ECLI:NL:RBNHO:2022:3033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
15/251844-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen op aangever in Haarlem

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 19 september 2021 in Haarlem, waarbij de verdachte met een vuurwapen op de aangever schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op zeer korte afstand van de aangever heeft geschoten, wat leidde tot een schotwond in de lies van de aangever. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte als dader bewezen verklaard, ondanks zijn ontkenning van de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever had, gezien de omstandigheden van het schietincident.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 5.685,- aan de aangever, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de griffier niet in staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/251844-21 (P)
Uitspraakdatum: 22 maart 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 19 september 2021 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in de lies, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 september 2021 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in de lies, heeft toegebracht, door met een vuurwapen in de lies van die [slachtoffer] te schieten;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 september 2021 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een kogel in de lies, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de schutter is geweest.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van de aangever, ook niet in voorwaardelijke zin, en tevens vrijspraak van het subsidiaire ten laste gelegde bepleit, nu het letsel van aangever niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewijsvraag van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd in een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen, zodat de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 19 september 2021 om 05.28 uur kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar [adres] , omdat daar een persoon zou zijn neergeschoten. De verbalisanten kwamen rond 05:30 uur ter plaatse. Zij troffen daar de aangever aan. De aangever bleek een schotwond in de linkerlies te hebben. De aangever heeft toen meteen verklaard dat hij door “ [verdachte] ” was beschoten en dat [verdachte] was weggerend. De aangever wees daarbij de kant van de Zwemmerslaan op. Omstreeks 05:35 uur zagen twee andere verbalisanten dat de verdachte uit de bosjes kwam tussen de parkeerplaats op het Cajanuspad en de Zwemmerslaan. Zij hebben toen vastgesteld dat de voornaam van de verdachte ‘ [verdachte] ’ is. In deze bosjes heeft de speurhondengeleider vervolgens omstreeks 07.16 uur een vuurwapen aangetroffen. Uit onderzoek gedaan door het NFI aan onder meer dat vuurwapen en de kogel uit de lies van de aangever, blijkt dat de resultaten van dat onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer die kogel is afgevuurd uit de loop van dit vuurwapen dan dat die kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het aangetroffen vuurwapen.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig belastend voor de verdachte en redengevend voor het bewijs van zijn betrokkenheid als dader bij het ten laste gelegde, dat van de verdachte verwacht mag worden dat hij een aannemelijke verklaring geeft ter ontzenuwing van die betrokkenheid. De verdachte heeft er telkens voor gekozen geen verklaring over voornoemde belastende feiten en omstandigheden af te leggen en heeft, ook ter terechtzitting, slechts in algemene termen gesteld dat hij onschuldig is en dat hij niet de schutter is geweest. Hij heeft dus enkel betrokkenheid ontkend zonder een aannemelijke verklaring te geven over de voor hem belastende elementen in het dossier. De stelling van de verdachte dat hij een dergelijke verklaring niet kan afleggen, omdat hij dan gevaar loopt, heeft de verdachte evenmin onderbouwd en daarvoor heeft de rechtbank ook geen aanknopingspunten in het dossier gevonden. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank niet kan toekomen aan enig onderzoek naar de aannemelijkheid van een alternatieve, door de verdachte gestelde, gang van zaken, die meebrengt dat niet van zijn daderschap mag worden uitgegaan.
Nu een aannemelijke verklaring als hiervoor bedoeld ontbreekt, komt de rechtbank op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden tot de conclusie dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat de verdachte diegene is geweest die op aangever heeft geschoten.
Bewezenverklaring poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank zal in het navolgende vast stellen of de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever heeft gehad. Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet op de dood moet komen vast te staan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft toegenomen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de nachtelijke uren onverhoeds en op korte afstand (1 tot 1,5 meter) met een vuurwapen op aangever heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door aldus te handelen het risico genomen dat hij aangever zou raken en heeft hij dat risico ook willens en wetens aanvaard. Het is algemeen bekend dat kogelverwondingen in vitale delen van het lichaam, de dood tot gevolg kunnen hebben. Dat de schutter zou hebben gezegd: “De volgende is raak”, maakt dat niet anders. Dat de verdachte aangever enkel in de lies, en niet in een vitaal lichaamsdeel, heeft geraakt, is geen omstandigheid die aan de verdachte is toe te schrijven. Het dossier biedt daarnaast geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van de verdediging dat de verdachte bewust op het onderlichaam van de aangever zou hebben gericht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, nu de verdachte met zijn handelen – op zijn minst – voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 september 2021 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in de lies heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren, met aftrek van met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht met betrekking tot de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jonge leeftijd en dat de verdachte een beperkt strafblad heeft en niet eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit of overtreding van de Wet wapens en munitie.
Gelet hierop heeft de raadsman verzocht een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag door tijdens een discussie, zonder verdere kenbare aanleiding, op zeer korte afstand met een vuurwapen op de aangever te schieten. Hij heeft de aangever daarbij in zijn lies geraakt. Dergelijke schietincidenten zorgen in het algemeen in de maatschappij voor veel onrust en gevoelens van angst. Daarbij komt nog dat dit incident in de nachtelijke uren op de openbare weg plaatsvond. Het schietincident heeft ook veel impact op het leven van de aangever, die nog altijd hinder ondervindt van het opgelopen letsel. De ervaring leert bovendien dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. De verdachte heeft op geen enkel moment in de procedure verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van een soortgelijke delict, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 maart 2022, blijkt dat de verdachte eerder ter zake van afpersing onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt dit vanwege het geweldscomponent bij afpersing ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 14 december 2021 en 27 september 2021, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit deze rapporten blijkt dat de reclassering een straf adviseert zonder bijzondere voorwaarden, nu de reclassering geen risico’s kan inschatten en geen plan van aanpak kan opstellen vanwege de proceshouding van de verdachte.
De rechtbank houdt verder rekening met de relatief jonge leeftijd van de verdachte (ten tijde van het feit 21 jaar).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van het feit, de persoon van de verdachte en alle overige omstandigheden. De rechtbank zal de verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering en wat er verder over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting naar voren is gekomen, ook geen aanleiding om te bepalen dat een deel van die straf voorwaardelijk zal worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van zijn raadsman mr. J. van Oel, een vordering tot schadevergoeding van € 10.685,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat van € 685,- bestaat uit:
- onbruikbaar geworden kleding € 300,-;
- eigen risico van de zorgverzekering € 385,-;
De gestelde immateriële schade bedraagt € 10.000,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank vindt de grondslag voor toekenning van de immateriële schade in het opgelopen letsel, zoals genoemd in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft hierbij ook gelet op andere uitspraken waarin immateriële schadevergoeding werd toegekend.
De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 5.685,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit de hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 [vijf] jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.685,-, bestaande uit € 685,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.685,- [vijfduizend zeshonderdvijfentachtig], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
mr. H. Bakker en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.