Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 november 2021
- de aanvullende producties 9 t/m 11 van de zijde van de vrouw
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
- de pleitaantekeningen van mr. Klokke namens de vrouw.
2.De zaak in het kort
Verrekening bij het einde van het huwelijk door echtscheiding en scheiding van tafel en bed
waarbij de overwaarde zal worden verdeeld conform afspraak tussen partijen.’ Partijen hebben tenslotte verklaard dat zij ter zake van de verdeling na uitvoering van voornoemde bepalingen niets meer van elkaar te vorderen hebben en hebben elkaar te dier zake over en weer finale kwijting verleend. Partijen hebben voorts afstand gedaan van hun recht om ontbinding te vorderen. Aan het slot is nog een bepaling opgenomen waarin is vastgelegd dat alle bepalingen van het convenant in een gezamenlijke bespreking met partijen zijn toegelicht.
636
-350
577.264
- verbouwing 2010 64.875
- verbouwing 2010 (deel afkoop lijfrente) 45.503
- dakkapel en timmerwerk 11.990
- Zwikke schilderwerk 2.120
- Dak 3.500
- Loodgieter
210.908’
4.Het geschil in conventie
te verklaren voor recht dat bij de uitvoering van het finale verrekenbeding op grond van de huwelijkse voorwaarden van partijen, de man voor een groter aandeel is opgekomen dan hem toekwam;
de man te veroordelen om het ten onrechte aan hem uitgekeerde, ad
de nadere verdeling van de na restitutie onverdeelde geldsom uit de pseudogemeenschap te bepalen, op grond van artikel 3:179 lid 2 BW, zodat partijen ieder € 63.632,00 uit de pseudogemeenschap ontvangen (per saldo houdt dit in dat de vrouw aan uw rechtbank verzoekt de man te veroordelen om € 63.632,00 aan de vrouw te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening);
de uitvoering van het finale verrekening na echtscheiding tussen partijen op grond van artikel 6 van het echtscheidingsconvenant jo. artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden te vernietigen op grond van artikel 3:196 lid 1 BW, althans de verdeling zodanig te wijzigen op grond van artikel 3:198 BW, zodat de man zijn overbedeling van € 63.632,00 (op grond van de Verrekeningsstaat) ongedaan maakt door dit geldbedrag te betalen aan de vrouw, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
de man te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder mede begrepen de nakosten van deze procedure conform het per de datum van het in deze te wijzen vonnis geldende liquidatietarief, de kosten van een eventuele executie.
5.Het geschil in voorwaardelijke reconventie
te verklaren voor recht dat de man niet langer gehouden kan worden aan zijn afstand van zijn recht op partneralimentatie en partnerpensioen;
de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
6.De beoordeling
in conventie
“De huwelijkse voorwaarden bepalen dus dat de rest van het vermogen in principe bij helfte verdeeld had moeten worden. Dit is echter niet gebeurd omdat u bij de verdeling, die u in onderling overleg heeft geregeld zonder tussenkomst van een juridisch adviseur, verschillende kostenposten met betrekking tot de verbouwing van de woning heeft verrekend met het resterende vermogen. Cliënte stelt achteraf dat dit nooit had mogen gebeuren”.Hieruit volgt dat de vrouw er vanuit ging dat in het aan de man toegekende bedrag rekening was gehouden met de verbouwingskosten en dit dus niet enkel zag op het in de huwelijkse voorwaarden aan de man toegekende bedrag. Dit strookt ook met hetgeen de man over het in de notitie genoemde bedrag van € 360.000,00 heeft aangevoerd, namelijk dat partijen ‘financieel los van elkaar’ de toekomst tegemoet wilden gaan. Hij heeft de vrouw daarom op basis van de taxatiewaarde van de gemeenschappelijke woning in 2018 een voorstel voor de verdeling gedaan. De man heeft toegelicht dat, naast de gemeenschappelijke woning en de op deze woning gevestigde hypothecaire geldlening, ook een aantal andere bestanddelen in de financiële afwikkeling betrokken werden. Het ging daarbij om: de vergoeding voor de man op grond van de huwelijkse voorwaarden, de pensioenverevening, de investeringen van de man in de gemeenschappelijke woning, het negatieve saldo van de bankrekeningen van de eenmanszaak van de man, de inboedel en auto, de eventuele partneralimentatie en de kosten die de man gemaakt heeft voor de gemeenschappelijke woning nadat de samenleving al was beëindigd. Partijen zijn hierover in overleg getreden. In 2019 hebben partijen een mondelinge afspraak gemaakt over de verdeling van de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning in lijn met de afspraken die zij hierover in 2018 al gemaakt hadden. De in 2018 tussen partijen gemaakte afspraken, waarbij de man een groter gedeelte van de verkoopopbrengst zou ontvangen, vormden de basis voor de man om af te zien van het recht op partneralimentatie en pensioenverevening.