ECLI:NL:RBNHO:2022:2412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
21/2764
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J.H.A.C. Everaerts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stelling aanvraag omgevingsvergunning voor paardenstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, over de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een paardenstal. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Eisers hadden op 13 juli 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een houten prefab paardenstal. Verweerder had op 27 juli 2020 aanvullende gegevens gevraagd, maar de rechtbank concludeert dat eisers aan dit verzoek hebben voldaan. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag niet op de juiste wijze is behandeld door verweerder, die de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld zonder eisers tijdig te wijzen op eventuele tekortkomingen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 20 mei 2021 en herroept het primaire besluit van 21 september 2020, waardoor verweerder verplicht wordt de aanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen. De rechtbank wijst erop dat het bestemmingsplan het houden van paarden op deze locatie in principe toelaat, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. T. van Hooff).

Procesverloop

In het besluit van 21 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor het bouwen van een paardenstal buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 20 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1.1
Op 13 juli 2020 hebben eisers een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een houten prefab paardenstal op het achtererf van het adres [perceel] (het perceel).
1.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Bergen Dorpskern- Zuid’. Op het adres rust de bestemming “Wonen-Westdorp” en “Natuur en landschapswaarden”.
1.3
Verweerder heeft eisers op 27 juli 2020 om aanvullende gegevens gevraagd. Verweerder heeft gevraagd om een situatietekening met de maatvoering ten opzichte van de perceelgrenzen, gevelaanzichten en een plattegrondtekening aan te leveren.
1.4
Eisers hebben op 20 augustus 2020 een gesprek gevoerd met [naam] van het team Vergunningen Toezicht en Handhaving en aanvullende informatie overhandigd. [naam] stelt in zijn e-mail van 20 augustus 2020 het volgende: ‘
Het bijgebouw zoals u voorstelt met een maatvoering van circa 10 bij 3,80 meter en een hoogte minder dan 3 meter kan vergunningsvrij worden opgericht, zelfs tegen de erfgrenzen aan. Enige afstand houden tot de erfgrenzen lijkt mij meer dan raadzaam. Op de tekening geeft u aan een afstand van 15 meter van het bijgebouw tot omliggende woningen. Hierbij gaat u uit van het hart van de schuur. Dit is niet juist, deze afstand van 15 meter geldt voor het hele bijgebouw (zijkant). Ik zal het plan komende dinsdag of een week later bespreken’.
1.5
In het besluit van 21 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor het bouwen van een paardenstal buiten behandeling gesteld. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.6
De bezwaaradviescommissie adviseert op 7 januari 2021 het bestreden besluit te herroepen en alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op de aanvraag om omgevingsvergunning.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage
4.1
De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend ter beoordeling ligt het bestreden besluit van 20 mei 2021, voor zover daarbij de buiten behandeling stelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning is gehandhaafd.
4.2
Eisers zijn van mening dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld omdat zij tijdens het gesprek met [naam] van het team Vergunningen Toezicht en Handhaving de benodigde stukken hebben aangeleverd.
4.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers weliswaar stukken hebben ingediend tijdens het gesprek op 20 augustus 2020, maar dat deze stukken ingediend hadden moeten worden via het omgevingsloket. Voorts voldeden de stukken niet aan de gevraagde vereisten, omdat de maatvoering op de situatietekening ontbrak. Het bouwwerk staat zeer schetsmatig op de aangeleverde situatietekening aangegeven.
4.4.
Vast staat dat verweerder eisers overeenkomstig artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid heeft gesteld om de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. Vast staat dat eisers binnen die termijn ook de gevraagde aanvullende gegevens hebben overgelegd. Eisers hebben foto’s van het ontwerp van de paardenstal, een omschrijving van de paardenstal met maatvoering en een situatietekening binnen de perceelsgrenzen tijdens het gesprek met [naam] overgelegd. Daarmee hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voldaan aan verweerders verzoek tot aanvulling van de aanvraag om een omgevingsvergunning, te meer omdat het daartoe strekkend verzoek niet nader was gespecificeerd. De vraag of de nadien overgelegde informatie voldoende gegevens bevatte voor een beoordeling van de aanvraag is in beginsel een inhoudelijke vraag die eerst kan worden beoordeeld nadat de aanvraag in behandeling is genomen. Doch ook indien ervan moet worden uitgegaan dat die gegevens niet voldoende waren om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen, had verweerder eisers daarop nog tijdig kunnen wijzen. Eisers hebben immers nog binnen de hen gegeven termijn van 4 weken een gesprek gehad met [naam] . Gesteld noch gebleken is dat hij eisers ervan in kennis heeft gesteld dat de aanvullende informatie niet voldoende duidelijk was, hetgeen op dat moment wel op zijn weg had gelegen. Eisers hadden alsdan immers nog zelfs binnen de termijn de gegevens verder kunnen specificeren en verduidelijken. Hetzelfde geldt voor het feit dat de aanvullende informatie niet via het omgevingsloket is toegestuurd, maar is overgelegd tijdens het gesprek met [naam] . Ook hierop zijn eisers niet gewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag dan ook ten onrechte buiten behandeling gesteld.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Verweerder dient de aanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen.
6. Voor zover verweerder in het bestreden besluit (kennelijk bij voorbaat) stelt dat het niet wenselijk is om in de woonomgeving ter plaatse paarden te houden, wijst de rechtbank verweerder erop dat de bestemmingsplanwetgever het gebruik van bijgebouwen voor het stallen van paarden in artikel 26 van het vigerende bestemmingsplan middels een zogeheten binnenplanse ontheffing mogelijk heeft gemaakt. Mitsdien moet er van uit worden gegaan dat de planwetgever het houden van paarden op deze locatie in beginsel uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht, mits aan de nader gestelde voorwaarden wordt voldaan. In een dergelijk geval geldt in zijn algemeenheid dat hoe specifieker de ontheffingsmogelijkheid in het bestemmingsplan is omschreven, hoe minder afwegingruimte er is voor het bevoegd gezag (zie ook bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Oost Brabant van 15 maart 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:1146).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat eisers zich niet hebben laten bijstaan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 mei 2021;
- herroept het primaire besluit van 21 september 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4 Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Bestemmingsplan Bergen Dorpskern-Zuid
Artikel 26 Wonen-Westdorp (W-WD) Bestemmingsomschrijving
(…)
Bouwregels 3. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
(…)
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens, lichtmasten en van onoverdekte zwembaden ter plaatse van de aanduiding (nlw).
(…)
Ontheffing van de bouwregels 5.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3 sub d ten behoeve van het realiseren van paardenbakken, met dien verstande dat:
a. de grootte van het bouwperceel ten minste 2.000 m² bedraagt;
b. de paardenbak uitsluitend is toegestaan achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw;
c. de oppervlakte van een paardenbak ten hoogste 800 m² bedraagt;
d. ten hoogste 25% van het bouwperceel mag worden ingericht als paardenbak;
e. de paardenbak zich op een afstand van ten minste 25 m van woningen van derden bevindt en ten minste 5 m van de perceelgrenzen;
f. in afwijking van het onder e bepaalde mag de afstand tot woningen van derden ten minste 15 m bedragen indien tussen de paardenbakken en de aangrenzende percelen gebiedseigen gesloten beplanting wordt gerealiseerd;
g. er mag geen sprake zijn van buitenverlichting van de paardenbak; h. de hoogte van de omheining van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1,5 m.
(…)
Specifieke gebruiksregels 10. Het is verboden om:
a. gronden in gebruik te nemen/hebben/of te laten gebruiken voor paardenbakken en mestopslag;
b. gronden in gebruik te nemen/hebben/of te laten gebruiken voor tennisbanen;
c. gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden;
(…)
Ontheffing van de gebruiksregels 11.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10 ten behoeve van het gebruik van gronden voor paardenbakken en mestopslag en het gebruik van bijgebouwen voor het stallen van paarden, met dien verstande dat:
a. de bepalingen in lid 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
b. het bijgebouw voor maximaal 2 paarden mag worden gebruikt;
c. de afstand van het bijgebouw tot woningen van derden ten minste 15 m bedraagt;
d. de afstand van mestopslag tot woningen van derden ten minste 50 m bedraagt en tot de perceelsgrenzen ten minste 5 m;
e. in afwijking van het onder d bepaalde mag de afstand tot woningen van derden ten minste 25 m bedragen indien de mest wordt opgeslagen in luchtdichte containers.
(…)