ECLI:NL:RBNHO:2022:3291

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/15/321883 / FA RK 21-5323
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind en omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind door de man, die zich als verwekker beschouwt. De man heeft verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van het kind, dat inmiddels door de huidige partner van de moeder is erkend. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de erkenning door de man de belangen van het kind en haar eigen belangen zou schaden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van het kind en dat de erkenning door de man niet in strijd is met de belangen van het kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat de erkenning door de man de sociaalpsychologische ontwikkeling van het kind niet in gevaar brengt en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er een reëel risico bestaat voor het kind. De rechtbank heeft daarom de erkenning door de huidige partner van de moeder vernietigd en vervangende toestemming tot erkenning verleend aan de man. Daarnaast heeft de rechtbank de man verplicht om een bijdrage van € 250 per maand te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, met ingang van 1 december 2021. De beslissing over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling is aangehouden tot 11 oktober 2022, in afwachting van de resultaten van een mediationtraject.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
vernietiging erkenning, vervangende toestemming tot erkenning, omgang en kinderalimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/321883 / FA RK 21-5323
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 april 2022
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. I. Gorissen, kantoorhoudende te Zoetermeer,
--tegen--
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek, kantoorhoudende te 's-Gravenhage.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 3 november 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 1 december 2021;
- de beschikking van 22 november 2021, waarbij [bijzondere curator] te Velserbroek is benoemd tot bijzondere curator;
- de brief van de bijzondere curator van 23 december 2021;
- de brief van de advocaat van de moeder van 9 maart 2022.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 maart 2022 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. I. Gorissen, de moeder bijgestaan door mr. F.G.T. Meershoek en van [bijzondere curator] , bijzondere curator.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [plaats] is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] .
2.3.
Partijen hebben er, op de zitting inzake de provisionele voorzieningen van 9 december 2021, mee ingestemd om in het kader van het zogenoemde uniform hulpaanbod (UHA) te worden doorverwezen naar het lokale (wijk)team van de gemeente [gemeente] om van daaruit met hulpverlening te werken aan het doel ‘oudercommunicatie’.
Bij de beschikking van 23 december 2021 heeft de rechtbank als provisionele voorziening een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] bij de man verblijft:
- op zondag 19 en zondag 26 december 2021: van 10.00 uur tot 12.00 uur in aanwezigheid van de vrouw en oma vaderszijde;
- vanaf 2 januari 2022: wekelijks op zondag van 08.00 uur tot 12.00 uur in aanwezigheid van oma vaderszijde, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt bij de vrouw en de vrouw [de minderjarige] ophaalt bij de man, en oma vaderszijde de vrouw zal informeren over het verloop van de omgangsregeling.
2.4.
De huidige partner van de moeder [huidige partner van de moeder] heeft, met toestemming van de moeder, [de minderjarige] op [datum] erkend. Op 3 maart 2022 heeft de griffier van deze rechtbank in het gezagsregister aangetekend dat de moeder en [huidige partner van de moeder] als ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast.

3.Verzoek

Het verzoek van de man strekt tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Voorts verzoekt de man een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] inhoudende dat de man elke zondag omgang zal hebben met [de minderjarige] van 10:00 uur tot 18:00 uur, en te bepalen dat partijen drie maanden na aanvang van de omgang deze met elkaar evalueren, indien een der partijen dit wenst onder begeleiding van een mediator, en besluiten of de man de omgang kan uitbreiden met een extra vaste dag in de week (op maandag of op woensdag) tussen 10:00 en 18:00 uur.
Tot slot verzoek de man de moeder een informatie- en consultatieplicht op te leggen inhoudende dat zij de man tenminste éénmaal per maand schriftelijk op de hoogte dient te stellen van de gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] alsmede met de man dient te overleggen over daaromtrent te nemen beslissingen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

De moeder heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. De vrouw heeft van haar kant verzocht te bepalen dat de man een bijdrage dient te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding
van [de minderjarige] van € 250 per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoek.

5.Standpunten van partijen

5.1.
De man heeft zijn verzoek tot vervangende toestemming erkenning gebaseerd op de stelling dat hij de verwekker is van [de minderjarige] is en dat de moeder zonder redelijke grond weigert toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] te verlenen. De man is van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de relatie met hem, als biologische vader, rechtens erkend kan worden als een familierechtelijke betrekking.
De man heeft aangevoerd dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind niet schaadt en dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind niet in het gedrang komt.
De man heeft vlak voor de zitting (op dezelfde dag) vernomen dat [de minderjarige] gedurende de procedure is erkend door [huidige partner van de moeder] . Hij heeft daarom ter zitting verzocht om de door [huidige partner van de moeder] gedane erkenning te vernietigen en de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [huidige partner van de moeder] over [de minderjarige] door te halen.
5.2.
De vrouw betwist niet dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. De vrouw heeft als verweer tegen vervangende toestemming tot erkenning aangevoerd dat de erkenning van [de minderjarige] door de man ertoe zal leiden dat de belangen van hem, en die van haar, bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zullen worden geschaad. Door het verlenen van vervangende toestemming loopt [de minderjarige] bovendien een reëel risico dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De vrouw en [de minderjarige] leven nu - na een zeer roerige start - in een relatief rustig en stabiel opvoedingsklimaat. De erkenning door de man zal deze ongestoorde verhouding tussen de vrouw en [de minderjarige] verstoren. De erkenning door de man wekt bij moeder niet alleen zware emotionele weerstand op, maar deze weerstand zal ook belangrijke negatieve gevolgen hebben voor [de minderjarige] . De man heeft herhaaldelijk laten zien dat hij niet bereid of in staat is om zijn verantwoordelijkheden als ouder te dragen. Een erkenning levert niet alleen rechten, maar ook verplichtingen op. De vrouw heeft de reële vrees dat de man zijn rechten telkens zal willen doen gelden op een zeer intimiderende manier zonder zich enige rekenschap te geven van de belangen van de vrouw en [de minderjarige] ; dit terwijl de man niet in staat is gebleken om ook aan zijn verplichtingen te voldoen. De vrouw vreest dat er veelvuldige escalaties zullen bijkomen waarvan de vrouw stress zal ondervinden; dit terwijl zij de hoofdopvoeder van [de minderjarige] is. Uiteraard zal een dergelijke heftige verandering voor [de minderjarige] zeer merkbaar zijn en komt zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling met de erkenning in het gedrang.
De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat zij in het belang van [de minderjarige] heeft ingestemd met de erkenning van [de minderjarige] door [huidige partner van de moeder] . De man is weggegaan toen de vrouw zwanger was van [de minderjarige] en kwam niet opdagen toen partijen een afspraak hadden gemaakt om de erkenning van [de minderjarige] door de man te regelen. Toen [de minderjarige] een jaar oud was kreeg de moeder een relatie met [huidige partner van de moeder] en de moeder voelt zich sindsdien door [huidige partner van de moeder] ondersteund in haar ouderschap. De moeder en [huidige partner van de moeder] hebben samen een huis gekocht en zorgen samen voor [de minderjarige] . De moeder wilde [huidige partner van de moeder] in april 2021 al [de minderjarige] laten erkennen, maar heeft dat toen
on holdgezet omdat de man duidelijk maakte dat hij [de minderjarige] wilde erkennen. [huidige partner van de moeder] is er altijd voor het gezin en de moeder wil dat [de minderjarige] weet dat zij en [huidige partner van de moeder] er samen voor hem zijn. De vrouw heeft niet ingestemd met de erkenning door [huidige partner van de moeder] om de man in zijn belangen schaden en kon in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan haar huidige partner komen. Van zowel de strikte als de minder strikte maatstaf is daarom geen sprake.

6.Standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator heeft bij zijn brief van 23 december 2021 geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen. Het staat niet ter discussie dat de man de verwekker is. Een verwantschapsonderzoek is dan ook niet nodig. Het is de bijzondere curator duidelijk geworden dat partijen anders in het leven staan en een andere beleving hebben van wat er de afgelopen twee jaar heeft gespeeld. De problemen die mevrouw schetst hebben er echter niet toe geleid dat de vrouw ook tegen omgang was en/of is, hoewel zij hier wel problemen bij ervaart. Daarnaast gaat het haar goed. Zij biedt [de minderjarige] een stabiel opvoedingsklimaat met haar huidige partner. In een eerder stadium was het ook al de bedoeling van de vrouw dat de man [de minderjarige] zou erkennen en had de vrouw hiervoor een afspraak gemaakt.
Het belang van [de minderjarige] , dat er een familierechtelijke betrekking met de man kan ontstaan, weegt zwaarder dan de weerstand die de moeder hier tegen in de loop van de maanden is gaan
ervaren. Het is invoelbaar dat zij in haar huidige situatie rust ervaart, maar dat maakt deze
afweging niet anders.
De bijzondere curator heeft zich afgevraagd of het drugsgebruik van de man, indien het frequenter zou zijn dan hij aangeeft, tot een andere conclusie zou leiden. Hij is van mening dat dit niet het geval is.
De bijzondere curator is van mening dat ten aanzien van de erkenning door [huidige partner van de moeder] de minder strikte maatstaf moet worden toegepast en dat de moeder in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming aan [huidige partner van de moeder] heeft kunnen komen. Ter zitting heeft de bijzondere curator, voor het geval de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek, namens [de minderjarige] verzocht de erkenning door [huidige partner van de moeder] te vernietigen.

7.Beoordeling

vernietiging erkenning en vervangende toestemming erkenning
7.2
Op grond van het in artikel 1:204 lid 3 BW bepaalde, kan de toestemming van de moeder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, mits de man de verwekker is van het kind, tenzij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
7.1.
Met de strekking van dat artikel is onverenigbaar dat - in een geval als deze, waarin een verzoek om vervangende toestemming aan de rechter is voorgelegd - de moeder de beoordeling daarvan en daarmee de erkenning door de verwekker die reeds om vervangende toestemming heeft gevraagd, zou kunnen blokkeren door aan een ander die het kind wil erkennen, daartoe toestemming te verlenen vóórdat definitief op het desbetreffende verzoek van de verwekker is beslist. Op grond hiervan moet volgens vaste jurisprudentie worden aangenomen dat de moeder van de minderjarige aan een andere man dan de verwekker slechts voorwaardelijk toestemming kan verlenen om de minderjarige te erkennen indien de verwekker voordien een verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank heeft ingediend (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0745). Die toestemming heeft alleen gevolg indien de door de verwekker gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd.
De rechtbank zal daarom eerst het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning beoordelen.
7.2.
Bij een verzoek tot vervangende toestemming is uitgangspunt dat zowel het kind als de man er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van [de minderjarige] .
Volgens de wetsgeschiedenis (TK,1996-1997, 24 649, nr.28, blz.8) is een zekere emotionele weerstand van de moeder onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een reëel risico bestaat dat [de minderjarige] ten gevolge van de erkenning door de man zal worden belemmerd in zijn sociaalpsychologische ontwikkeling en/of dat erkenning door de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding tussen haar en [de minderjarige] schaadt.
De moeder lijkt [de minderjarige] samen met [huidige partner van de moeder] een stabiel opvoedvoedingsklimaat te bieden, terwijl niet aannemelijk is geworden dat dit in het gedrang komt, wanneer de man [de minderjarige] zou erkennen. De door de moeder aangevoerde vrees voor meer escalaties en daardoor door haar ervaren stress maakt dit niet anders. Het is in beginsel aan de moeder om haar - overigens niet dan wel onvoldoende geconcretiseerde en onderbouwde - vrees het hoofd te bieden en daarvoor indien nodig hulpverlening in te schakelen. Overigens staat vast dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] inmiddels is hervat en dat partijen via het UHA zijn begonnen aan een mediation-traject.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande en mede gezien het advies van de bijzondere curator om het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning toe te wijzen, dienovereenkomstig beslissen.
7.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de erkenning van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , gedaan op [datum] door [huidige partner van de moeder] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. De akte van erkenning dient daarom te worden doorgehaald, evenals de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [huidige partner van de moeder] .
Omgang, informatie en consultatie
7.5.
De beslissing over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling zullen worden aangehouden tot 11 oktober 2022 in afwachting van de resultaten van het UHA.
Kinderbijdrage
7.6.
Op grond van artikel 1:394 van het BW is de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, als ware hij ouder is verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
Nu de voorwaardelijke toestemming tot erkenning door deze beschikking geen gevolg heeft, is de man als verwekker onderhoudsplichtig voor [de minderjarige] .
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen de verzochte kinderbijdrage, terwijl hij daartoe wel voldoende gelegenheid heeft gehad (het verzoek is ingediend op 1 december 2021), zal de rechtbank het verzoek van de moeder toewijzen.

8.Beslissing:

De rechtbank:
8.1.
bepaalt dat de man aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
dient te voldoen € 250 per maand, met ingang van 1 december 2021 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
8.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3.
verleent
[de man], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , vervangende toestemming tot erkenning van het kind
[de minderjarige]:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
8.4.
gelast de doorhaling van de akte van erkenning, voorkomende in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] , betreffende de erkenning van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , gedaan op [datum] door [huidige partner van de moeder] ;
8.5.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
8.6.
gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [huidige partner van de moeder] ten aanzien van voornoemde minderjarige door te halen, na verstrijking van de onder 8.3. vermelde termijn;
8.7.
houdt de beslissing over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling aan tot
11 oktober 2022 PRO FORMA.
Wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.