ECLI:NL:RBNHO:2022:2494

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
15/228170-20 s
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan georganiseerde drugshandel en witwassen van criminele opbrengsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende meer dan viereneenhalf jaar in georganiseerd verband handelde in cocaïne, MDMA en GHB. De verdachte vervulde een leidende rol in de drugshandel, waarbij hij verantwoordelijk was voor de inkoop, logistiek en distributie van de drugs aan anderen die voor hem verkochten. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen die voortkwamen uit deze drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de verkoop van harddrugs, maar ook leiding gaf aan een organisatie die zich bezighield met deze criminele activiteiten. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 in Nederland, samen met anderen, opzettelijk cocaïne, MDMA en GHB verkocht en afgeleverd. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder een bedrag van 120.439 euro dat hij ontving als salaris van een fictief dienstverband bij een bedrijf, dat in werkelijkheid diende om de criminele opbrengsten te verbergen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/228170-20 (P)
Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 maart 2022, 8 maart 2022 en 9 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 te Haarlem en/of (elders in) Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bewerkt en/of verwerkt, (telkens)
- ( handels/gebruikers)hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, cocaïne en/of
- ( handels/gebruikers)hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, MDMA (2,4-Methyleendioxymethamfetamine) en/of
- ( handels/gebruikers)hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, GHB (Gammahydroxyboterzuur),
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 te Haarlem en/of (elders in) Nederland, (mede) leiding heeft gegeven en/of heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en/of één of meer perso(o)n(en), (onder wie) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde lid van de Opiumwet, namelijk het (telkens) verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken van (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of GHB, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 1 december 2020, te Haarlem en/of (elders in) Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
een geldbedrag van 17.000 euro (aangetroffen op 1 december 2020 in de woning van [medeverdachte 6] ) en/of
een geldbedrag van 3.865 euro (aangetroffen op 15 september 2020 in de woning van verdachte) en/of
een Mercedes personenauto, type GLC 43 (met [kenteken] ) en/of
(telkens) een of meerdere geldbedrag(en) (welke bedrag(en) verdachte (maandelijks) door het [bedrijf] (als salaris) op diens bankrekening overgemaakt heeft gekregen en/of in genoemde periode totaal ongeveer 120.439 euro netto betrof),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemd(e) voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/die voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij (en/of diens mededader(s)) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

2.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 3 ten laste gelegde witwassen, met uitzondering van het geldbedrag van 3.865 euro, ten aanzien waarvan de raadsman zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 (witwassen)
Onder feit 3 wordt de verdachte verweten zich in de periode van 1 december 2015 tot en met 1 december 2020, al dan niet samen met één of meer andere personen, schuldig te hebben gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal € 141.304 en van de in de tenlastelegging genoemde Mercedes.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde periode vrijwel volledig (op een maand na) samenvalt met de pleegperiodes van de andere feiten waarvoor de verdachte wordt vervolgd (handel in harddrugs en leiden van een criminele organisatie) en die de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, bewezen acht. Er valt echter geen rechtstreeks verband te leggen tussen de in de tenlastelegging onder feit 3 genoemde geldbedragen en Mercedes enerzijds en die andere feiten anderzijds, althans de beschikbare bewijsmiddelen houden daarvoor onvoldoende in.
Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden dat geldbedragen of voorwerpen “uit enig misdrijf” afkomstig zijn, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden of voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de gelden of voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden of voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Indien de verdachte niet een verklaring zoals hiervoor bedoeld geeft, is het vermoeden van witwassen niet ontzenuwd en kan witwassen bewezen worden verklaard.
De rechtbank merkt verder op dat uit de wetsgeschiedenis van de wetsbepalingen over witwassen moet worden afgeleid dat niet alleen voorwerpen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn hieronder vallen, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. Als criminele opbrengsten deels vermengd zijn geraakt met opbrengsten uit legale activiteiten, worden die vermengde opbrengsten nog steeds aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig.
Op basis van deze uitgangspunten overweegt de rechtbank als volgt.
Door [bedrijf] als salaris uitbetaalde bedragen
Vermoeden van witwassen
Op de betaalrekening van de verdachte is te zien dat hij over de periode 2016-2020 in totaal € 120.439 aan nettosalaris heeft ontvangen van [bedrijf] . De overboekingen vonden maandelijks plaats en hebben als omschrijving ‘salaris’. Eigenaren van [bedrijf] zijn de vennoten [medeverdachte 6] en [vennoot] . De broer van [vennoot] , [betrokkene] , is de boekhouder van [bedrijf] . [bedrijf] is een op Schiphol gevestigd bedrijf dat valet parking services aanbiedt aan zakelijke klanten.
In de periode van 13 april 2020 tot en met 15 september 2020 zijn de telefoongesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 6] afgeluisterd. Daaruit blijkt dat door hen beiden met grote regelmaat wordt gesproken over het verstrekken/brengen van contante geldbedragen door de verdachte aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] , waarbij het verstrekken/brengen van die contante geldbedragen onmiskenbaar gekoppeld is aan, en in sommige gesprekken zelfs een voorwaarde lijkt te zijn voor, de maandelijkse uitbetaling van het salaris door [bedrijf] aan de verdachte.
Zo zegt [medeverdachte 6] op 13 april 2020 tegen de verdachte dat ze nu het salaris van de verdachte uit eigen zak hebben betaald. De verdachte zegt daarop: “ja ja, krijg je nog, die geef ik gewoon nog...”.
En zo vraagt [medeverdachte 6] op 14 mei 2020 of de verdachte het geld klaar heeft liggen, “het salaris”, waarop de verdachte ja zegt. [medeverdachte 6] vraagt vervolgens of de verdachte het langs kan komen brengen of dat hij naar de verdachte toe moet komen. Verderop in dit gesprek zegt de verdachte tegen [medeverdachte 6] : “jullie hebben mijn spaarpotje”.
En op 9 juni 2020 zegt de verdachte tegen [medeverdachte 6] – nadat hij eerst heeft gezegd nog steeds geen loon te hebben gekregen – dat hij na het weekend “de rest van het loon” aan [medeverdachte 6] kan geven.
In de inbeslaggenomen mobiele telefoon van [medeverdachte 6] zijn voorts WhatsApp-berichten tussen [medeverdachte 6] en de verdachte aangetroffen, waaruit iets soortgelijks blijkt, reeds in 2016.
Zo vraagt de verdachte in een WhatsApp-gesprek op 6 maart 2016 aan [medeverdachte 6] wanneer hij komt. Dan geeft de verdachte huur “deel van loon” en die boete.
Ook in een WhatsApp-gesprek op 19 oktober 2016 vraagt de verdachte of [medeverdachte 6] langs komt. De verdachte zegt dat het ook is voor de post en “het loon”.
Bij de doorzoeking op het kantoor van [bedrijf] is een pagina van een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en de verdachte aangetroffen. Volgens die overeenkomst is de verdachte met ingang van 1 oktober 2015 in dienst bij [bedrijf] voor een bepaalde tijd van 12 maanden (met een proeftijd van 1 maand en eindigend van rechtswege) in de functie van “[planner….]”. Het brutosalaris bedraagt 1800 euro per maand en de gebruikelijke arbeidsduur bedraagt 40 uur per week en 8 uur per dag.
Opvallend is dat de verdachte pas sinds 2 februari 2016 maandelijks loon ontvangt van [bedrijf] , terwijl uit de arbeidsovereenkomst zou volgen dat hij al sinds 1 oktober 2015 in dienst is bij [bedrijf] . Ook valt op dat zijn functie in de arbeidsovereenkomst niet is uitgewerkt, maar wordt omschreven als “[planner…]”, terwijl de verdachte en [medeverdachte 6] hebben verklaard dat de verdachte als chauffeur is begonnen bij [bedrijf] .
Uit de WhatsApp-berichten afkomstig van de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 6] blijkt dat [medeverdachte 6] en de verdachte in de periode van 23 juli 2013 tot en met 14 september 2020 in totaal ruim 15.000 berichten hebben uitgewisseld. Opmerkelijk is dat in deze berichten nauwelijks wordt gesproken over activiteiten van [bedrijf] en dat in het geheel geen berichten zijn aangetroffen over werkzaamheden die de verdachte moest uitvoeren voor [bedrijf] . In groepsgesprekken tussen [medeverdachte 6] , de andere vennoot ( [vennoot] ) en diens broer ( [betrokkene] ), de boekhouder, worden wel diverse berichten verstuurd over roosterperikelen, het ophalen van klanten of problemen met klanten, maar in deze gesprekken wordt de verdachte niet genoemd. In deze gesprekken komt vooral naar voren dat genoemde drie personen alle werkzaamheden voor hun rekening nemen, terwijl de verdachte over zijn werkzaamheden heeft verklaard dat hij, zeker in de laatste jaren, een “leidende rol” had ten aanzien van juist die werkzaamheden.
Verder valt op dat op de bij de verdachte inbeslaggenomen laptop in het geheel geen aanwijzingen zijn aangetroffen dat de verdachte werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf] , terwijl volgens de verklaring van [medeverdachte 6] de verdachte zijn werkzaamheden voor [bedrijf] op zijn privé apparatuur verrichtte.
Tijdens een afgeluisterd telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] op 24 augustus 2020, waarin gesproken wordt over een verkeersboete die [medeverdachte 1] heeft gekregen bij de vertrekhal op Schiphol, zegt de verdachte dat hij ooit 1 dag [naam] [de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6] ] heeft “geholpen” en dat hij toen twee boetes kreeg. Die opmerking valt niet goed te rijmen met de verklaring van de verdachte en van [medeverdachte 6] dat de verdachte in de beginperiode van zijn dienstverband bij [bedrijf] voornamelijk als chauffeur heeft gewerkt voor [bedrijf] .
Op 14 mei 2020 is een baken geplaatst onder de auto van de verdachte. Opmerkelijk is dat uit de daarvan afkomstige gegevens blijkt dat hij in de periode 14 mei 2020 tot 15 september 2020 nooit in de buurt is geweest van het kantoor van [bedrijf] aan de [straat] op Schiphol-Rijk. De verdachte bleek, desgevraagd door verbalisanten, ook niet in staat het kantoor van [bedrijf] te beschrijven, terwijl [bedrijf] volgens [medeverdachte 6] al sinds 2018 werkt vanuit het kantoor op de [straat] .
Uit het onderzoek naar de rekeningen van [bedrijf] blijkt verder dat de verdachte over 2017, 2018, 2019 en 2020 meer heeft verdiend dan de twee vennoten, [medeverdachte 6] en [vennoot] . Dat is met name opmerkelijk, omdat de verdachte zelf heeft verklaard dat zijn functie in de loop der tijd verre van een fulltime functie was, meer een vriendendienst waarbij hij de vennoten kon ontzien, en de vennoten zelf 40 uur per week werkten.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat sprake is van een niet bestaand dienstverband tussen de verdachte en [bedrijf] , welk dienstverband kennelijk is gefingeerd om criminele gelden van de verdachte wit te wassen.
Wat betreft dit laatste neemt de rechtbank in aanmerking dat onder feit 1 bewezen zal worden verklaard dat de verdachte zich vanaf 1 januari 2016 jarenlang heeft beziggehouden met de handel in verschillende soorten harddrugs.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij met deze drugshandel geld heeft verdiend – gemiddeld 5 euro per verkochte wikkel cocaïne – en dat dit geld in de begintijd (voornamelijk) contant binnenkwam. Pas tegen het einde van de pleegperiode kreeg betaling via Tikkie de overhand.
Verklaringen verdachte over het dienstverband
De verdachte betwist dat sprake is geweest van een fictief dienstverband bij [bedrijf] . Nadat hij in de beginperiode voornamelijk als chauffeur had gewerkt voor [bedrijf] , heeft hij vervolgens leidinggevende taken gekregen waarvoor hij niet meer fysiek op Schiphol hoefde te zijn: planning van het personeel, afhandeling met klanten en klantcontact. Hij kon vanaf huis op elk (mobiel) apparaat met toegang tot het internet gewoon inloggen in de systemen van [bedrijf] en de planning zien. Aan de hand van de bewegingen kon hij zien hoeveel personeel nodig was. Al met al besteedde hij 3-4 uur per dag aan die werkzaamheden, 7 dagen per week.
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte met betrekking tot de werkzaamheden die hij voor [bedrijf] zou hebben uitgevoerd ongeloofwaardig. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de hiervoor beschreven bevindingen. De verdachte heeft niet kunnen verklaren waarom in de gesprekken (ruim 15.000 berichten) tussen hem en [medeverdachte 6] (zijn leidinggevende) er nooit over de activiteiten van [bedrijf] in het algemeen en verdachtes werkzaamheden voor [bedrijf] in het bijzonder is gesproken. Dit is des te opmerkelijker nu in gesprekken tussen de vennoten van [bedrijf] en de persoon die kennelijk verantwoordelijk was voor de uitbetaling van het salaris ( [betrokkene] ), onderwerpen als roosterperikelen, het ophalen van klanten of problemen met klanten juist wel werden besproken, terwijl in die gesprekken nooit aan de verdachte werd gerefereerd. Daarbij wordt opgemerkt dat juist de verdachte, naar eigen zeggen, een leidende rol had ten aanzien van deze werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de overige bevindingen, zoals het ontbreken van concrete gegevens inzake de door hem verrichtte werkzaamheden en de opmerking van de verdachte tegen [medeverdachte 1] , dat hij ooit één keer [medeverdachte 6] heeft “geholpen”. Ten slotte is gebleken dat de verdachte ter zitting, desgevraagd, geen enkele naam kon noemen van een belangrijke klant van [bedrijf] of van een medewerker van [bedrijf] .
Verklaringen verdachte over de aard en herkomst van de contante geldbetalingen
Met betrekking tot de contante geldbedragen die de verdachte – blijkens de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken en uitgelezen WhatsApp-berichten – heeft verstrekt aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] heeft de verdachte onder meer verklaard dat die bedragen betrekking hadden op de terugbetaling van een lening ter grootte van 17.000 euro die hij van [betrokkene] had ontvangen ten behoeve van de aankoop van de Mercedes in juni 2019. Dat [betrokkene] ook verantwoordelijk was voor de uitbetaling van de salarissen bij [bedrijf] is volgens de verdachte een toevallige omstandigheid.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte heeft ten eerste geen aannemelijke verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de door hem verstrekte contante geldbedragen aan [medeverdachte 6] worden gegeven, terwijl het zou gaan om aflossingen van een lening verstrekt door [betrokkene] . Bovendien kan hij geen leningsovereenkomst overleggen of andere stukken die controle en verificatie mogelijk maken van zijn bewering dat, en zo ja wanneer en op welke wijze, hij een lening heeft ontvangen van [betrokkene] .
De aan [medeverdachte 6] gegeven contante geldbedragen in de periode voor juni 2019 hebben volgens de verdachte betrekking op aflossingen van kleinere geldleningen van [medeverdachte 6] . Ook ten aanzien van deze beweerde leningen kan de verdachte echter geen enkel stuk overleggen dat controle en verificatie van zijn verklaring mogelijk maakt. De vele berichten die de verdachte en [medeverdachte 6] hebben uitgewisseld sinds juli 2013 en die deel uitmaken van het dossier bevatten geen aanwijzingen voor het verstrekken van een of meerdere geldleningen door [medeverdachte 6] aan de verdachte.
Bij het voorgaande komt dat, naar hiervoor reeds is weergegeven, in de afgeluisterde telefoongesprekken respectievelijk de uitgelezen WhatsApp-berichten de contante geldbedragen die door de verdachte werden verstrekt aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] regelmatig werden bestempeld als (vooruitbetaling van) het “salaris/loon”. Daarmee valt niet te rijmen de verklaring van de verdachte dat die bedragen betrekking hebben op (de terugbetaling van) geldleningen.
Met betrekking tot de herkomst van de contante gelden overweegt de rechtbank tot slot nog het volgende.
Volgens de verdachte had hij, naast de inkomsten uit de handel in drugs, ook nog legale inkomsten uit de handel in motoren via zijn [autobedrijf] . Gelet echter op de verklaring van de verdachte dat de inkomsten via [autobedrijf] onvoldoende waren om de vaste lasten te dekken (en hij om die reden ook geen belastingaangifte heeft gedaan voor [autobedrijf] ) acht de rechtbank onaannemelijk dat die inkomsten zodanig zijn geweest, dat de verdachte daarmee de aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] contant betaalde geldbedragen heeft kunnen financieren. Het ontbreken van enige administratie van [autobedrijf] maakt het bovendien onmogelijk te controleren in hoeverre de verdachte uit de activiteiten van dat bedrijf legale inkomsten heeft genoten die een afdoende verklaring kunnen bieden voor de herkomst van de contant aan [medeverdachte 6] of de boekhouder van [bedrijf] betaalde bedragen.
Conclusie ten aanzien van het witwassen van de door [bedrijf] als salaris uitbetaalde bedragen
Gelet op al het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte dat het door [bedrijf] betaalde bedrag van € 120.439 salarisbetalingen betreffen, terzijde. De rechtbank is van oordeel dat aan de salarisbedragen afkomstig van [bedrijf] een schijnconstructie ten grondslag ligt waarmee wordt getracht die bedragen een legale herkomst te geven en dat het niet anders kan zijn dan dat die bedragen middellijk (via de door de verdachte aan [medeverdachte 6] / [bedrijf] betaalde contante bedragen) uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De contante bedragen van 17.000 euro en 3.865 euro
Over de in de tenlastelegging genoemde contante bedragen van 17.000 euro en 3.865 euro overweegt de rechtbank als volgt.
De grootte van deze bedragen, de coupures en de plaats waar deze bedragen zijn aangetroffen, in combinatie met het feit dat de verdachte zich tot zijn aanhouding jarenlang bezighield met de handel in harddrugs, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Het in een woning voorhanden hebben van een contant bedrag van in totaal 3.865 euro en het in een motor verbergen en vervolgens bij een derde in bewaring geven van een contant bedrag van 17.000 is bovendien ongebruikelijk vanwege het risico op bijvoorbeeld diefstal of brand, waarbij het geld niet verzekerd is.
Over de herkomst van het bij [medeverdachte 6] aangetroffen contante bedrag van 17.000 euro heeft de verdachte verklaard dat dit geldbedrag van hem is en dat hij dit bedrag heeft opgenomen van zijn betaalrekening. Met betrekking tot het bedrag van 3.865 euro dat bij de verdachte thuis is aangetroffen heeft hij verklaard dat 2.300 euro afkomstig was van de handel in drugs. Voor het resterende deel van 1.565 euro geldt volgens hem dat het afkomstig is van zijn betaalrekening en/of uit inkomsten uit de handel in motoren via [autobedrijf] . Hij spaarde dit (legale) geld in een vaas.
Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het salaris afkomstig van [bedrijf] middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de inkomsten van de verdachte uit [autobedrijf] geen afdoende verklaring kunnen bieden voor een legale herkomst van de contante bedragen (al dan niet eerst op de betaalrekening gestort en vervolgens weer opgenomen), geldt dat ook ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde bedragen van 17.000 euro en 3.865 euro het witwasvermoeden in stand blijft.
Daarbij heeft de rechtbank mede overwogen dat, voor zover de criminele opbrengsten van de verdachte uit de drugshandel deels vermengd zijn geraakt met zijn opbrengsten uit legale activiteiten (de handel in motoren via [autobedrijf] ), die vermengde opbrengsten nog steeds moeten worden aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig.
De auto (Mercedes)
Op basis van de verklaring van de verdachte ter zitting en het dossier stelt de rechtbank vast dat de in de tenlastelegging genoemde Mercedes in Duitsland is gekocht voor een bedrag van 50.000 euro, waarvan ten minste 17.500 euro contant is betaald door de verdachte en 23.000 euro door middel van een overboeking vanaf zijn betaalrekening.
De contante betaling van een bedrag van 17.500 euro voor de aankoop van een auto in Duitsland, waarbij dat bedrag bovendien in het vliegtuig wordt meegenomen door de verdachte en zijn vriendin, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van de eerder genoemde feiten en omstandigheden – het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag (en nu daarmee de auto is aangekocht, tevens die auto) geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig is. Het is met het oog op diefstal of verlies hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag contant in het vliegtuig mee te nemen.
Voor de herkomst van de bedragen waarmee de auto is gefinancierd geldt verder hetzelfde als hiervoor is overwogen met betrekking tot de contant aangetroffen bedragen: omdat het niet anders kan zijn dan dat het op de betaalrekening ontvangen salaris afkomstig van [bedrijf] middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de inkomsten via [autobedrijf] geen afdoende verklaring kunnen bieden voor een legale herkomst van de inkomsten van de verdachte (contant of via zijn betaalrekening) geldt dat ook ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde Mercedes het witwasvermoeden in stand blijft.
Conclusie van de bewijsoverwegingen over het witwassen
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich, samen met een ander ( [medeverdachte 6] ), schuldig gemaakt heeft aan witwassen van het bij die ander aangetroffen geldbedrag van 17.000 euro en, samen met anderen ( [medeverdachte 6] en [bedrijf] ), van de contante bedragen waarmee de salarisbetalingen door [bedrijf] aan de verdachte van in totaal 120.439 euro werden gefinancierd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een auto en aan het eenvoudig witwassen van het bij hem thuis aangetroffen bedrag van 3.865 euro.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd
- handels/gebruikershoeveelheden cocaïne en
- handels/gebruikershoeveelheden MDMA (2,4-Methyleendioxymethamfetamine) en
- handels/gebruikershoeveelheden GHB (Gammahydroxyboterzuur);
feit 2
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 september 2020 in Nederland leiding heeft gegeven aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en meer personen, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid van de Opiumwet, namelijk het verkopen en afleveren en vervoeren van hoeveelheden cocaïne en MDMA en GHB;
feit 3
hij op 1 december 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, van een geldbedrag van 17.000 euro, aangetroffen op 1 december 2020 in de woning van [medeverdachte 6] , heeft verhuld wie de rechthebbende was, terwijl hij en diens mededader wisten dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
en
hij op 15 september 2020 te Haarlem een geldbedrag van 3.865 euro, aangetroffen op 15 september 2020 in de woning van verdachte, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
en
hij in de periode van 5 juni 2019 tot en met 15 september 2020 te Haarlem en elders in Nederland en Duitsland een Mercedes personenauto, type GLC 43, met [kenteken] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze personenauto - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
en
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 december 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, telkens geldbedragen, welke bedragen verdachte maandelijks door het [bedrijf] als salaris op diens bankrekening overgemaakt heeft gekregen en in genoemde periode totaal 120.439 euro betrof, heeft verworven en de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld, terwijl hij en diens mededaders wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
feit 3
(medeplegen van) witwassen, meermalen gepleegd;
en
eenvoudig witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

6.De motivering van de sanctie

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om wat betreft de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het vonnis van deze rechtbank van 13 december 2021 in het onderzoek Lemon (ECLI:NL:RBNHO:2021:11425), waarbij de verdachte reeds is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht om aan de verdachte voor de nu ten laste gelegde feiten geen straf of maatregel meer op te leggen en toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim viereneenhalf jaar in georganiseerd verband gehandeld in cocaïne en, sporadisch, MDMA en GHB. De verdachte vervulde hierbij als leider een sturende en coördinerende rol. Hij verzorgde de inkoop van de harddrugs, regelde de logistiek en bevoorraadde anderen die hem als hun baas beschouwden en voor hem deze drugs verkochten en afleverden aan diverse afnemers in de regio Haarlem. Hierbij werd gebruik gemaakt van een zogenoemde dealtelefoon, werd gewerkt volgens een vooraf opgesteld (dienst-) rooster – zodat afnemers dagelijks van 11.00 uur tot 02.00 uur terecht konden – en werd het afnemers mogelijk gemaakt om middels een Tikkie te betalen.
Harddrugs zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. De verspreiding van en de georganiseerde handel in harddrugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en hebben (aldus) een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo hangt een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten samen met de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten.
De handel in (als ook het bezit van) harddrugs is, ter bescherming van de volksgezondheid, als misdrijf strafbaar gesteld in de Opiumwet. Het is zorgelijk om te moeten constateren dat kennelijk steeds meer mensen zich als gebruiker weinig gelegen laten liggen aan deze strafbaarstelling en zich niet verantwoordelijk lijken te voelen voor hun rol bij de eerder beschreven criminaliteit.
Met zijn handelen heeft de verdachte dit gefaciliteerd en in stand gehouden. Daarbij maakte de verdachte gebruik van dealers die zelf zwaar verslaafd waren en daardoor ernstig in de problemen zijn gekomen. De verdachte heeft echter uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Enkel met de aanhouding van de verdachte op 15 september 2020, in het onderzoek Lemon, is aan het handelen van de verdachte een einde gekomen. Eerder was de verdachte kennelijk niet onder de indruk van het handelen van politie en justitie.
Nadat bij een aanhouding van de [medeverdachte 2] in mei 2020 en een doorzoeking van de loods in juni 2020 een dealtelefoon in beslag werd genomen, zorgde de verdachte ervoor dat binnen de kortste tijd een nieuwe dealtelefoon beschikbaar was. Ook zorgde de verdachte ervoor dat na de aanhouding van [medeverdachte 2] gebruik werd gemaakt van (onder andere) scooters met daarop boxen van maaltijdbezorgdiensten, zoals Deliveroo, zodat de voor hem werkende dealers in de coronatijd minder zouden opvallen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen afkomstig uit de drugshandel. Daarbij heeft de verdachte, naast het witwassen van onder meer een Mercedes, met name gedurende meer dan 4 jaar samen met anderen stelselmatig bedragen (met een totaalbedrag van 120.439 euro) witgewassen door middel van een fictief dienstverband bij [bedrijf] waaruit hij zich maandelijks een salaris liet uitkeren dat hij zelf financierde met uit de drugshandel verkregen opbrengsten.
Witwassen van door drugscriminaliteit verkregen opbrengsten zoals waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt, dient gelet op het in hoge mate ondermijnende effect daarvan op de samenleving krachtig te worden bestreden.
De ernst van de hiervoor beschreven feiten rechtvaardigen, vanuit een oogpunt van normhandhaving en (algemene) preventie, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 1 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in 2015 een onherroepelijke strafbeschikking van 750 euro opgelegd heeft gekregen voor het bezig van harddrugs.
Zoals hiervoor vermeld, is de verdachte op 13 december 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren. Ook al is dit vonnis nog niet onherroepelijk – de verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis – dient de rechtbank op grond van artikel 63 Sr met deze veroordeling rekening te houden.
Zonder deze eerdere veroordeling zou de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van minstens vier jaren hebben opgelegd, gelet op de duur van het dealen in harddrugs (4,5 jaar), het leiderschap van de criminele organisatie en het witwassen.
De toepassing van artikel 63 Sr leidt ertoe dat de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden acht.
Anders dan de raadsman heeft verzocht, kan de toepassing van artikel 63 Sr er niet toe leiden dat in deze zaak wordt volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. De feiten zijn daarvoor te ernstig. Voorts dient het debat over de zwaarte van de in het onderzoek Lemon door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 13 jaren, niet in deze zaak plaats te vinden, maar bij de behandeling van het daartegen ingestelde hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 47, 57, 63, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2022.
Mr. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.