ECLI:NL:RBNHO:2022:2370

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
9353687 CV EXPL 21-4954
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op intrekking van ITP-arbeidsvoorwaarden en schoolkostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, een werknemer van Reckitt Benckiser (RB), gevorderd dat de kantonrechter RB verbiedt uitvoering te geven aan een besluit van 23 februari 2021, waarbij haar ITP-arbeidsvoorwaarden per 1 september 2021 zijn ingetrokken. Eiseres heeft ook een aantal samenhangende vorderingen ingesteld. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, maar RB werd wel veroordeeld om de volledige schoolkostenvergoeding voor het schooljaar 2021/2022 te betalen, in plaats van de eerder aangekondigde 80%.

Het proces begon met een dagvaarding van eiseres op 19 juli 2021, waarna RB schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens een zitting op 15 februari 2022 zijn beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat RB haar ITP-arbeidsvoorwaarden ten onrechte had ingetrokken, terwijl RB aanvoerde dat de intrekking gerechtvaardigd was op basis van de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst en het ITP-beleid. De kantonrechter oordeelde dat RB op correcte wijze gebruik had gemaakt van haar intrekkingsbevoegdheid, maar dat de afbouwregeling voor de schoolkostenvergoeding onbillijk was, gezien de timing van het lokalisatiebesluit.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiseres voor het grootste deel moesten worden afgewezen, maar dat er aanleiding was om RB te veroordelen tot betaling van de volledige schoolkostenvergoeding voor het schooljaar 2021/2022. De proceskosten werden voor rekening van eiseres gesteld, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9353687 \ CV EXPL 21-4954
Uitspraakdatum: 16 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. Ch.M. van Beuningen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Reckitt Benckiser (ENA) B.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
verder te noemen: RB
gemachtigde: mr. drs. A.J.P. van Beers
De zaak in het kort
In deze zaak heeft [eiseres] gevorderd dat de kantonrechter RB verbiedt uitvoering te geven aan het besluit van 23 februari 2021 waarbij [eiseres] ’ ITP-arbeidsvoorwaarden per 1 september 2021 zijn ingetrokken (behoudens een overgangsregeling) en heeft zij een aantal daarmee samenhangende vorderingen ingesteld. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af, met dien verstande dat RB wel wordt veroordeeld de volledige schoolkostenvergoeding voor het schooljaar 2021/2022 te betalen (in plaats van 80%).

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 19 juli 2021 een vordering tegen RB ingesteld. RB heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 15 februari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft RB bij brief van 9 februari 2022 nog een stuk toegezonden. [eiseres] heeft haar eis bij brief van 10 februari 2022 gewijzigd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
RB maakt deel uit van een internationaal concern dat hygiënische, gezondheids- en voedingsproducten produceert.
2.2.
Binnen het concern wisselen werknemers regelmatig van baan en verhuizen hiervoor naar een ander land. Hiervoor heeft het concern de zogenoemde International Transfer Policy (hierna: ITP) opgesteld, een stelsel van toeslagen en tegemoetkomingen in de kosten van expats.
2.3.
[eiseres] (van Chileense en Franse nationaliteit) is in januari 2004 in dienst getreden van het RB concern. In de periode van 2004 tot 2015 is zij tewerk gesteld geweest in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
2.4.
Per januari 2015 is [eiseres] bij RB in dienst getreden als Senior Purchasing Manager, Raw Materials Health ENA met als standplaats Schiphol. De betreffende schriftelijke arbeidsovereenkomst is ondertekend in augustus 2014.
2.5.
In de - door beide partijen ondertekende - begeleidende brief van 12 augustus 2014 bij deze arbeidsovereenkomst is de ITP op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaard. De ITP kent:
a. een internationale pensioenregeling;
b. een vergoeding voor de schoolkosten van de kinderen;
c. een internationale ziektekostenverzekering;
d. belastingondersteuning;
e. een ‘home leave’ regeling.
2.6.
In onderdeel 13 van de brief van 12 augustus 2014 is bepaald:
Right to Withdraw ITP Benefits:all benefits and other entitlements provided under the Reckitt Benckiser international transfer policy (“The Policy”) are designed to facilitate ongoing global mobility. It is agreed that upon reasonable notice, and without any claim by you of whatsoever nature, the Company reserves the right to withdraw any benefits or other entitlements under the Policy, after the completion by you of five (5) years in any role; or when you cease to be internationally mobile, whichever comes first.’
2.7.
In artikel 17.1 van de arbeidsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing verklaard. Artikel 22.1 van de arbeidsovereenkomst vermeldt de Engelse vertaling van artikel 7:613 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.8.
In juni 2018 is [eiseres] de functie van Senior Procurement Manager North-America in de VS aangeboden per 1 augustus 2018. [eiseres] heeft deze functie geaccepteerd. Zij heeft deze uitgeoefend vanuit Nederland in afwachting van de benodigde visa. Omstreeks maart 2019 heeft [eiseres] aangegeven dat zij om persoonlijke redenen niet langer naar de VS wilde verhuizen. RB heeft vervolgens gezocht naar passende functies in Nederland.
2.9.
Per 1 januari 2020 heeft [eiseres] als Senior Procurement Manager BSG een zwangerschapsverlof opgevangen.
2.10.
Op 19 november 2020 is [eiseres] de functie van Senior Procurement Manager IFCN, Maternity Cover aangeboden.
2.11.
Op 30 november 2020 heeft RB [eiseres] bericht dat haar salaris per 1 januari 2021 zal stijgen en haar geschreven
‘All terms and conditions of employment remain unchanged’.
2.12.
Op 6 januari 2021 heeft RB [eiseres] de functie van Senior Procurement Manager BSG voor onbepaalde tijd (niet langer ter vervanging van zwangerschapsverlof) aangeboden.
2.13.
Alvorens dat aanbod te accepteren heeft [eiseres] bij e-mail van 25 januari 2021 duidelijkheid gevraagd over haar ITP-arbeidsvoorwaarden.
2.14.
Op 28 januari 2021 heeft via Teams een gesprek over de ITP-arbeidsvoorwaarden plaatsgevonden tussen [eiseres] en haar partner [AA] enerzijds en [BB] en [CC] van RB anderzijds.
2.15.
Bij e-mail van 29 januari 2021 heeft RB aan [eiseres] meegedeeld:
(…) As stated in the offer letter all other terms and conditions of employment remain unchanged including your international transfer benefits. These remain unchanged up to the point that they are reviewed as per RB policy. (…)’
2.16.
Op 1 februari 2021 heeft [eiseres] de aangeboden functie geaccepteerd.
2.17.
Bij e-mail van 16 februari 2021 is aan [eiseres] de (hogere) functie van Head of Procurement Services aangeboden onder de vermelding
‘All other terms and conditions remain unchanged’.[eiseres] heeft die functie diezelfde dag geaccepteerd.
2.18.
Op 23 februari 2021 heeft RB [eiseres] een zogenoemd lokalisatiebesluit aan [eiseres] toegezonden. Bij dit besluit heeft RB aan [eiseres] meegedeeld – kort samengevat – dat [eiseres] nu meer dan 5 jaar in Nederland is en volgens de RB-policy niet langer in aanmerking komt voor toeslagen bij internationale overplaatsing, ingaand 1 september 2021. Daarbij heeft RB aangegeven dat sommige toeslagen pas na 1 september 2021 geleidelijk zullen worden afgebouwd.
2.19.
[eiseres] heeft tegen het besluit geprotesteerd, maar RB heeft het besluit gehandhaafd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van de eis - dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart:
-
primair: dat RB geen zwaarwichtig belang heeft bij eenzijdige wijziging van [eiseres] ’ arbeidsvoorwaarden;
-
subsidiair: dat RB het vertrouwen heeft gewekt dat de ITP toeslagen en overige emolumenten gehandhaafd zouden blijven;
-
meer subsidiair: dat in dit geval sprake is van verworven rechten;
II. RB verbiedt uitvoering te geven aan het besluit van 23 februari 2021;
III. RB beveelt tot nakoming van “al [eiseres] ’ arbeidsvoorwaarden waaronder betaling van de ITP toeslagen en overige emolumenten”
(waarmee naar [eiseres] ’gemachtigde ter zitting heeft verklaard slechts zijn bedoeld de hierna onder 3.2. te noemen ITP-arbeidsvoorwaarden), althans een zodanige vergoeding toekent als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
IV. een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat RB daarmee in gebreke is met een maximum van € 100.000,-;
V. RB veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt – kort weergegeven – aan de vordering ten grondslag dat RB de ITP-arbeidsvoorwaarden zoals die per 1 januari 2021 voor [eiseres] golden (met betrekking tot de internationale pensioenregeling, vergoeding schoolkosten, internationale ziektekostenverzekering, belastingondersteuning en jaarlijks home leave met het gezin) ten onrechte heeft ingetrokken.
3.3.
Primairstelt [eiseres] daartoe dat onderdeel 13 van de brief van 12 augustus 2014 aangemerkt moet worden als een eenzijdig wijzigingsbeding zoals bedoeld in artikel 7:613 BW. RB komt geen beroep toe op dat beding, omdat zij niet een zodanig zwaarwichtig belang bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarden heeft dat het belang van [eiseres] dat door die wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Door de wijziging van de arbeidsvoorwaarden lijdt [eiseres] schade. Haar koopkracht daalt onmiddellijk met meer dan € 73.300,- netto en op langere termijn betekent dat een schade van € 252.842,-.
3.4.
Subsidiairmocht [eiseres] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de ITP-arbeidsvoorwaarden zouden worden gehandhaafd. RB heeft namelijk in januari en februari 2021 uitdrukkelijk bevestigd dat deze ongewijzigd zouden blijven.
3.5.
Meer subsidiairis sprake van een door [eiseres] verworven recht. RB voerde namelijk al geruime tijd de gedragslijn dat zij aan [eiseres] de ITP-arbeidsvoorwaarden toekende.

4.Het verweer

4.1.
RB is van mening dat de vordering moet worden afgewezen en dat [eiseres] in de proceskosten en nakosten moet worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Zij voert hiertoe aan - samengevat - dat geen sprake is van eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden in de zin van artikel 7:613 BW. Met het lokalisatiebesluit heeft RB simpelweg de tussen partijen gesloten overeenkomst uitgevoerd. Voor zover wel sprake is van eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden, was RB tot die wijziging gerechtigd dan wel diende [eiseres] het voorstel tot wijziging als goed werknemer te accepteren. Er is ook geen sprake van een gewekt gerechtvaardigd vertrouwen of een verworven recht.

5.De beoordeling

Uitvoering van de overeenkomst of eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden?
5.1.
Vaststaat dat in de brief van 12 augustus 2014 de ITP op de arbeidsovereenkomst van [eiseres] van toepassing is verklaard. Blijkens onderdeel 13 van die brief is de ITP bedoeld als een tijdelijke voorziening ter bevordering van de wereldwijde mobiliteit. Bepaald is dat RB zich het recht voorbehoudt toeslagen of andere aanspraken krachtens het ITP beleid in te trekken op het moment dat de betreffende werknemer vijf jaar (in welke functie dan ook) heeft gewerkt of ophoudt internationaal mobiel te zijn, afhankelijk van wat zich het eerst voordoet.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter behelst die bepaling geen eenzijdig wijzigingsbeding. Partijen hebben eenvoudigweg afgesproken dat de ITP-arbeidsvoorwaarden op termijn kunnen worden ingetrokken als zich een van de omstandigheden (vijf jaar in een functie gewerkt of ophouden mobiel te zijn) voordoet. [eiseres] heeft terecht gesteld dat de bevoegdheid van RB om die arbeidsvoorwaarden in te trekken een discretionaire bevoegdheid is; RB hoeft de voorwaarden niet in trekken als zich een van de omstandigheden voordoet. De vraag die moet worden beantwoord is of RB van de intrekkingsbevoegdheid op correcte wijze gebruik heeft gemaakt, met andere woorden: of zij de overeenkomst correct heeft uitgevoerd.
5.3.
Als door [eiseres] niet betwist staat vast dat zij ten tijde van het lokalisatiebesluit van 23 februari 2021 al (ruim) zes jaar in Nederland werkte en dat er geen concrete plannen waren voor internationale herplaatsing. [eiseres] had immers zelf aan gegeven dat zij, gelet op haar privé omstandigheden, voorlopig in Nederland wilde blijven. Gelet op het bepaalde in onderdeel 13 van de brief van 12 augustus 2014 was RB dus op zichzelf gerechtigd te bepalen dat de ITP-arbeidsvoorwaarden niet langer van toepassing zouden zijn. Bovendien is bij het lokalisatiebesluit van 23 februari 2021 de intrekking van de ITP-arbeidsvoorwaarden ruim van tevoren aangezegd (tegen 1 september 2021) en is voor sommige toeslagen een overgangsregeling getroffen. Op zichzelf is de overeenkomst dus correct uitgevoerd (behoudens hetgeen hierna onder 5.15 en verder wordt overwogen over de schoolkostenvergoeding).
Gewekt gerechtvaardigd vertrouwen?
5.4.
Van een correcte uitvoering van de overeenkomst zou echter geen sprake zijn als zou moeten worden aangenomen dat RB bij [eiseres] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de ITP-arbeidsvoorwaarden – hoewel [eiseres] langer dan 5 jaar in Nederland was en niet meer internationaal mobiel – gehandhaafd zouden blijven. Naar het oordeel van de kantonrechter is van een gewekt gerechtvaardigd vertrouwen echter niet gebleken. Daartoe overweegt zij het volgende.
5.5.
[eiseres] heeft in dit verband gesteld dat RB in januari en februari 2021 (in de onder de feiten genoemde e-mails en tijdens telefonische onderhandelingen) uitdrukkelijk heeft bevestigd dat de ITP-arbeidsvoorwaarden zouden blijven gelden.
5.6.
Desgevraagd ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat de door haar bedoelde telefonische onderhandelingen hebben plaatsgevonden tijdens het (onder 2.14. van de feiten genoemde) Teams-gesprek op 28 januari 2021. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat tijdens dat gesprek door RB is toegezegd dan wel bevestigd dat de ITP-arbeidsvoorwaarden gehandhaafd zouden blijven. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat er geen intentie was om te lokaliseren en dat [BB] in dat Teams-gesprek heeft gezegd dat, als er een besluit tot lokalisatie zou komen, dit vooraf zou worden gemeld. [eiseres] heeft daaruit geconcludeerd dat over het te nemen lokalisatiebesluit dan onderhandeld kon worden, maar die conclusie is naar het oordeel van de kantonrechter niet terecht. Naar [eiseres] ter zitting zelf heeft verklaard waren de exacte woorden van [BB] namelijk: ‘benefits remain until the point that you will be informed.’ Deze mededeling bevat een expliciet voorbehoud ten aanzien van de toepasselijkheid van de ITP-voorwaarden, zonder de mogelijkheid tot onderhandeling. Voor nadere bewijslevering is gelet hierop geen plaats. De door [BB] bedoelde informatie over de (intentie tot) intrekking van de ITP-arbeidsvoorwaarden (per 1 september 2021) heeft plaatsgevonden bij het lokalisatiebesluit van 23 februari 2021.
5.7.
Niet alleen in het Teams-gesprek, maar ook in de vervolgens aan [eiseres] toegezonden e-mail van 29 januari 2021 heeft RB zich uitdrukkelijk het recht voorbehouden dat de ITP-arbeidsvoorwaarden op enig moment zouden worden ingetrokken. In die e-mail is immers vermeld:
‘(…) all other terms and conditions of employment remain unchanged including your international transfer benefits.These remain unchanged up to the point that they are reviewed as per RB policy.(…)’(Onderstreping door de kantonrechter. Door de tolk ter zitting vertaald als: ‘Deze blijven ongewijzigd tot het moment dat ze worden herbeoordeeld conform het RB beleid.’)
5.8.
[eiseres] heeft aangevoerd dat het hiervoor onderstreepte voorbehoud is verwijderd uit de e-mail 16 februari 2021, waarin slechts staat
‘All other terms and conditions remain unchanged’. Dat (zoals [eiseres] heeft gesteld) dit voorbehoud is verwijderd omdat daarover nader is onderhandeld is niet komen vast te staan. [eiseres] heeft immers verklaard dat de bedoelde onderhandelingen hebben plaatsgevonden in het Teams-gesprek op 28 januari 2021 (en dus niet tussen 29 januari 2021 en 16 februari 2021). Het ontbreken van het voorbehoud in de e-mail van 16 februari 2021 betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [eiseres] ervan uit mocht gaan dat de ITP-arbeidsvoorwaarden gehandhaafd zouden blijven. De zin
‘All other terms and conditions remain unchanged’moet naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden zodanig worden uitgelegd dat daarmee is bedoeld dat de afspraken over de ITP-arbeidsvoorwaarden ongewijzigd bleven, inclusief de afspraak over de mogelijke intrekking van die voorwaarden.
Verworven recht?
5.9.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat RB al geruime tijd de gedragslijn volgde dat zij aan [eiseres] de ITP-arbeidsvoorwaarden toekende en dat daarom sprake is van een door [eiseres] verworven recht. Dat standpunt wordt door de kantonrechter niet gedeeld. Zij overweegt hiertoe het volgende.
5.10.
Onderdeel 13 van de brief van 12 augustus 2014 geeft duidelijk aan dat RB het recht heeft toeslagen of andere aanspraken krachtens het ITP beleid in te trekken nadat de betreffende werknemer vijf jaar (in welke functie dan ook) heeft gewerkt of ophoudt internationaal mobiel te zijn, afhankelijk van wat zich het eerst voordoet.
5.11.
Tussen het verstrijken van het moment waarop [eiseres] vijf jaar werkzaam was in Nederland (1 januari 2020) en het lokalisatiebesluit (23 februari 2021) zat (ruim) één jaar. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter een te korte periode om van een verworven recht te kunnen spreken, nog daargelaten dat [eiseres] na het verstrijken van de termijn van vijf jaar in een tijdelijk functie werkzaam was en haar vervolgstap nog onduidelijk was.
5.12.
Evenmin is (zoals hiervoor al geoordeeld) sprake van een door RB gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat de ITP-voorwaarden (langer) zouden worden gehandhaafd.
5.13.
[eiseres] heeft aangevoerd dat in dit verband ook van belang is dat RB de intrekking van de ITP-voorwaarden niet consistent toepast. Van een inconsistente toepassing is naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende gebleken. Desgevraagd ter zitting heeft [eiseres] geen concrete gevallen (onder vermelding van de namen van de betreffende werknemers) kunnen noemen waarin ten gunste van de betreffende werknemer van het ITP-beleid is afgeweken, terwijl RB heeft aangegeven dat de door [eiseres] bedoelde afwijkingen van het beleid haar onbekend zijn.
5.14.
Ook de door [eiseres] aangevoerde omstandigheid dat de intrekking van de ITP-voorwaarden een aanzienlijke achteruitgang in koopkracht voor haar zal meebrengen, terwijl het RB financieel voor de wind gaat brengt niet mee dat in dit geval moet worden geoordeeld dat sprake is van een door [eiseres] verworven recht. [eiseres] was er immers van op de hoogte dat de ITP-regeling tijdelijk was en had zich op de achteruitgang in haar koopkracht kunnen en moeten voorbereiden.
Schoolkostenvergoeding
5.15.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de vorderingen van [eiseres] te worden afgewezen. Wel is de kantonrechter van oordeel dat een voorziening moet worden getroffen voor de schoolkostenvergoeding voor het schooljaar 2021/2022. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
5.16.
Niet in geschil is dat [eiseres] in januari 2021 de (dure) American School of The Hague moest berichten of zij de inschrijving voor haar beide zoons op die school voor het schooljaar 2021/2022 handhaafde. Pas nadat [eiseres] de school had toegezegd dat de inschrijving werd gehandhaafd, heeft zij het lokalisatiebesluit van 23 februari 2021 ontvangen waarbij de ITP-arbeidsvoorwaarden werden ingetrokken per 1 september 2021. Daarbij is voor de schoolkostenvergoeding een afbouwregeling getroffen (ingaande 1 september 2021) op grond waarvan RB voor het schooljaar 2021/2022 80% van die vergoeding verschuldigd is, voor het schooljaar 2022/2023 60% en voor het schooljaar 2023/2024 40%.
5.17.
Hoewel dit op zichzelf beschouwd een redelijke afbouwregeling is, pakt deze in het geval van [eiseres] onbillijk uit. [eiseres] heeft het lokalisatiebesluit immers pas ontvangen nadat zij de school had bericht dat haar zoons ook het schooljaar 2021/2022 op school zouden blijven, zodat zij er geen rekening mee heeft kunnen houden dat zij voor dat schooljaar niet meer de volledige schoolkostenvergoeding zou ontvangen. RB zal daarom worden veroordeeld om voor het schooljaar 2021/2022 de volledige schoolkostenvergoeding te betalen (in plaats van 80%). Aan deze veroordeling zal geen dwangsom worden verbonden, omdat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom (artikel 611a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.18.
Voor een verdergaande voorziening is naar het oordeel van de kantonrechter geen plaats. Het (overigens door RB betwiste) argument van [eiseres] dat er geen geschikte alternatieve scholen voorhanden zijn maakt dat niet anders.
Proceskosten
5.19.
De proceskosten en nakosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De wettelijke rente over die kosten is toewijsbaar zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt RB tot betaling aan [eiseres] van de volledige schoolkostenvergoeding voor het schooljaar 2021/2022;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor RB worden vastgesteld op een bedrag van € 1.496,00 aan salaris van de gemachtigde van RB;
6.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan RB van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door RB worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan RB van de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten vanaf de vijftiende dag na de dag van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling (voor zover de proceskosten en nakosten niet binnen veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis zijn voldaan);
6.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter