In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2022 uitspraak gedaan over de vordering van twee kinderen om medehuurder te worden van de woning die hun vader huurt van Stichting Parteon. De kinderen, [eiser 2] en [eiseres], stelden dat zij hun hoofdverblijf in de woning hebben en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren met hun vader, [eiser 1]. De kantonrechter oordeelde dat, ondanks de gebruikelijke opvatting dat samenwonen tussen ouders en kinderen niet duurzaam is, in dit specifieke geval sprake was van een uitzonderlijke situatie. De kinderen hebben sinds 1994 op verschillende adressen samengewoond met hun ouders en zijn na het overlijden van hun moeder in de woning blijven wonen om voor hun vader te zorgen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kinderen voldoende bewijs hebben geleverd dat zij hun hoofdverblijf in de woning hebben en dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Dit werd onderbouwd door verklaringen van derden en de feitelijke omstandigheden van hun samenwoning. De kantonrechter heeft de vordering van de kinderen toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat zij met ingang van de datum van het vonnis medehuurders van de woning zullen zijn. Tevens werd Parteon veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief een nasalaris voor de gemachtigde van de eisers. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van medehuurderschap in bijzondere situaties, waarbij de zorgrelatie en de onderlinge afhankelijkheid tussen de betrokkenen een belangrijke rol spelen.