ECLI:NL:RBNHO:2022:228

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/15/311264 / HA ZA 20-787
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een vennootschap onder firma met onvoldoende informatie voor verdeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een geschil tussen twee partijen die samenwerkten in de vennootschap onder firma Anna’s Nails V.O.F. Na de opzegging van de samenwerking door de gedaagde, ontstond er onenigheid over de afwikkeling van de vennootschap. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 31.391,27, terwijl de gedaagde in reconventie een verklaring voor recht vroeg dat de eiseres de vof als eenmanszaak had voortgezet. De rechtbank kon echter niet tot een verdeling van de vof komen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was over de financiële situatie van de vennootschap. De rechtbank stelde vast dat de vof ontbonden was per 7 september 2018, maar dat er geen duidelijke eindafrekening was gepresenteerd. De rechtbank gaf beide partijen de gelegenheid om aanvullende financiële stukken te overleggen en overwoog de mogelijkheid om een deskundige te benoemen als de partijen er niet in slaagden om de benodigde informatie te verstrekken. De beslissing op de vorderingen werd aangehouden, en de rechtbank legde een dwangsom op aan de eiseres voor het niet tijdig overleggen van de boekhouding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/311264 / HA ZA 20-787
Vonnis van 12 januari 2022
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. W.F. Wienen te Almere,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G. Martin te Purmerend.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 juni 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de door [eiser 1] op 13 oktober 2021 ingebrachte conclusie van antwoord in reconventie met vier aanvullende producties;
  • de door [gedaagde] op 14 oktober 2021 ingebrachte aanvullende productie 10;
  • de mondelinge behandeling van 20 oktober 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
De zaak is in verband met schikkingsonderhandelingen tussen partijen aangehouden tot – na verzoek om uitstel – 1 december 2021. Op die dag heeft [eiser 1] een akte uitlating over de voortzetting van de procedure ingediend, waarin is meegedeeld dat het partijen niet is gelukt een schikking te treffen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
De zaak in het kort
Partijen werkten met elkaar samen in de vennootschap onder firma Anna’s Nails V.O.F. Na de opzegging van de vennootschapsrechtelijke samenwerking door [gedaagde] discussiëren partijen over de wijze van afwikkeling van de vof. De namens [eiser 1] opgestelde afrekening wordt door [gedaagde], mede bij gebrek aan inzage in de boekhouding van de vof, betwist.
De rechtbank kan op dit moment niet tot een verdeling van de vof komen, omdat daarvoor op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar is. Wel stelt de rechtbank vast dat de vof ontbonden is met ingang van 7 september 2018 en gaat de rechtbank ervan uit dat beide partijen een bedrag in de vof hebben ingebracht.
[eiser 1] moet de bij haar aanwezige boekhouding aan [gedaagde] verstrekken (voor zover dat nog niet is gebeurd), zodat beide partijen financiële stukken kunnen overleggen, waaronder een (al dan niet door een boekhouder/accountant op te maken) (onderbouwde) balans van de vof op 7 september 2018. Ook moet informatie verschaft worden over wat er met de vermogensbestanddelen na 7 september 2018 is gebeurd. Aan de hand daarvan zal de rechtbank vervolgens proberen tot verdeling van de vof over te gaan. Als dat niet mogelijk blijkt, zal de rechtbank daartoe mogelijk een deskundige inschakelen.

2.Feiten

2.1.
Op 16 juni 2018 is de vennootschap onder firma Anna’s Nails V.O.F. opgericht, waarvan partijen de vennoten waren (hierna: de vof). Partijen hebben geen vennootschapscontract opgemaakt.
2.2.
Nadat in augustus 2018 tussen partijen een onwerkbare situatie is ontstaan is namens [gedaagde] bij brief van 7 september 2018 aan [eiser 1] geschreven dat zij de samenwerking met onmiddellijke ingang wenst te beëindigen en het vennootschapscontract opzegt.
2.3.
Tussen 7 september 2018 en 10 oktober 2019 hebben (de gemachtigden van) partijen per e-mail gecorrespondeerd over de afwikkeling van de vof.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser 1] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 31.391,27, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
[eiser 1] legt – samengevat – aan de vordering ten grondslag dat zij de doorlopende betalingsverplichtingen jegens de schuldeisers van de vof heeft betaald na de opzegging door [gedaagde], ondanks dat in de onderneming van september 2018 tot en met 31 mei 2019 geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De boekhouder van de vof heeft een eindbalans opgesteld waaruit volgt dat [gedaagde] nog € 31.391,27 aan [eiser 1] verschuldigd is. Ondanks diverse verzoeken daartoe heeft [gedaagde] dat bedrag niet aan [eiser 1] betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [eiser 1] de vof per 7 september 2018 als eenmanszaak voor eigen rekening en risico heeft voortgezet. Daarbij vordert [gedaagde] veroordeling van [eiser 1] tot: (i) betaling van een dusdanig bedrag dat zij op grond van een deugdelijke nader op te stellen eindafrekening aan [gedaagde] verschuldigd zal zijn, vooralsnog begroot op € 20.000, (ii) afgifte van de volledige boekhouding van de vof, op straffe van een dwangsom en (iii) betaling van de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt – samengevat – aan de vorderingen ten grondslag dat de vof per 7 september 2018 is beëindigd, zodat per die datum moet worden afgerekend. [eiser 1] heeft de boekhouding van de vof, maar verkeert in verzuim met betrekking tot het opstellen van een behoorlijke eindafrekening. Een deugdelijke eindafrekening zal uitwijzen dat [gedaagde] een vordering op [eiser 1] heeft, in plaats van andersom.
3.7.
[eiser 1] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Vanwege hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Beide partijen vragen (onder meer) om veroordeling van de wederpartij tot betaling van een geldbedrag. Op de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat deze vorderingen tot doel hebben om te komen tot verdeling van de vof, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat de winst en het verlies van de vof bij helfte tussen partijen verdeeld moet worden. De rechtbank stelt vast dat partijen daarmee verdelingsvorderingen hebben ingediend als bedoeld in artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
Tot een verdeling van de vof kan de rechtbank op dit moment echter nog niet komen, omdat daartoe onvoldoende informatie beschikbaar is, onder meer over de waarde van de vermogensbestanddelen. Dit oordeel wordt hierna toegelicht, waarbij de rechtbank wel (voor zover mogelijk) een oordeel zal geven op de overige geschilpunten.
Algemene uitgangspunten vereffening en verdeling
4.4.
Uitgangspunt bij de ontbinding van een vof is dat deze moet worden vereffend. Dit betekent dat lopende zaken worden afgewikkeld, de schulden worden betaald, vorderingen worden geïnd en activa te gelde worden gemaakt. Hiervoor geldt als peildatum de datum van ontbinding van de vof.
Na vereffening dient te worden verrekend. Uitgangspunt bij de afwikkeling van een vof is dat de vennoten hun inbreng (of de tegenwaarde daarvan) terugkrijgen, zo nodig met verrekening. Teruggave van de inbreng gebeurt vanuit, voor zover nog aanwezig, het na vereffening resterende vermogen van de vof. Als er na vereffening en vervolgens teruggave van de inbreng nog vermogen over is, dan wordt dit verdeeld aan de hand van de tussen de vennoten overeengekomen verdeelsleutel.
Per welke datum is de vof ontbonden?
4.5.
Tussen partijen is in geschil per welke datum de vof is ontbonden. [eiser 1] stelt zich op het standpunt dat dat per 18 april 2019 is, omdat zij zich op die datum heeft uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). Volgens [gedaagde] is de vof ontbonden per 7 september 2018, omdat zij de samenwerking toen heeft opgezegd en [eiser 1] daarmee akkoord is gegaan. In de KvK is die datum ook opgenomen als haar uittredingsdatum, aldus [gedaagde].
De rechtbank volgt het standpunt van [gedaagde] en overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Artikel 7A:1683 onder 3 BW bepaalt dat een vof wordt ontbonden door opzegging van de ene vennoot aan de andere vennoot. Met deze eenzijdige rechtshandeling geeft de ene vennoot aan dat hij de vennootschapsrechtelijke samenwerking wil beëindigen. In beginsel is bij een voor onbepaalde tijd aangegane vof iedere vennoot bevoegd om de vennootschap op te zeggen en is de opzegging vormvrij. De opzegging kan met onmiddellijke ingang worden gedaan, waarbij wel rekening moet worden gehouden met de belangen van de medevennoten. Na de opzegging moet worden bepaald per welke datum de vof geacht moet worden te zijn ontbonden. Dat is in beginsel ook de datum waartegen de te verdelen goederen moeten worden gewaardeerd. De ontbinding van de vof en de ontbindingsdatum moet worden doorgegeven aan de KvK), zie artikel 31 Wetboek van Koophandel.
4.7.
[gedaagde] heeft de vennootschapsrechtelijke samenwerking met onmiddellijke ingang opgezegd per 7 september 2018. Alhoewel de opzeggingsdatum niet bepalend hoeft te zijn voor de ontbindingsdatum (zoals hiervoor onder 4.6 overwogen), kan naar het oordeel van de rechtbank uit de feiten en omstandigheden van na de opzegging worden afgeleid dat de ontbindingsdatum in dit geval gelijk is aan de opzeggingsdatum. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.8.
Niet gesteld of gebleken is dat [eiser 1] tegen de opzegging van [gedaagde] bezwaar heeft gemaakt. Ook stelt [eiser 1] zich niet op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de samenwerking met onmiddellijke ingang te beëindigen. Partijen zijn na die opzegging wel met elkaar in overleg getreden, maar uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat dit overleg zag op de afwikkeling van de vof en niet op de datum van de opzegging door [gedaagde].
4.9.
Alhoewel verder in het bij de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser 1] gevoegde ‘
Overzicht van wijzigingen’ van de KvK staat dat de vof is ontbonden en beëindigd op 18 april 2019 (blz. 1), blijkt daaruit ook dat dit het gevolg is van het uittreden van [eiser 1] (en niet van [gedaagde]) als vennoot (blz. 2). [gedaagde] heeft daarentegen op de mondelinge behandeling een brief van de KvK van 18 april 2019 overgelegd, waarbij in het ‘
Overzicht van wijzigingen’ staat dat [gedaagde] met terugwerkende kracht op 7 september 2018 is uitgetreden als vennoot. Dat standpunt heeft [eiser 1] verder onweersproken gelaten, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
4.10.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank uitgaan van een ontbindingsdatum van de vof per 7 september 2018.
Kan de rechtbank tot een verdeling van de vof komen?
4.11.
Artikel 3:185 BW bepaalt dat de rechter de wijze van verdeling kan vaststellen rekening houdende naar billijkheid, zowel met de belangen van partijen als met het algemene belang.
4.12.
Als uitgangspunt geldt verder dat om de waarde van de bij de verdeling van de tot de vof behorende vermogensbestanddelen te bepalen in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij door partijen anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Partijen zijn geen peildatum overeengekomen. Daarom moet worden uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op de verdelingsdatum (7 september 2018).
4.13.
Als overwogen, vorderen partijen de verdeling van de vof. De rechtbank kan evenwel niet vaststellen dat de vof vereffend is. Partijen hebben hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Uit de door [eiser 1] overgelegde (door de voormalig boekhouder van de vof opgemaakte) ‘
Balans / winst- en verliesrekening’ blijkt dat er in 2019 nog activa zijn, namelijk inventaris, goodwill en een waarborgsom, die blijkens de balans niet verkocht dan wel afgewikkeld zijn. Dat is door [gedaagde] niet betwist. De door [eiser 1] overlegde ‘
Balans / winst- en verliesrekening’ (hierna: de berekening van [eiser 1]) geven daarmee dus geen blijk van een vereffende vof. De daarin opgenomen gegevens kunnen reeds daarom geen uitgangspunt voor de gevorderde verdeling zijn.
4.14.
De rechtbank kan, gelet daarop, nu niet tot een verdeling van de vof komen. Vast zal moeten komen te staan dat vereffend is en de rechtbank zal de beschikking moeten hebben over gegevens over de waarde van de activa van de vof, de kapitaalinbreng, de schulden/verplichtingen op het moment van de ontbindingsdatum op 7 september 2018 en informatie over wat er nadien met de vermogensbestanddelen is gebeurd. De berekening van [eiser 1] geeft daarin, als overwogen, onvoldoende inzicht. Dat sprake is van een deugdelijke eindafrekening op grond waarvan de rechtbank de vof kan verdelen, zoals [eiser 1] stelt, volgt de rechtbank dus niet. Daarvoor is ook het navolgende van belang.
4.15.
Ten eerste kan de rechtbank niet vaststellen of de berekening van [eiser 1] uitgaat van de juiste ontbindingsdatum van de vof van 7 september 2018 of van de door [eiser 1] voorgestane ontbindingsdatum (18 april 2019). Voor zover in de berekening van [eiser 1] kosten zijn opgevoerd van na de ontbindingsdatum van 7 september 2018, behoeft dat nadere toelichting. Dat dit, zoals [eiser 1] stelt en [gedaagde] betwist, doorlopende kosten betreffen waarvoor partijen (ondanks de uittreding van [gedaagde] als vennoot) hoofdelijk aansprakelijk zijn gebleven, is niet onderbouwd. Uit de overgelegde correspondentie tussen de (voormalig) gemachtigden van partijen blijkt dat [eiser 1] na de opzegging door [gedaagde] het voornemen had de onderneming als eenmanszaak voort te zetten. In de dagvaarding (d.d. 10 december 2020) stelt [eiser 1] zich zelfs op het standpunt dat zij de onderneming onder een nieuwe naam als eenmanszaak heeft voortgezet. Op de mondeling behandeling is verklaard dat [eiser 1] de onderneming uiteindelijk niet heeft voortgezet, omdat zij ‘
bepaalde papieren’ niet had. Gelet op deze omstandigheden, kan de rechtbank thans niet vaststellen dat na 7 september 2018 doorlopende kosten (voor zover daarvan sprake is geweest) verplichtingen van de vof zijn, zoals de berekening van [eiser 1] veronderstelt. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat [gedaagde] de vof per 7 september 2018 als eenmanszaak heeft voortgezet.
De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht die hiertoe strekt, zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft namelijk – ondanks de betwisting door [eiser 1] – niet aangetoond dat [eiser 1] de vof per 7 september 2018 als eenmanszaak heeft voortgezet.
4.16.
Ten tweede heeft [eiser 1] volgens de berekening van [eiser 1] € 43.997,42 ingebracht in de vof en [gedaagde] niets. [gedaagde] betwist dat en stelt dat zij € 20.000,- heeft ingebracht (waarvan € 10.000,- voor de aankoop van de vof en de rest voor overige benodigdheden). Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] verwezen naar een overeenkomst van geldlening, die zij op 1 juni 2018 is aangegaan met [betrokkene] (de moeder van [eiser 1]). Hierin staat onder meer dat [gedaagde] een bedrag van € 20.000,- van de moeder van [eiser 1] leent ‘
voor kapitaal voor opening’ van de vof, af te lossen in 28-maandelijkse termijnen van € 1.000, inclusief rente. Zowel [eiser 1] als [gedaagde] stellen zich op het standpunt dat zij het geld van de moeder van [eiser 1] nooit hebben gezien. [gedaagde] gaat er echter vanuit dat dit bedrag rechtstreeks in de vof is ingebracht, terwijl het volgens [eiser 1] niet bekend is of het geld in de vof is ingebracht. [eiser 1] heeft – de met een overgelegde geldleningsovereenkomst onderbouwde – stelling van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat ervan uit wordt gegaan dat de door [gedaagde] geleende € 20.000,- in de vof is ingebracht. Met deze inbreng is in de berekening ten onrechte geen rekening gehouden. Gelet daarop houdt de rechtbank het er vooralsnog voor dat [gedaagde] € 20.000,- aan kapitaal heeft ingebracht en [eiser 1] € 23.000,-.
4.17.
Dat in de berekening van [eiser 1] de aankoop van de onderneming en de omzet van de maanden dat de vof wel open is geweest ontbreekt, zoals [gedaagde] aanvoert, is niet zonder meer te volgen. De goodwill en de inventaris zou de aankoop kunnen betreffen en de ‘winst en verliesrekening’ bevat een post ‘omzet’. Onderbouwende documenten en/of toelichting hierover ontbreken echter, zodat dit niet kan worden vastgesteld
4.18.
Uit het voorgaande volgt al dat de vordering van [eiser 1] op [gedaagde] van € 31.391,27, die gebaseerd is op de berekening van [eiser 1], thans niet kan worden toegewezen. Los daarvan, valt ook zonder nadere toelichting – die ontbreekt - niet in te zien dat [gedaagde] het totaal aan (kennelijk) aanwezige passiva aan [eiser 1] zou moeten voldoen.
4.19.
Gezien het voorgaande is het voor de rechtbank nu niet mogelijk om de waarde van de vermogensbestanddelen, het kapitaal en de schulden/verplichtingen van de vof vast te stellen per 7 september 2018, zodat (nog) niet tot een billijke verdeling van de vof kan worden gekomen. De vorderingen van partijen die zien op de veroordeling van de wederpartij tot betaling van een geldbedrag kunnen aldus (nog) niet worden toegewezen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om meer duidelijkheid te verschaffen over de waarde van de vermogensbestanddelen van de vof, het kapitaal, eventuele schulden/verplichtingen en wat er vervolgens (na 7 september 2018) met die vermogensbestanddelen is gebeurd (vereffening). Mocht vereffening nog niet hebben plaatsgevonden, dan zullen partijen die fase eerst moeten afronden.
4.20.
In dat kader is het van belang dat beide partijen de beschikking hebben over de boekhouding van de vof. Alhoewel niet in geschil is dat partijen geen nauwkeurige boekhouding bijhielden, zijn volgens [eiser 1] kennelijk voldoende gegevens beschikbaar om een berekening te kunnen maken. Namens [eiser 1] is op de mondelinge behandeling al toegezegd dat de bij haar aanwezige stukken binnen een week na 20 oktober 2021 aan (de gemachtigde van) [gedaagde] zouden worden toegestuurd. Het gaat dan in ieder geval, zoals op de mondelinge behandeling is besproken, om de (handgeschreven, vanuit het Vietnamees vertaalde) omzetverantwoording over de maanden juni en juli 2018, (vertaalde) bonnen en kwitanties en facturen op naam van de vof. De rechtbank gaat ervan uit dat dit is gebeurd, maar voor het geval dat niet zo is zal [eiser 1] – conform de reconventionele vordering van [gedaagde] – worden veroordeeld tot afgifte van (kopieën van) die stukken aan [gedaagde], op straffe van verbeurte van een dwangsom, als hierna onder de beslissing te melden.
Moet een deskundige worden benoemd?
4.21.
[eiser 1] heeft de rechtbank op de mondelinge behandeling en in de akte van 1 december 2021 verzocht om een deskundige in te schakelen om een eindafrekening op te stellen. Het is de rechtbank gelet op het voorgaande echter niet duidelijk of de boekhouding van de vof zodanig op orde is, dat een deskundige een deugdelijke eindbalans kan opstellen op basis waarvan de verdeling kan plaatsvinden. Misschien moet een boekhouder/accountant de boekhouding van de vof eerst op orde brengen voordat een dergelijke balans kan worden opgesteld. Hiervoor zal de medewerking van partijen vereist zijn. Als partijen niet de benodigde financiële stukken kunnen aanleveren op basis waarvan de rechtbank de verdeling kan vaststellen, zal mogelijk alsnog een deskundige worden benoemd. Partijen moeten er rekening mee houden dat de kosten die hiermee gepaard gaan voor hun rekening zullen komen.
4.22.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zelf – eventueel na inschakeling van een boekhouder/accountant – de financiële stukken in deze procedure te overleggen, waaronder een balans (inclusief onderbouwing) waarop de waarde van alle vermogensbestanddelen, het kapitaal en de schulden/verplichtingen van de vof op 7 september 2018 staan vermeld, alsmede informatie over wat er daarna met de activa is gebeurd (vereffening). Partijen mogen kort onderbouwen hoe zij tot deze waarden en informatie zijn gekomen. Hiertoe zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor akte uitlating partijen. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of zij op basis van die stukken de verdeling van de vof kan vaststellen of dat een deskundige moet worden benoemd. Partijen zullen ook alvast in de gelegenheid worden gesteld om zich – in dezelfde akte – uit te laten over de wenselijkheid van het (eventueel) benoemen van een deskundige, het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n). Als partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
4.23.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom (als een deskundige wordt benoemd) door [eiser 1] moeten worden betaald.
4.24.
Als de rechtbank op basis van de door partijen over te leggen stukken de verdeling van de vof niet kan vaststellen én de (eventuele) benoeming van een deskundige niet wenselijk wordt geacht, dan wel wanneer de deskundige onvoldoende in staat wordt gesteld de opdracht te vervullen, dan zullen de vorderingen die zien op de verdeling van de vof worden afgewezen. Het uitgangspunt dat niemand kan worden genoodzaakt om in een onverdeeldheid te blijven, brengt niet mee dat de rechtbank onder alle omstandigheden verplicht is tot het gelasten of vaststellen van de verdeling. [1] De rechtbank beschikt bij de huidige stand van zaken simpelweg over te weinig informatie.
4.25.
Gelet op het voorgaande wordt iedere verdere beslissing op de vordering in conventie en vordering 3.5.i in reconventie aangehouden.
Conclusie en proceskosten in conventie en reconventie
4.26.
De conclusie in conventie is dat de rechtbank de beslissing op de vordering van [eiser 1] – ook met betrekking tot de proceskosten – zal aanhouden.
4.27.
De conclusie in reconventie is dat de rechtbank de vorderingen van [gedaagde] gedeeltelijk zal afwijzen, gedeeltelijk zal toewijzen en dat de beslissing voor het overige – ook met betrekking tot de proceskosten – zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 23 februari 2022voor het nemen van een akte uitlating partijen als hierboven in r.o. 4.22 overwogen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
5.3.
wijst de gevorderde verklaring voor recht af;
5.4.
veroordeelt [eiser 1] (voor zover dat nog niet is gebeurd) om binnen drie werkdagen na dagtekening van dit vonnis (kopieën van) de bij haar aanwezige boekhouding, zoals omschreven in r.o. 4.20, af te geven aan [gedaagde], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [eiser 1] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.5.
verwijst de zaak voor het overige naar de rol van
woensdag 23 februari 2022voor het nemen van een akte uitlating partijen als hierboven in r.o. 4.22 overwogen;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022. [2]

Voetnoten

1.vgl. HR 10 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2036.
2.type: 1419