In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser in het verzet, vertegenwoordigd door mr. A.C. Mens, heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis. De gedaagde in het verzet, een V.O.F., vertegenwoordigd door S. Baldinger, heeft bewijs geleverd van de datum van tenuitvoerlegging van het derdenbeslag dat op 25 februari 2021 door de Gemeente [gemeente] is uitgevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in het verzet geslaagd is in de bewijslevering, waardoor de verzettermijn op 25 februari 2021 is ingegaan. Dit betekent dat het verzet te laat is ingesteld, waardoor de eiser in het verzet niet-ontvankelijk is verklaard.
De kantonrechter heeft verder overwogen dat de argumenten van de eiser in het verzet, waaronder het recht op een eerlijk proces en de stelling dat zijn echtgenote de post van de deurwaarder heeft weggegooid, niet kunnen leiden tot een ander oordeel. Het verstekvonnis is in kracht van gewijsde gegaan, en de omstandigheden komen voor rekening en risico van de eiser in het verzet. De kantonrechter heeft de eiser in het verzet veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 436,00 aan salaris van de gemachtigde van de gedaagde in het verzet. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.