6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie jaar in georganiseerd verband gehandeld in cocaïne en, sporadisch, MDMA en GHB. Verdachtes rol bestond uit het verkopen en afleveren van deze harddrugs aan diverse afnemers in de regio Haarlem.
Naast de verdachte vervulden ook anderen een dergelijke rol. Hierbij werd gebruik gemaakt van een zogenoemde dealtelefoon, werd gewerkt volgens een vooraf opgesteld (dienst-) rooster – zodat afnemers dagelijks van 11.00 uur tot 02.00 uur terecht konden – en werd het afnemers mogelijk gemaakt om middels een Tikkie te betalen.
Harddrugs zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. De verspreiding van en de georganiseerde handel in harddrugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en hebben (aldus) een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo hangt een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten samen met de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten.
De handel in (als ook het bezit van) harddrugs is, ter bescherming van de volksgezondheid, als misdrijf strafbaar gesteld in de Opiumwet. Het is zorgelijk om te moeten constateren dat kennelijk steeds meer mensen zich als gebruiker weinig gelegen laten liggen aan deze strafbaarstelling en zich niet verantwoordelijk lijken te voelen voor hun rol bij de eerder beschreven criminaliteit.
De verdachte, destijds ernstig verslaafd aan cocaïne, heeft uitsluitend oog gehad voor haar eigen behoeftes en zich niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van haar handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De ernst van de feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 12 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het (meest recente) over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 18 februari 2022 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem.
Uit deze reclasseringsrapportage blijkt samengevat het volgende. De verdachte heeft na haar aanhouding ruim twee maanden in voorarrest doorgebracht, waarna zij onder voorwaarden is geschorst. De verdachte kampt al meer dan twintig jaar met verslavingsproblematiek ten aanzien van harddrugs- en alcoholgebruik. Voor haar aanhouding had de verdachte al contact met Brijder Verslavingszorg en zij heeft dit contact gedurende de schorsing voortgezet. Gedurende het schorsingstoezicht is de verdachte drie keer vrijwillig opgenomen ten behoeve van detoxificatie. Omdat het de verdachte niet lukte om na deze opnames abstinentie vol te houden, is zij opgenomen geweest voor een langdurige verslavingsbehandeling bij Verslavingskliniek voor Persoonlijkheidsproblematiek (VPP) in Den Haag. Als gevolg van middelengebruik op de afdeling is zij daar vervroegd met ontslag gestuurd.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij GGZ Reclassering Fivoor, een opname in een zorginstelling en een ambulante behandeling (met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname). De reclassering acht een klinische verslavingsbehandeling met aansluitend traumabehandeling noodzakelijk. Het lukt de verdachte in vrijwillig kader (zowel ambulant als klinisch) niet om van de drugs af te blijven. Daarnaast zal traumabehandeling meer kans van slagen hebben in een gestructureerde omgeving, wat het risico op middelengebruik ook verlaagt.
De verdachte staat niet negatief tegenover een opname, maar zij wil graag nog een laatste kans krijgen om te laten zien dat zij op eigen kracht in een ambulant kader in staat is haar verslaving onder controle te krijgen. Zij heeft zich aangemeld bij de praktijkondersteuner van de huisarts en zij wil zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel om als zelfstandig personal trainer aan de slag te gaan.
Gelet op het advies van de reclassering, als ook op de bespreking daarvan met de verdachte op de zitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gegronde reden vormen om in de onderhavige zaak te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Ten tijde van het plegen van de feiten was de verdachte ernstig verslaafd aan cocaïne en er ligt thans een concreet plan van aanpak dat erop is gericht deze verslaving onder controle te brengen, waarvoor de verdachte gemotiveerd is. De rechtbank wil dit niet doorkruizen.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en 67 dagen, waarvan één jaar voorwaardelijk, passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank acht een langere voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen dan gevorderd door de officier van justitie, vanwege de ernst van de onderhavige feiten. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Hierbij acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk, inclusief de (klinische) opname in een zorginstelling. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank volgt de reclassering in het advies dat een ambulante verslavingsbehandeling niet realistisch is, gelet op alle pogingen die de verdachte in dit kader al heeft ondernomen. Daarbij komt dat de verdachte geen concreet plan van aanpak heeft. De enkele aanmelding bij de praktijkondersteuner en de plannen van de verdachte om als personal trainer aan de slag te gaan, acht de rechtbank onvoldoende om een ruim twintig jaar bestaande verslavingsproblematiek te boven te kunnen komen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 200 uren aan de verdachte moet worden opgelegd.