Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 juni 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de door [eiser 1] op 13 oktober 2021 ingebrachte conclusie van antwoord in reconventie met vier aanvullende producties;
- de door [gedaagde] op 14 oktober 2021 ingebrachte aanvullende productie 10;
- de mondelinge behandeling van 20 oktober 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
2.Feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling in conventie en reconventie
De rechtbank volgt het standpunt van [gedaagde] en overweegt daartoe als volgt.
Overzicht van wijzigingen’ van de KvK staat dat de vof is ontbonden en beëindigd op 18 april 2019 (blz. 1), blijkt daaruit ook dat dit het gevolg is van het uittreden van [eiser 1] (en niet van [gedaagde]) als vennoot (blz. 2). [gedaagde] heeft daarentegen op de mondelinge behandeling een brief van de KvK van 18 april 2019 overgelegd, waarbij in het ‘
Overzicht van wijzigingen’ staat dat [gedaagde] met terugwerkende kracht op 7 september 2018 is uitgetreden als vennoot. Dat standpunt heeft [eiser 1] verder onweersproken gelaten, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
Balans / winst- en verliesrekening’ blijkt dat er in 2019 nog activa zijn, namelijk inventaris, goodwill en een waarborgsom, die blijkens de balans niet verkocht dan wel afgewikkeld zijn. Dat is door [gedaagde] niet betwist. De door [eiser 1] overlegde ‘
Balans / winst- en verliesrekening’ (hierna: de berekening van [eiser 1]) geven daarmee dus geen blijk van een vereffende vof. De daarin opgenomen gegevens kunnen reeds daarom geen uitgangspunt voor de gevorderde verdeling zijn.
bepaalde papieren’ niet had. Gelet op deze omstandigheden, kan de rechtbank thans niet vaststellen dat na 7 september 2018 doorlopende kosten (voor zover daarvan sprake is geweest) verplichtingen van de vof zijn, zoals de berekening van [eiser 1] veronderstelt. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat [gedaagde] de vof per 7 september 2018 als eenmanszaak heeft voortgezet.
voor kapitaal voor opening’ van de vof, af te lossen in 28-maandelijkse termijnen van € 1.000, inclusief rente. Zowel [eiser 1] als [gedaagde] stellen zich op het standpunt dat zij het geld van de moeder van [eiser 1] nooit hebben gezien. [gedaagde] gaat er echter vanuit dat dit bedrag rechtstreeks in de vof is ingebracht, terwijl het volgens [eiser 1] niet bekend is of het geld in de vof is ingebracht. [eiser 1] heeft – de met een overgelegde geldleningsovereenkomst onderbouwde – stelling van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat ervan uit wordt gegaan dat de door [gedaagde] geleende € 20.000,- in de vof is ingebracht. Met deze inbreng is in de berekening ten onrechte geen rekening gehouden. Gelet daarop houdt de rechtbank het er vooralsnog voor dat [gedaagde] € 20.000,- aan kapitaal heeft ingebracht en [eiser 1] € 23.000,-.
5.De beslissing
woensdag 23 februari 2022voor het nemen van een akte uitlating partijen als hierboven in r.o. 4.22 overwogen;
woensdag 23 februari 2022voor het nemen van een akte uitlating partijen als hierboven in r.o. 4.22 overwogen;