede lid, van de Aanbestedingswet niet openbaar. Ook document 20 en 22 valt onder de reikwijdte van artikel 2.57 van de Aanbestedingswet. Verweerder maakt deze documenten gedeeltelijk openbaar en maakt hiervoor een uitzondering voor bladzijde 15 van document 20 en bladzijde 2 van document 22.
- Verweerder weigert document 23, 25, 33 tot en met 27, 41 en 42 openbaar te maken omdat deze documenten in vertrouwelijkheid zijn overgelegd en bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wob. Verweerder maakt de documenten 24, 26, 27, 39 en 40 gedeeltelijk openbaar.
- In de documenten 6, 14, 22, 24, 26 tot en met 32, 38, 39, 40 lakt verweerder namen, e-mailadressen, telefoonnummers en handtekeningen en andere tot een persoon herleidbare gegevens weg onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, onder e, Wob.
- Verder lakt verweerder delen van de documenten 29 tot en met 31 en 39 weg, omdat deze documenten details bevatten over de planning en levering en inzicht geven in de werkwijze van [verzoekster] . Openbaarmaking van deze informatie kan daarom ertoe leiden dat [verzoekster] onevenredig wordt benadeeld zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder g Wob.
Feitelijke openbaarmaking vindt niet eerder plaats van twee weken na dagtekening van het besluit. [verzoekster] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit van 22 november 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
Beslissen op het beroep.
4. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de door verweerder overgelegde documenten overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Gronden
Geen Wob Verzoek
7.1
[verzoekster] voert aan dat verweerder het verzoek van [derde partij] onterecht als Wob verzoek heeft gekwalificeerd. [verzoekster] verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden aangemerkt als een Wob verzoek. Dat [derde partij] mogelijk een zakelijk belang heeft bij de informatie leidt niet tot het oordeel dat het verzoek niet als een Wob verzoek valt te kwalificeren. Voorts doet zich niet een van de in de jurisprudentie geformuleerde uitzonderingen voor.
7.3
In de uitspraak van 20 mei 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State haar rechtspraak over de kwalificatie van een informatieverzoek als Wob-verzoek gepreciseerd. [1] Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat hoofdregel is dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is.
Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dit is alleen anders indien uit de aard van het verzoek, uit de inhoud van het verzoek of uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen.
7.4
De voorzieningenrechter constateert dat [verzoekster] haar verzoek uitdrukkelijk heeft gebaseerd op de Wob. Gelet op de aard en inhoud van het verzoek, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoekster] heeft beoogd een Wob-verzoek te doen. Hoewel het de voorzieningenrechter aannemelijk voorkomt dat [verzoekster] de informatie mede vraagt met het oog op het gebruik van de informatie in een eventuele toekomstige procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent dat niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
Misbruik van recht
8.1
[verzoekster] voert aan dat voor zover wel sprake is van een Wob verzoek, het indienen van het verzoek misbruik van recht oplevert. Het doel van het verzoek is slechts gelegen in het eventueel voeren van een juridische procedure over de uitvoering van de vergunde opdracht. [verzoekster] verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1443. [derde partij] wil dat verweerder de informatie aan haar verschaft omdat zij zich ook heeft ingeschreven voor de opdracht. Uit niets blijkt dat het de bedoeling is van [derde partij] om deze informatie openbaar te maken zodat een ieder daarvan kennis kan nemen.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek geen misbruik van recht oplevert. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om informatie met het oog op een andere procedure misbruik van recht opleveren. Van een dergelijke situatie is geen sprake.
8.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen. Het doel van een Wob-verzoek kan echter wel relevant zijn om te bepalen of sprake is van misbruik van recht, bijvoorbeeld om geldsommen te incasseren. Daarvan is in dit geval geen sprake.
8.4
Ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. [2] Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om informatie met het oog op een andere procedure misbruik van recht opleveren. [3] Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen [verzoekster] aanvoert, onvoldoende is om misbruik van recht aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Weigeringsgronden
De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de niet openbaar gemaakte informatie. De voorzieningenrechter hanteert de nummering van de documenten zoals opgenomen in de inventarislijst bij het primaire besluit:
  • Document 6 ‘ [..] ’
  • Document 20 ‘ [..] ’
  • Document 22 ‘ [..]
  • Document 24 ‘ [..] ’
  • Document 26 ‘ [..]
  • Document 27 ‘ [..]
  • Document 28 ‘Reaction [..] ’
  • Document 29 [..] ’
  • Document 30 ‘ [..] ’
  • Document 31 ‘ [..] ’
  • Document 38 ‘ [..] ’
  • Document 39 ‘ [..] ’
  • Document 40 ‘ [..] ’
Reikwijdte artikel 2.57 Aanbestedingswet
9.1
In artikel 2.57, eerste lid, van de Aanbestedingswet is bepaald dat een aanbestedende dienst informatie die hem door een ondernemer als vertrouwelijk is verstrekt niet openbaar maakt. In artikel 2.57, tweede lid, van de Aanbestedingswet is bepaald dat een aanbestedende dienst geen informatie uit aanbestedingsstukken of andere documenten die de dienst heeft opgesteld in verband met een aanbestedingsprocedure openbaar maakt, indien die informatie kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen.
9.2
[verzoekster] voert aan dat artikel 2.57 van de Aanbestedingswet onverkort in de weg staat aan openbaarmaking van document 6, 20 en 22. Verweerder heeft deze stukken ten onrechte gedeeltelijk openbaar gemaakt. Ter zitting heeft [verzoekster] toegelicht dat artikel 2.57 Aanbestedingswet niet van toepassing is op de stukken van na de aanbesteding die zien op het beroep op overmacht.
9.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat document 20 en 22 onder de reikwijdte van artikel 2.57 Aanbestedingswet vallen maar dat deze documenten ook informatie bevatten die eerder gepubliceerd is en al openbaar is, zodat die informatie wel openbaar wordt gemaakt. Verweerder stelt in de aanvullende reactie van 23 februari 2022 dat hetgeen [verzoekster] aanvoert aanleiding is om de informatie onder 3.4.8 op pagina 15 van document 20 niet openbaar te maken, omdat de informatie op dat onderdeel afwijkt van het Program of requirements zoals dat bij de aanbesteding op Negometrix is gepubliceerd. Onderdeel 3.4.8 van document 20 bevat daarmee vertrouwelijke (bedrijfs)informatie van [verzoekster] en deze informatie kan gebruikt worden om de mededinging te vervalsen.
9.3
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling [4] is in de Aanbestedingswet een aan de Wob derogerende regeling opgenomen. Op grond van artikel 2.57 van de Aanbestedingswet dient dan ook te worden beoordeeld of aan het verzoek kan worden voldaan. Indien op grond van de Aanbestedingswet geen weigeringsgronden bestaan, wordt het verzoek aan de Wob getoetst. De voorzieningenrechter overweegt dat een aanbestedende dienst in beginsel informatie die door een ondernemer als vertrouwelijk wordt verstrekt (zowel tijdens als na afloop van de aanbestedingsprocedure) niet openbaar mag maken. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar de Memorie van Toelichting bij de Aanbestedingswet. [5]
Document 6
9.4.1
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder de e-mail van 21 maart 2019 grotendeels heeft weggelakt. Er blijft een enkele zin staan. De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 2.57 van de Aanbestedingswet niet in de weg staat aan verstrekking van deze informatie.
Document 20
9.4.2
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder document 20 voor het grootste deel heeft weggelakt met toepassing van artikel 2.57 Aanbestedingswet. Verweerder heeft in het bestreden besluit enkel pagina 15 van dit document openbaar gemaakt omdat die pagina ziet op informatie over de vereisten voor de motoren. Deze vereisten zijn opgenomen in punt 3.4.8 van het Program of Requirements waarin de voorwaarden voor de aanbesteding zijn vastgelegd en in paragraaf 5.4.2. van de Procurement Guidelines. Verweerder komt in de aanvullende reactie van 23 februari 2022 tegemoet aan het beroep van [verzoekster] , omdat onderdeel 3.4.8 van document 20 vertrouwelijke (bedrijfs)informatie van [verzoekster] bevat en deze informatie gebruikt kan worden om de mededinging te vervalsen. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel is daarom gegrond.
Document 22
9.4.3
De voorzieningenrechter overweegt dat alleen pagina 2 van document 22 deels openbaar is gemaakt. Op deze pagina zijn enkel de partijen weergegeven die de overeenkomst hebben gesloten. De voorzieningenrechter overweegt dat deze informatie niet vertrouwelijk door [verzoekster] is verstrekt en reeds bekend is bij partijen. Mede gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verstrekken van deze informatie niet kan leiden tot vervalsing van de mededinging in de toekomst. Uit enkel de namen van de partijen kan immers ook geen bedrijfsgevoelige informatie worden afgeleid. Artikel 2.57 van de Aanbestedingswet staat dan ook niet in de weg aan verstrekking van deze informatie.
9.5
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat onderdeel 3.4.8 van document 20 vertrouwelijke (bedrijfs)informatie van [verzoekster] bevat en deze informatie gebruikt kan worden om de mededinging te vervalsen. Artikel 2.57 van de Aanbestedingswet staat in de weg aan verstrekking van deze informatie. Verweerder heeft dit in de aanvullende reactie van 23 februari 2022 bevestigd. Het beroep ten aanzien van document 20 slaagt.
Bedrijfs- en fabricagegegevens
10.1
In artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
10.2
[verzoekster] voert aan dat het beroep op overmacht dat zij heeft gedaan, alle informatie ter onderbouwing daarvan en alle verdere correspondentie daarover moeten worden beschouwd als vertrouwelijk meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens. [verzoekster] voert aan dat verweerder ten onrechte document 24, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 38, 39 en 40 (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt, omdat openbaarmaking van die informatie achterwege moet blijven op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
10.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep op overmacht niet beschouwd moet worden als vertrouwelijk meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob dient restrictief te worden toegepast. Alleen heel algemene informatie over het beroep op overmacht wordt openbaar gemaakt. In de aanvullende reactie van 23 februari 2022 stelt verweerder dat de passages die niet openbaar worden gemaakt meer gedetailleerde informatie over de planning en de levering bevatten dan wel meer gedetailleerde informatie over de achtergrond van het beroep op overmacht. De beoordeling ten aanzien van bepaalde onderdelen van documenten is daarom anders uitgevallen dan bij andere onderdelen van diezelfde of andere documenten. Voor zover [verzoekster] ten aanzien van document 28 aanvoert dat de informatie niet juist is, stelt verweerder dat dit niet met zich brengt dat de informatie niet openbaar moet worden gemaakt. Voorts stelt verweerder dat document 30, 38 en 40 schriftelijke communicatie tussen het ministerie en [verzoekster] betreft na sluiting van de overeenkomst, zodat die documenten binnen de reikwijdte van het wob-verzoek vallen.
10.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] moet het begrip bedrijfs- of fabricagegegevens naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Het belang van het beschermen van bedrijfs- en fabricagegegevens is bedoeld om te voorkomen dat gegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel aan bestuursorganen moeten verstrekken, openbaar worden gemaakt. [7]
10.5
[verzoekster] stelt dat alle informatie die betrekking heeft op het beroep op overmacht moet worden beschouwd als vertrouwelijk meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens. De voorzieningenrechter volgt [verzoekster] niet in dit standpunt. Uit de rechtspraak van de Afdeling, zoals aangehaald in noot 6, moet de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob immers restrictief worden uitgelegd. Dit sluit echter niet uit dat de openbaar te maken documenten bedrijfs- en fabricagegegevens kunnen bevatten. De voorzieningenrechter beoordeelt hieronder per document of sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens en of verweerder ten onrechte heeft nagelaten om passages weg te lakken.
Document 24
10.6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat document 24 slechts algemene informatie over vertragingen vanwege corona en de planning bevat. Hoewel in de derde alinea de landen worden genoemd waarbinnen de fabrieken van leveranciers zijn gelegen, is deze informatie onvoldoende om de identiteit van leveranciers te achterhalen. Voorts geeft de derde alinea geen concrete informatie over de verwachte afzet of het soort product. Er wordt in het document geen concurrentiegevoelige informatie inzake de afzet verstrekt, zoals de productomschrijving, concrete aantallen of productprijzen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van commercieel vertrouwelijke informatie die valt aan te merken als bedrijfs- of fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c van de Wob, dan wel dat de openbaarmaking van die informatie zou leiden tot onevenredige benadeling (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob).
Document 26
10.6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat in document 26 informatie uit document 24 wordt herhaald. Het bericht van het Ministerie van Defensie is een reactie op het bericht van 8 april 2020 van [verzoekster] . Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat deze informatie geen bedrijfs- of fabricagegegevens bevat, hoeft verweerder deze informatie niet weg te lakken.
Document 27
10.6.3
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder document 27 voor het grootste deel heeft weggelakt. Uit de onderwerpregels en vragen uit de mails gegevens kan geen informatie worden afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Daarom kan verweerder de openbaarmaking op grond van deze grond niet weigeren. Dat de tekst door het weglakken van de antwoorden geen zinvolle informatie oplevert, doet hier niet aan af.
Document 28
10.6.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de e-mail van 26 maart 2020 geen bedrijfs- en fabricagegegevens bevat. [verzoekster] van de gegevens is onvoldoende om de identiteit van de leverancier te achterhalen. Voorts wordt in de e-mail in zijn algemeenheid de ontstane vertraging door de corona pandemie besproken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee alleen algemene informatie over het beroep op overmacht openbaar wordt gemaakt. [verzoekster] voert aan dat de informatie in document 28 niet juist is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hierin geen aanleiding heeft hoeven zien de informatie niet openbaar te maken.
Document 29
10.6.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de brief van 28 april 2020 onder 3 geen informatie kan worden afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens. Voor zover in deze alinea het huren van machines als alternatief wordt aangeboden voor de ontstane vertraging, wordt hiermee geen concrete informatie gegeven over de te verwachten afzet. Daarom kan verweerder de openbaarmaking niet weigeren.
Document 30
10.6.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit pagina 1 en 3 van de brief van 13 mei 2020, voor zover deze passages niet zijn weggelakt, geen informatie kan worden afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens. De voorzieningenrechter overweegt dat pagina 2 in zijn geheel is weggelakt. Op pagina 1 en 3 wordt verwezen naar ‘reference 1’ en ‘reference 2’ maar wordt de inhoud van deze references niet weergegeven. Uit de gedeelten die verweerder heeft besloten wel openbaar te maken kunnen geen wetenswaardigheden worden afgeleid over de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Dit betekent dat er geen reden is om de brief in zijn geheel te weigeren krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Voor zover vezoekster aanvoert dat de inhoud van de brief buiten de reikwijdte van het Wob- verzoek valt, heeft [verzoekster] dit niet onderbouwd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat document 30 binnen de reikwijdte van het wob-verzoek valt. Daarom kan verweerder de openbaarmaking niet weigeren.
Document 31
10.6.7
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de brief van 1 september 2020 slechts algemene informatie over het beroep op overmacht openbaar wordt gemaakt. Voor zover in document 31 de ontstane vertraging door de corona pandemie besproken, overweegt de voorzieningenrechter dat algemeen bekend is dat de corona pandemie voor uitdagingen voor producenten en leveranciers heeft gezorgd.
Document 38
10.6.8
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de brief van 1 december 2020, voor zover deze passages niet zijn weggelakt, geen informatie kan worden afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens. De voorzieningenrechter overweegt dat een enkele verwijzing naar het Quality Management Plan (QMP) geen bedrijfs- en fabricagegegevens bevat. Daarom kan verweerder de openbaarmaking niet weigeren.
Voor zover verzoekster aanvoert dat de inhoud van de brief buiten de reikwijdte van het Wob- verzoek valt, heeft [verzoekster] dit niet onderbouwd. Document 38 betreft informatie van na de totstandkoming van de overeenkomst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit document binnen de reikwijdte van het wob-verzoek valt.
Document 39
10.6.9
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de laatste twee alinea’s op pagina 1 van de brief van 7 januari 2021 geen informatie kan worden afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens. In deze alinea’s staat algemene informatie over de planning maar wordt geen informatie verstrekt over aantallen af te leveren producten. Voor zover [verzoekster] stelt dat verweerder informatie niet consequent heeft weggelakt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet tot de conclusie leidt dat verweerder artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob onzorgvuldig heeft toegepast.
Document 40
10.6.10
De voorzieningenrechter overweegt dat document 40 ziet op een overeenkomst voor een training. Verweerder heeft het in rekening gebrachte bedrag voor deze training en tot de persoon herleidbare gegevens weggelakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de overige passages geen informatie kan worden afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit document binnen de reikwijdte van het wob verzoek valt, omdat het informatie is van na de sluiting van de overeenkomst.
10.7
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de openbaar te maken documenten geen bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. De beroepsgrond slaagt niet.
Het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling
11.1
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
11.2
[verzoekster] voert aan dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen, rechtspersonen of derden, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. [verzoekster] voert aan dat geen publiek belang is gediend met openbaarmaking van de gegevens, terwijl de openbaarmaking er wel toe leidt dat bedrijfs- en fabricagegevens op straat komen te liggen en [verzoekster] kan benadelen.
11.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verweerder artikel 10, tweede lid, onder g Wob terecht niet op de openbaar te maken informatie heeft toegepast. Dit betreft meer algemene informatie, waaruit niet is af te leiden hoe [verzoekster] te werk gaat. Voorts moet de openbaarmaking van de informatie niet alleen nadelig maar ook onevenredig nadelig zijn. Omdat het informatie betreft over het aanwenden van publieke middelen prevaleert het algemeen belang van een goede en democratische bestuursvoering dat door de Wob wordt gediend boven het belang van [verzoekster] . In de aanvullende reactie van 23 februari 2022 stelt verweerder dat de algemene informatie over de omstandigheden die geleid hebben tot de gestelde overmachtssituatie algemeen bekende informatie is die niet specifiek is voor [verzoekster] .
11.4
Het recht op openbaarmaking op grond van de Wob dient uitsluitend het algemene belang van een goede en democratische bestuursvoering. [8] Gelet op de aard van het belang dat wordt beschermd door de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob opgenomen uitzonderingsgrond, kan er volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet aan worden ontkomen om per document de vraag te beantwoorden of aan dat belang een zodanig gewicht toekomt dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens achterwege mag blijven. [9] Gelet op de omvang van de documenten moet per onderdeel van ieder document worden bepaald of openbaarmaking ertoe kan leiden dat [verzoekster] wordt benadeeld en zo ja, of daaraan zodanig gewicht moet worden toegekend dat het belang van openbaarmaking daarvoor moet wijken.
11.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het verstrekken van informatie niet achterwege hoeft te blijven gelet op het belang genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Verweerder heeft in het bestreden besluit per document een afweging gemaakt over de openbaarmaking gemaakt. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat alleen algemene informatie bekend is gemaakt. Niet gebleken is dat het openbaar maken van deze de informatie ertoe leidt dat de concurrentiepositie van [verzoekster] in het gedrang komt en dat zij daardoor schade zal lijden. Verweerder mocht zich daarom op het standpunt stellen dat het algemeen belang van een goede en democratische bestuursvoering dat door de Wob wordt gediend prevaleert boven het belang van [verzoekster] . Niet gebleken is dat de informatie zodanig concurrentiegevoelig is dat het belang van openbaarmaking van deze informatie daarvoor moet wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
De beslissing van de voorzieningenrechter
12.1
Gelet op rechtsoverweging 9.5 is het beroep ten aanzien van document 20 gegrond en komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 2.57 Aanbestedingswet in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit te herroepen en het bezwaarschrift van [verzoekster] alsnog gegrond te verklaren, in die zin dat onderdeel 3.4.8 op pagina 15 van document 20 alsnog wordt weggelakt. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, voor zover dat is vernietigd.
12.2
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
12.3
Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door [verzoekster] betaalde griffierecht vergoedt.
12.4
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door [verzoekster] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2037,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 november 2019;
- verklaart het bezwaar van verzoekster gegrond en herroept het primaire besluit van 10 juni 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 22 november 2021;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van €2037,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:8
1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a.de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2. Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.
Aanbestedingswet 2012
Artikel 2.57
1Onverminderd het in deze wet bepaalde maakt een aanbestedende dienst informatie die hem door een ondernemer als vertrouwelijk is verstrekt niet openbaar.
2Onverminderd het in deze wet bepaalde maakt een aanbestedende dienst geen informatie openbaar uit aanbestedingsstukken of andere documenten die de dienst heeft opgesteld in verband met een aanbestedingsprocedure, indien die informatie kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen.
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 2
1Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
2Het bestuursorgaan draagt er zo veel mogelijk zorg voor dat de informatie die het overeenkomstig deze wet verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is.
Artikel 3
1.Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
(…)
Artikel 6
(…)
5. Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, in welk geval de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt.
(…)
Artikel 10
1Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
(…)
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
(…)
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
(…)

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268.
2.Uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1198.
3.Uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268.
4.Uitspraken de Afdeling van 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:888 en 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1808.
5.Kamerstukken II 2009/10, 32 440, nr. 3, p. 69.
6.Uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1675.
7.Uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1675.
8.Uitspraak van de Afdeling van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1079.
9.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO8477.