ECLI:NL:RBNHO:2022:2992

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
9548552
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van medehuurderschap aan kinderen van huurder op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2022 uitspraak gedaan over de vordering van twee kinderen om medehuurder te worden van de woning die hun vader huurt van Stichting Parteon. De kinderen, [eiser 2] en [eiseres], stelden dat zij hun hoofdverblijf in de woning hebben en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren met hun vader, [eiser 1]. De kantonrechter oordeelde dat, ondanks de gebruikelijke opvatting dat samenwonen tussen ouders en kinderen niet duurzaam is, in dit specifieke geval sprake was van een uitzonderlijke situatie. De kinderen hebben sinds 1994 op verschillende adressen samengewoond met hun ouders en zijn na het overlijden van hun moeder in de woning blijven wonen om voor hun vader te zorgen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kinderen voldoende bewijs hebben geleverd dat zij hun hoofdverblijf in de woning hebben en dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Dit werd onderbouwd door verklaringen van derden en de feitelijke omstandigheden van hun samenwoning. De kantonrechter heeft de vordering van de kinderen toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat zij met ingang van de datum van het vonnis medehuurders van de woning zullen zijn. Tevens werd Parteon veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief een nasalaris voor de gemachtigde van de eisers. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van medehuurderschap in bijzondere situaties, waarbij de zorgrelatie en de onderlinge afhankelijkheid tussen de betrokkenen een belangrijke rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9548552 \ CV EXPL 21-4238 (rvk)
Uitspraakdatum: 31 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats]
2.
[eiser 2]
wonende te [woonplaats]
3.
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partijen
verder gezamenlijk te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. K. Jevtovic, advocaat te Den Haag
[toevoegingsnr.: 3LH0562]
tegen
de stichting
Stichting Parteon
gevestigd te Wormerveer
gedaagde
verder te noemen: Parteon
gemachtigde: mr. S.M. Faber, advocaat te Amstelveen
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om de vraag of een zoon en dochter medehuurder kunnen worden van de woning die hun vader huurt. De kantonrechter oordeelt dat het medehuurderschap kan worden toegewezen. De zoon en dochter voeren een duurzame en gemeenschappelijke huishouding met hun vader. Over het algemeen is het samenwonen tussen ouders en kinderen niet duurzaam, maar dit geval is volgens de kantonrechter een uitzondering.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 15 november 2021 een vordering tegen Parteon ingesteld. Parteon heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 2 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Parteon heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] bij brieven van 16 november 2021 en 4, 15 en 17 februari 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Op 16 december 2015 heeft [eiser 1] (hierna: [eiser 1] ), samen met zijn vrouw, [vrouw van eiser 1] , een huurovereenkomst gesloten met Parteon voor de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
[eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) en [eiseres] (hierna: [eiseres] ) zijn de zoon en dochter van [eiser 1] .
2.3.
Sinds het overlijden van [vrouw van eiser 1] op [datum van overlijden] is [eiser 1] de enige huurder van de woning.
2.4.
Op 27 november 2019 hebben [eisers] een gezamenlijk verzoek ingediend bij Parteon om [eiser 2] en [eiseres] medehuurder te laten worden. Parteon heeft dit verzoek bij brief van 27 november 2019 afgewezen.
2.5.
Op 9 november 2021 hebben [eisers] nogmaals verzocht om [eiser 2] en [eiseres] medehuurder te laten worden. Parteon heeft dit verzoek opnieuw afgewezen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [eiser 2] en [eiseres] medehuurders zullen zijn van de woning. [eisers] leggen aan de vordering ten grondslag dat [eiser 2] en [eiseres] hun hoofdverblijf hebben in de woning en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren met hun vader [eiser 1] . Daardoor is volgens [eisers] voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het verkrijgen van de status van medehuurder.
3.2.
Parteon betwist de vordering. Parteon voert aan – samengevat – dat [eiser 2] en [eiseres] geen hoofdverblijf hebben in de woning en dat er bovendien geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Er is sprake van een ouder-kind relatie en die is per definitie eindig en niet duurzaam, aldus Parteon. [eiser 2] biedt volgens Parteon voorts vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg voor nakoming van de huur.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of een verklaring voor recht gegeven moet worden dat [eiser 2] en [eiseres] medehuurder zullen zijn.
4.2.
De kantonrechter oordeelt dat de vordering van [eisers] moet worden toegewezen en dat dus voor recht verklaard zal worden dat [eiser 2] en [eiseres] medehuurder zullen zijn. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3.
Volgens de wet, artikel 7:267 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), kan een verzoek tot het verkrijgen van medehuurderschap alleen worden afgewezen: a. indien de aanvrager gedurende niet tenminste twee jaren in de woning zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft; b. indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de aanvrager op korte termijn de positie van huurder te verschaffen; c. indien de aanvrager vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
4.4.
Om de vordering van [eisers] te kunnen toewijzen, moeten [eiser 2] en [eiseres] dus hun hoofdverblijf hebben in de woning, met [eiser 1] een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben en vanuit financieel oogpunt voldoende waarborg bieden voor een behoorlijke nakoming van de huur.
4.5.
De kantonrechter leidt uit de overgelegde uittreksels uit de Basisregistratie Personen af dat [eiseres] en [eiser 1] sinds 2007 op dezelfde adressen staan ingeschreven en dat dit bij [eiser 2] en [eiser 1] het geval is sinds 1994. Voor het adres [adres] in [plaats] is in die uittreksels te lezen dat [eiser 2] , [eiseres] en [eiser 1] daar sinds 20 januari 2015 ingeschreven staan.
4.6.
Parteon neemt het standpunt in dat [eiser 2] en [eiseres] , ondanks bovenstaande gegevens uit de Basisregistratie Personen, niet hun hoofdverblijf in de woning hebben. Parteon wijst erop dat tijdens een huisbezoek op 15 januari 2020 ook door [eiseres] en [eiser 1] is gezegd dat [eiser 2] niet in de woning verblijft. Parteon wijst er verder op dat [eiser 2] getrouwd is en dat zijn vrouw en kind elders wonen. Parteon heeft ter onderbouwing daarvan een notitie van een huisbezoek en een telefoongesprek in het geding gebracht.
4.7.
De kantonrechter volgt Parteon niet in haar standpunt. Uit de door Parteon overgelegde notitie van een telefoongesprek volgt niet dat [eiser 2] verklaart dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft. [eiser 2] verklaart daarin juist dat hij zich niet wil laten uitschrijven uit de woning en dat hij geen vast adres in [land] heeft. Aan de tijdens het huisbezoek afgelegde verklaringen van [eiseres] en [eiser 1] komt naar het oordeel van de kantonrechter in dit verband geen gewicht toe, gelet op hun psychische en medische situatie, zoals die ook op de zitting tot uiting is gekomen. Uit de notitie van Parteon blijkt overigens ook dat [eiser 1] verdwaasd leek, terwijl [eiseres] volgens die notitie verklaart dat [eiser 2] ook wel in de woning verblijft.
4.8.
Verder heeft [eiser 2] op de zitting voldoende gemotiveerd toegelicht dat zijn vrouw en kind weliswaar in [land] wonen, maar dat hij zelf in Nederland woont in de woning. Ook heeft hij uiteengezet dat hij voor zijn werk vaak op reis is in Europa, maar dat hij altijd weer terugkeert naar de woning om voor [eiser 1] te zorgen en dat hij daar ook woont en zijn hoofdverblijf heeft.
4.9.
[eisers] hebben ter ondersteuning van hun standpunt verschillende verklaringen overgelegd, van een casemanager van Evean, van een medewerker van Thuiszorg en van een nicht en schoondochter van [eiser 1] . Uit die verklaringen volgt dat [eiser 2] en [eiseres] in de woning samenwonen met [eiser 1] . Dat is op de zitting ook bevestigd door een broer van [eiser 2] .
4.10.
Gelet op het voorgaande hebben [eisers] voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser 2] en [eiseres] hun hoofdverblijf hebben in de woning. Er zijn door Parteon daartegenover onvoldoende gegevens of argumenten naar voren gebracht die een andere conclusie rechtvaardigen.
4.11.
Bij de beoordeling of ook sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
4.12.
Over het algemeen hebben een ouder en een kind geen duurzame gemeenschappelijke huishouding, omdat in de regel sprake is van een aflopende samenlevingssituatie tussen ouder en kind. Maar onder bijzondere omstandigheden kan ook het samenleven van een kind en ouder(s) na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2014:93).
4.13.
Uit de stukken en de toelichting door [eisers] op de zitting blijkt dat [eiser 2] sinds 1994 op diverse adressen samenwoont met zijn ouders. Voor die tijd heeft hij enige tijd op het adres van zijn zus gewoond, maar hij is in 1994 teruggekeerd, omdat zijn moeder ziek was en hij alleenstaand was. Toen de ziekte van zijn moeder verergerde, was het de wens van zijn moeder dat hij bij zijn ouders zou blijven wonen en dat is ook gebeurd. Na het overlijden van zijn moeder is [eiser 2] in de woning blijven wonen om voor [eiser 1] te zorgen, die inmiddels ook ziek was geworden. Daarnaast zorgt [eiser 2] ook voor zijn zus [eiseres] , gelet op haar psychische situatie. Ook na zijn trouwen is [eiser 2] niet ‘uitgevlogen’, maar is hij in de woning blijven wonen.
4.14.
Waar het gaat om [eiseres] wordt als vaststaand aangenomen dat zij in feite altijd bij haar ouders heeft gewoond, omdat het vanwege haar psychische situatie niet mogelijk is gebleken om zelfstandig te wonen en zij heeft daartoe ook geen intentie. [eiseres] heeft enkele jaren geleden een poging gedaan om zelfstandig te gaan wonen, maar dat is mislukt en tot daadwerkelijk zelfstandig wonen is het niet gekomen.
4.15.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat in het geval van [eisers] sprake is van een bijzondere relatie, waarin [eiser 2] , [eiseres] en [eiser 1] vanwege hun specifieke omstandigheden en onderlinge afhankelijkheid samenwonen, mede vanwege de zorg die over en weer is of (inmiddels) wordt verleend. Daarbij speelt ook een rol dat [eisers] en hun familie blijkens de toelichting op de zitting bewust voor deze speciale vorm van samenwoning hebben gekozen om [eiser 1] en [eiseres] zorg te (kunnen) bieden en te blijven bieden, omdat zij niet willen dat [eiser 1] in een verpleeghuis wordt opgenomen en [eiseres] niet zelfstandig elders kan wonen. Uit die toelichting blijkt ook dat die keuze mede is ingegeven door de culturele achtergrond van [eisers] Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is voldoende aannemelijk dat de samenwoning van [eisers] , anders dan over het algemeen gebruikelijk is in een ouder-kindrelatie, juist niet eindig is, maar als een duurzame samenleving moet worden aangemerkt, waarvan de voortzetting is en wordt beoogd.
4.16.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd zoals het feitelijk gebruik van het gehuurde door de huurder en de medebewoner, alsmede de omstandigheid dat zij al dan niet (i) gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, (ii) gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, (iii) gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, (iv) gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en (v) gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer.
4.17.
[eisers] hebben voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat zij gezamenlijk voorzien in de kosten van huisvesting en levensonderhoud. [eiser 1] betaalt de huur van de woning, maar heeft daarnaast niet genoeg inkomen om boodschappen te doen. Die worden door [eiser 2] en [eiseres] betaald. [eiser 2] en [eiseres] doen ook de boodschappen, omdat [eiser 1] dat inmiddels niet meer kan. [eiser 2] en [eiseres] maken elk ook maandelijks een bedrag van
€ 200,00 aan [eiser 1] over. [eiser 2] voert verder reparaties uit in de woning. [eisers] ondernemen gezamenlijke uitstapjes en leggen gezamenlijk familiebezoek af. [eiser 2] en [eiseres] bereiden ook de maaltijden en [eisers] eten gezamenlijk.
4.18.
Gelet hierop is ook voldoende aannemelijk dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding.
4.19.
[eisers] hebben gesteld dat [eiser 2] inkomsten heeft als handelsagent en dat [eiseres] inkomsten uit een uitkering heeft. Daarvan uitgaande bieden [eiser 2] en [eiseres] voldoende financiële waarborg om de huur te betalen, mede gelet op het feit dat zij hun inkomsten en financiële bijdragen aan de huishouding hebben toegelicht en onderbouwd.
4.20.
De conclusie is dat de vordering van [eisers] moet worden toegewezen, omdat zich geen afwijzingsgronden voordoen. Dat de vordering kennelijk slechts de strekking heeft om [eiser 2] en [eiseres] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen, zoals Parteon stelt, is niet aannemelijk geworden.
4.21.
De proceskosten komen voor rekening van Parteon omdat zij ongelijk krijgt. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten niet mogelijk. Parteon wordt ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eisers] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser 2] en [eiseres] met ingang van de datum van dit vonnis medehuurders van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] zullen zijn;
5.2.
veroordeelt Parteon tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eisers] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 480,00;
5.3.
veroordeelt Parteon tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eisers] worden gemaakt;
5.4.
veroordeelt Parteon tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter