Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 maart 2021 met producties 1 tot en met 5 van de zijde van [eiser];
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 10 van de zijde van [gedaagde];
- het tussenvonnis van 10 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de door [gedaagde] in het geding gebrachte productie 11 en 12;
- de akte aanvulling eis van de zijde van [eiser];
- de door [eiser] in het geding gebrachte producties 6 tot en met 10;
- de mondelinge behandeling van 21 februari 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd.
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
- primair: [gedaagde] ter zake de afwikkeling van de nalatenschap veroordeelt aan [eiser] € 31.320 te betalen, alsmede € 3.000 ter zake de sieraden en kostbaarheden;
- subsidiair: de verdeling van de nalatenschap vaststelt in die zin dat, nu de vordering van [eiser] van € 31.320 in de nalatenschap valt, dit bedrag volledig aan [eiser] toekomt en [gedaagde] derhalve veroordeelt dit bedrag aan [eiser] te betalen, alsmede bepaalt dat [gedaagde] € 3.000 ter zake de sieraden en kostbaarheden aan [eiser] dient te voldoen;
- alsmede: [gedaagde] veroordeelt de bankafschriften van een bankrekening van erflaatster bij ABN AMRO Bank in het geding te brengen, die betrekking hebben over de periode zes maanden gelegen voor en drie maanden na het overlijden van erflaatster;
5.De beoordeling
Onrechtmatige onttrekkingen
noodzakelijk” waren, zoals een abonnement van erflaatster op een krant, miskent [eiser] dat het aan erflaatster zelf was om te bepalen welke kosten zij wilde maken.
zelfheeft gemaakt.