3.3.2Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 (witwassen)
Onder feit 3 wordt de verdachte verweten zich in de periode van 1 december 2015 tot en met 1 december 2020, al dan niet samen met één of meer andere personen, schuldig te hebben gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal € 141.304 en van de in de tenlastelegging genoemde Mercedes.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde periode vrijwel volledig (op een maand na) samenvalt met de pleegperiodes van de andere feiten waarvoor de verdachte wordt vervolgd (handel in harddrugs en leiden van een criminele organisatie) en die de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, bewezen acht. Er valt echter geen rechtstreeks verband te leggen tussen de in de tenlastelegging onder feit 3 genoemde geldbedragen en Mercedes enerzijds en die andere feiten anderzijds, althans de beschikbare bewijsmiddelen houden daarvoor onvoldoende in.
Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden dat geldbedragen of voorwerpen “uit enig misdrijf” afkomstig zijn, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden of voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de gelden of voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden of voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Indien de verdachte niet een verklaring zoals hiervoor bedoeld geeft, is het vermoeden van witwassen niet ontzenuwd en kan witwassen bewezen worden verklaard.
De rechtbank merkt verder op dat uit de wetsgeschiedenis van de wetsbepalingen over witwassen moet worden afgeleid dat niet alleen voorwerpen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn hieronder vallen, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. Als criminele opbrengsten deels vermengd zijn geraakt met opbrengsten uit legale activiteiten, worden die vermengde opbrengsten nog steeds aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig.
Op basis van deze uitgangspunten overweegt de rechtbank als volgt.
Door [bedrijf] als salaris uitbetaalde bedragen
Vermoeden van witwassen
Op de betaalrekening van de verdachte is te zien dat hij over de periode 2016-2020 in totaal € 120.439 aan nettosalaris heeft ontvangen van [bedrijf] . De overboekingen vonden maandelijks plaats en hebben als omschrijving ‘salaris’. Eigenaren van [bedrijf] zijn de vennoten [medeverdachte 6] en [vennoot] . De broer van [vennoot] , [betrokkene] , is de boekhouder van [bedrijf] . [bedrijf] is een op Schiphol gevestigd bedrijf dat valet parking services aanbiedt aan zakelijke klanten.
In de periode van 13 april 2020 tot en met 15 september 2020 zijn de telefoongesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 6] afgeluisterd. Daaruit blijkt dat door hen beiden met grote regelmaat wordt gesproken over het verstrekken/brengen van contante geldbedragen door de verdachte aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] , waarbij het verstrekken/brengen van die contante geldbedragen onmiskenbaar gekoppeld is aan, en in sommige gesprekken zelfs een voorwaarde lijkt te zijn voor, de maandelijkse uitbetaling van het salaris door [bedrijf] aan de verdachte.
Zo zegt [medeverdachte 6] op 13 april 2020 tegen de verdachte dat ze nu het salaris van de verdachte uit eigen zak hebben betaald. De verdachte zegt daarop: “ja ja, krijg je nog, die geef ik gewoon nog...”.
En zo vraagt [medeverdachte 6] op 14 mei 2020 of de verdachte het geld klaar heeft liggen, “het salaris”, waarop de verdachte ja zegt. [medeverdachte 6] vraagt vervolgens of de verdachte het langs kan komen brengen of dat hij naar de verdachte toe moet komen. Verderop in dit gesprek zegt de verdachte tegen [medeverdachte 6] : “jullie hebben mijn spaarpotje”.
En op 9 juni 2020 zegt de verdachte tegen [medeverdachte 6] – nadat hij eerst heeft gezegd nog steeds geen loon te hebben gekregen – dat hij na het weekend “de rest van het loon” aan [medeverdachte 6] kan geven.
In de inbeslaggenomen mobiele telefoon van [medeverdachte 6] zijn voorts WhatsApp-berichten tussen [medeverdachte 6] en de verdachte aangetroffen, waaruit iets soortgelijks blijkt, reeds in 2016.
Zo vraagt de verdachte in een WhatsApp-gesprek op 6 maart 2016 aan [medeverdachte 6] wanneer hij komt. Dan geeft de verdachte huur “deel van loon” en die boete.
Ook in een WhatsApp-gesprek op 19 oktober 2016 vraagt de verdachte of [medeverdachte 6] langs komt. De verdachte zegt dat het ook is voor de post en “het loon”.
Bij de doorzoeking op het kantoor van [bedrijf] is een pagina van een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en de verdachte aangetroffen. Volgens die overeenkomst is de verdachte met ingang van 1 oktober 2015 in dienst bij [bedrijf] voor een bepaalde tijd van 12 maanden (met een proeftijd van 1 maand en eindigend van rechtswege) in de functie van “[planner….]”. Het brutosalaris bedraagt 1800 euro per maand en de gebruikelijke arbeidsduur bedraagt 40 uur per week en 8 uur per dag.
Opvallend is dat de verdachte pas sinds 2 februari 2016 maandelijks loon ontvangt van [bedrijf] , terwijl uit de arbeidsovereenkomst zou volgen dat hij al sinds 1 oktober 2015 in dienst is bij [bedrijf] . Ook valt op dat zijn functie in de arbeidsovereenkomst niet is uitgewerkt, maar wordt omschreven als “[planner…]”, terwijl de verdachte en [medeverdachte 6] hebben verklaard dat de verdachte als chauffeur is begonnen bij [bedrijf] .
Uit de WhatsApp-berichten afkomstig van de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 6] blijkt dat [medeverdachte 6] en de verdachte in de periode van 23 juli 2013 tot en met 14 september 2020 in totaal ruim 15.000 berichten hebben uitgewisseld. Opmerkelijk is dat in deze berichten nauwelijks wordt gesproken over activiteiten van [bedrijf] en dat in het geheel geen berichten zijn aangetroffen over werkzaamheden die de verdachte moest uitvoeren voor [bedrijf] . In groepsgesprekken tussen [medeverdachte 6] , de andere vennoot ( [vennoot] ) en diens broer ( [betrokkene] ), de boekhouder, worden wel diverse berichten verstuurd over roosterperikelen, het ophalen van klanten of problemen met klanten, maar in deze gesprekken wordt de verdachte niet genoemd. In deze gesprekken komt vooral naar voren dat genoemde drie personen alle werkzaamheden voor hun rekening nemen, terwijl de verdachte over zijn werkzaamheden heeft verklaard dat hij, zeker in de laatste jaren, een “leidende rol” had ten aanzien van juist die werkzaamheden.
Verder valt op dat op de bij de verdachte inbeslaggenomen laptop in het geheel geen aanwijzingen zijn aangetroffen dat de verdachte werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf] , terwijl volgens de verklaring van [medeverdachte 6] de verdachte zijn werkzaamheden voor [bedrijf] op zijn privé apparatuur verrichtte.
Tijdens een afgeluisterd telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] op 24 augustus 2020, waarin gesproken wordt over een verkeersboete die [medeverdachte 1] heeft gekregen bij de vertrekhal op Schiphol, zegt de verdachte dat hij ooit 1 dag [naam] [de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6] ] heeft “geholpen” en dat hij toen twee boetes kreeg. Die opmerking valt niet goed te rijmen met de verklaring van de verdachte en van [medeverdachte 6] dat de verdachte in de beginperiode van zijn dienstverband bij [bedrijf] voornamelijk als chauffeur heeft gewerkt voor [bedrijf] .
Op 14 mei 2020 is een baken geplaatst onder de auto van de verdachte. Opmerkelijk is dat uit de daarvan afkomstige gegevens blijkt dat hij in de periode 14 mei 2020 tot 15 september 2020 nooit in de buurt is geweest van het kantoor van [bedrijf] aan de [straat] op Schiphol-Rijk. De verdachte bleek, desgevraagd door verbalisanten, ook niet in staat het kantoor van [bedrijf] te beschrijven, terwijl [bedrijf] volgens [medeverdachte 6] al sinds 2018 werkt vanuit het kantoor op de [straat] .
Uit het onderzoek naar de rekeningen van [bedrijf] blijkt verder dat de verdachte over 2017, 2018, 2019 en 2020 meer heeft verdiend dan de twee vennoten, [medeverdachte 6] en [vennoot] . Dat is met name opmerkelijk, omdat de verdachte zelf heeft verklaard dat zijn functie in de loop der tijd verre van een fulltime functie was, meer een vriendendienst waarbij hij de vennoten kon ontzien, en de vennoten zelf 40 uur per week werkten.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat sprake is van een niet bestaand dienstverband tussen de verdachte en [bedrijf] , welk dienstverband kennelijk is gefingeerd om criminele gelden van de verdachte wit te wassen.
Wat betreft dit laatste neemt de rechtbank in aanmerking dat onder feit 1 bewezen zal worden verklaard dat de verdachte zich vanaf 1 januari 2016 jarenlang heeft beziggehouden met de handel in verschillende soorten harddrugs.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij met deze drugshandel geld heeft verdiend – gemiddeld 5 euro per verkochte wikkel cocaïne – en dat dit geld in de begintijd (voornamelijk) contant binnenkwam. Pas tegen het einde van de pleegperiode kreeg betaling via Tikkie de overhand.
Verklaringen verdachte over het dienstverband
De verdachte betwist dat sprake is geweest van een fictief dienstverband bij [bedrijf] . Nadat hij in de beginperiode voornamelijk als chauffeur had gewerkt voor [bedrijf] , heeft hij vervolgens leidinggevende taken gekregen waarvoor hij niet meer fysiek op Schiphol hoefde te zijn: planning van het personeel, afhandeling met klanten en klantcontact. Hij kon vanaf huis op elk (mobiel) apparaat met toegang tot het internet gewoon inloggen in de systemen van [bedrijf] en de planning zien. Aan de hand van de bewegingen kon hij zien hoeveel personeel nodig was. Al met al besteedde hij 3-4 uur per dag aan die werkzaamheden, 7 dagen per week.
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte met betrekking tot de werkzaamheden die hij voor [bedrijf] zou hebben uitgevoerd ongeloofwaardig. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de hiervoor beschreven bevindingen. De verdachte heeft niet kunnen verklaren waarom in de gesprekken (ruim 15.000 berichten) tussen hem en [medeverdachte 6] (zijn leidinggevende) er nooit over de activiteiten van [bedrijf] in het algemeen en verdachtes werkzaamheden voor [bedrijf] in het bijzonder is gesproken. Dit is des te opmerkelijker nu in gesprekken tussen de vennoten van [bedrijf] en de persoon die kennelijk verantwoordelijk was voor de uitbetaling van het salaris ( [betrokkene] ), onderwerpen als roosterperikelen, het ophalen van klanten of problemen met klanten juist wel werden besproken, terwijl in die gesprekken nooit aan de verdachte werd gerefereerd. Daarbij wordt opgemerkt dat juist de verdachte, naar eigen zeggen, een leidende rol had ten aanzien van deze werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de overige bevindingen, zoals het ontbreken van concrete gegevens inzake de door hem verrichtte werkzaamheden en de opmerking van de verdachte tegen [medeverdachte 1] , dat hij ooit één keer [medeverdachte 6] heeft “geholpen”. Ten slotte is gebleken dat de verdachte ter zitting, desgevraagd, geen enkele naam kon noemen van een belangrijke klant van [bedrijf] of van een medewerker van [bedrijf] .
Verklaringen verdachte over de aard en herkomst van de contante geldbetalingen
Met betrekking tot de contante geldbedragen die de verdachte – blijkens de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken en uitgelezen WhatsApp-berichten – heeft verstrekt aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] heeft de verdachte onder meer verklaard dat die bedragen betrekking hadden op de terugbetaling van een lening ter grootte van 17.000 euro die hij van [betrokkene] had ontvangen ten behoeve van de aankoop van de Mercedes in juni 2019. Dat [betrokkene] ook verantwoordelijk was voor de uitbetaling van de salarissen bij [bedrijf] is volgens de verdachte een toevallige omstandigheid.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte heeft ten eerste geen aannemelijke verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de door hem verstrekte contante geldbedragen aan [medeverdachte 6] worden gegeven, terwijl het zou gaan om aflossingen van een lening verstrekt door [betrokkene] . Bovendien kan hij geen leningsovereenkomst overleggen of andere stukken die controle en verificatie mogelijk maken van zijn bewering dat, en zo ja wanneer en op welke wijze, hij een lening heeft ontvangen van [betrokkene] .
De aan [medeverdachte 6] gegeven contante geldbedragen in de periode voor juni 2019 hebben volgens de verdachte betrekking op aflossingen van kleinere geldleningen van [medeverdachte 6] . Ook ten aanzien van deze beweerde leningen kan de verdachte echter geen enkel stuk overleggen dat controle en verificatie van zijn verklaring mogelijk maakt. De vele berichten die de verdachte en [medeverdachte 6] hebben uitgewisseld sinds juli 2013 en die deel uitmaken van het dossier bevatten geen aanwijzingen voor het verstrekken van een of meerdere geldleningen door [medeverdachte 6] aan de verdachte.
Bij het voorgaande komt dat, naar hiervoor reeds is weergegeven, in de afgeluisterde telefoongesprekken respectievelijk de uitgelezen WhatsApp-berichten de contante geldbedragen die door de verdachte werden verstrekt aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] regelmatig werden bestempeld als (vooruitbetaling van) het “salaris/loon”. Daarmee valt niet te rijmen de verklaring van de verdachte dat die bedragen betrekking hebben op (de terugbetaling van) geldleningen.
Met betrekking tot de herkomst van de contante gelden overweegt de rechtbank tot slot nog het volgende.
Volgens de verdachte had hij, naast de inkomsten uit de handel in drugs, ook nog legale inkomsten uit de handel in motoren via zijn [autobedrijf] . Gelet echter op de verklaring van de verdachte dat de inkomsten via [autobedrijf] onvoldoende waren om de vaste lasten te dekken (en hij om die reden ook geen belastingaangifte heeft gedaan voor [autobedrijf] ) acht de rechtbank onaannemelijk dat die inkomsten zodanig zijn geweest, dat de verdachte daarmee de aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] contant betaalde geldbedragen heeft kunnen financieren. Het ontbreken van enige administratie van [autobedrijf] maakt het bovendien onmogelijk te controleren in hoeverre de verdachte uit de activiteiten van dat bedrijf legale inkomsten heeft genoten die een afdoende verklaring kunnen bieden voor de herkomst van de contant aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] betaalde bedragen.
Conclusie ten aanzien van het witwassen van de door [bedrijf] als salaris uitbetaalde bedragen
Gelet op al het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte dat het door [bedrijf] betaalde bedrag van € 120.439 salarisbetalingen betreffen, terzijde. De rechtbank is van oordeel dat aan de salarisbedragen afkomstig van [bedrijf] een schijnconstructie ten grondslag ligt waarmee wordt getracht die bedragen een legale herkomst te geven en dat het niet anders kan zijn dan dat die bedragen middellijk (via de door de verdachte aan [medeverdachte 6] / [bedrijf] betaalde contante bedragen) uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De contante bedragen van 17.000 euro en 3.865 euro
Over de in de tenlastelegging genoemde contante bedragen van 17.000 euro en 3.865 euro overweegt de rechtbank als volgt.
De grootte van deze bedragen, de coupures en de plaats waar deze bedragen zijn aangetroffen, in combinatie met het feit dat de verdachte zich tot zijn aanhouding jarenlang bezighield met de handel in harddrugs, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Het in een woning voorhanden hebben van een contant bedrag van in totaal 3.865 euro en het in een motor verbergen en vervolgens bij een derde in bewaring geven van een contant bedrag van 17.000 is bovendien ongebruikelijk vanwege het risico op bijvoorbeeld diefstal of brand, waarbij het geld niet verzekerd is.
Over de herkomst van het bij [medeverdachte 6] aangetroffen contante bedrag van 17.000 euro heeft de verdachte verklaard dat dit geldbedrag van hem is en dat hij dit bedrag heeft opgenomen van zijn betaalrekening. Met betrekking tot het bedrag van 3.865 euro dat bij de verdachte thuis is aangetroffen heeft hij verklaard dat 2.300 euro afkomstig was van de handel in drugs. Voor het resterende deel van 1.565 euro geldt volgens hem dat het afkomstig is van zijn betaalrekening en/of uit inkomsten uit de handel in motoren via [autobedrijf] . Hij spaarde dit (legale) geld in een vaas.
Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het salaris afkomstig van [bedrijf] middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de inkomsten van de verdachte uit [autobedrijf] geen afdoende verklaring kunnen bieden voor een legale herkomst van de contante bedragen (al dan niet eerst op de betaalrekening gestort en vervolgens weer opgenomen), geldt dat ook ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde bedragen van 17.000 euro en 3.865 euro het witwasvermoeden in stand blijft.
Daarbij heeft de rechtbank mede overwogen dat, voor zover de criminele opbrengsten van de verdachte uit de drugshandel deels vermengd zijn geraakt met zijn opbrengsten uit legale activiteiten (de handel in motoren via [autobedrijf] ), die vermengde opbrengsten nog steeds moeten worden aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig.
Op basis van de verklaring van de verdachte ter zitting en het dossier stelt de rechtbank vast dat de in de tenlastelegging genoemde Mercedes in Duitsland is gekocht voor een bedrag van 50.000 euro, waarvan ten minste 17.500 euro contant is betaald door de verdachte en 23.000 euro door middel van een overboeking vanaf zijn betaalrekening.
De contante betaling van een bedrag van 17.500 euro voor de aankoop van een auto in Duitsland, waarbij dat bedrag bovendien in het vliegtuig wordt meegenomen door de verdachte en zijn vriendin, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van de eerder genoemde feiten en omstandigheden – het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag (en nu daarmee de auto is aangekocht, tevens die auto) geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig is. Het is met het oog op diefstal of verlies hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag contant in het vliegtuig mee te nemen.
Voor de herkomst van de bedragen waarmee de auto is gefinancierd geldt verder hetzelfde als hiervoor is overwogen met betrekking tot de contant aangetroffen bedragen: omdat het niet anders kan zijn dan dat het op de betaalrekening ontvangen salaris afkomstig van [bedrijf] middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de inkomsten via [autobedrijf] geen afdoende verklaring kunnen bieden voor een legale herkomst van de inkomsten van de verdachte (contant of via zijn betaalrekening) geldt dat ook ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde Mercedes het witwasvermoeden in stand blijft.
Conclusie van de bewijsoverwegingen over het witwassen
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich, samen met een ander ( [medeverdachte 6] ), schuldig gemaakt heeft aan witwassen van het bij die ander aangetroffen geldbedrag van 17.000 euro en, samen met anderen ( [medeverdachte 6] en [bedrijf] ), van de contante bedragen waarmee de salarisbetalingen door [bedrijf] aan de verdachte van in totaal 120.439 euro werden gefinancierd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een auto en aan het eenvoudig witwassen van het bij hem thuis aangetroffen bedrag van 3.865 euro.