ECLI:NL:RBNHO:2022:216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/15/323406 / FA RK 21-6149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens verzuim in de procedure voor zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, die hinder heeft ondervonden door het verzuim van de geneesheer-directeur om te beslissen op een verzoek tot opschorting van de voorbereidingsprocedure van een zorgmachtiging. Verzoeker had de geneesheer-directeur verzocht om de procedure tijdelijk te schorsen, zodat hij de gelegenheid kreeg om een eigen plan van aanpak op te stellen. De geneesheer-directeur heeft echter nagelaten om binnen de wettelijk voorgeschreven termijn op dit verzoek te reageren, wat in strijd is met artikel 5:5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker hierdoor schade heeft geleden, maar heeft ook overwogen dat de zorgmachtiging op 3 december 2021 desalniettemin is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel verzoeker in de voorbereidingsfase niet adequaat is gehoord, de schadevergoeding die hij vordert, niet in verhouding staat tot de geleden schade. De rechtbank heeft daarom een schadevergoeding van € 10,- toegewezen, wat zij redelijk en billijk achtte, en het verzoek voor het overige afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke procedures in de geestelijke gezondheidszorg en de rechten van verzoekers in dergelijke procedures. De rechtbank heeft de klacht van verzoeker gegrond verklaard en GGZ Noord-Holland-Noord veroordeeld tot betaling van het schadebedrag. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 13 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/323406 / FA RK 21-6149
beschikking van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2022,
op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [plaats] ,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. J.A. van der Lem te Alkmaar,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door
GGZ Noord-Holland-Noord,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: verweerder.

1.Procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 december 2021.
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 3 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022 op de rechtbank. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- namens verzoeker, zijn advocaat;
- namens verweerder, [geneesheer-directeur] Beld, geneesheer-directeur;
- verder namens verweerder, [vertegenwoordiger verweerder] .

2.Feiten

2.1.
Op 1 november 2021 is een mededeling van voorbereiding van een zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker opgesteld.
2.2.
Op 2 november 2021 heeft de advocaat van verzoeker per brief aan de geneesheer-directeur verzocht verzoeker de gelegenheid te geven een eigen plan van aanpak op te stellen en de procedure ter voorbereiding van een zorgmachtiging met twee weken te schorsen. De brief is verzonden naar het adres van de zorginstelling waar de geneesheer-directeur werkzaam is.
2.3.
Op 9 november 2021 heeft de geneesheer-directeur per e-mail laten weten het verzoek van 2 november 2021 te hebben ontvangen. Hierop heeft advocaat van verzoeker op 10 november 2021 per e-mail wederom verzocht om de procedure tot voorbereiding van de zorgmachtiging met veertien dagen op te schorten om verzoeker de gelegenheid te geven een eigen plan van aanpak te maken.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank van 3 december 2021 is een verzoek tot zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker afgewezen, omdat er voldoende mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis waren. De rechtbank achtte dat een zorgmachtiging onder de geldende omstandigheden niet proportioneel en doelmatig.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoeker heeft thans verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van € 150,-, althans een door de rechtbank te bepalen vergoeding naar billijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2021, althans een in goede justitie te bepalen tijdstip.
3.2.
Verzoeker heeft daartoe het volgende gesteld. Verzoeker heeft tijdig aan verweerder te kennen gegeven een eigen plan van aanpak te willen opstellen en heeft om opschorting van de voorbereidingsprocedure van de zorgmachtiging gevraagd. Dat dit per brief naar een forensische kliniek is verzonden, is achteraf niet handig geweest maar was ingegeven door veiligheidsoverwegingen. Verweerder heeft verzuimd om conform artikel 5:5 lid 1 Wvggz te beslissen op het verzoek tot opschorting van de voorbereiding van de zorgmachtiging, althans verzuimd verzoeker te horen en verzoeker conform artikel 5:5 lid 4 Wvggz op de hoogte te stellen van het afwijzende besluit. Verweerder had het verzoek om opschorting moeten inwilligen omdat geen van de in artikel 5:5 lid 2 Wvggz genoemde omstandigheden van toepassing was. Opschorting van de voorbereidingsprocedure was temeer op zijn plaats geweest omdat verzoeker op dat moment in zorg was bij De Brijder en de zorgverantwoordelijke nog niet aan het plan van aanpak had bijgedragen, hoewel daarom wel was gevraagd.
Verzoeker heeft hierdoor schade geleden. Door het uitblijven van het besluit tot opschorting en verzoeker niet te horen en niet op de hoogte te stellen, wist verzoeker niet waar hij aan toe was en heeft hij hierdoor meer stress en onzekerheid ervaren dan zonder opschorting van de voorbereidingsprocedure het geval zou zijn geweest. Er is onnodig inbreuk gemaakt op de autonomie van verzoeker door hem opschorting te onthouden. Ook is er niet naar verzoeker geluisterd, terwijl hij middels zijn advocaat had aangegeven te willen meewerken aan het noodzakelijk bevonden diagnostisch onderzoek naar neurolues en verzoeker dagelijks in beeld was bij De Brijder en goed met De Brijder samenwerkt. Tot 3 december 2021 heeft verzoeker rekening moeten houden met de mogelijkheid van verplichte zorg en daarvan spanning ondervonden.
Desgevraagd heeft de raadsvrouw ter zitting bevestigd dat, indien het verzoek van verzoeker zou zijn toegewezen, de zitting van 3 december 2021 14 dagen later zou hebben plaatsgevonden waardoor verzoeker langer in onzekerheid zou hebben verkeerd. Daar staat evenwel tegenover dat hij dan de autonomie had kunnen nemen wat weer een positieve invloed zou hebben gehad.
3.3.
De geneesheer-directeur heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat de advocaat de brief genoemd onder 2.1. heeft verstuurd naar een forensische kliniek. Dit is een vreemde werkwijze, omdat in de brief een (correspondentie)mailadres stond vermeld en de advocaat hiermee ook het risico heeft genomen dat de brief de geneesheer-directeur te laat zou bereiken. In de brief is overigens niet gesproken over de medewerking van verzoeker aan het diagnostisch onderzoek naar neurolues. Dat verzoeker dagelijks in beeld was bij de Brijder en goed met deze instantie samenwerkte, kon op het moment van verzending evenmin al bekend zijn, omdat verzoeker destijds in de penitentiaire instelling verbleef. De geneesheer-directeur heeft in zijn reactie op de brief de raadsvrouw van verzoeker erop gewezen dat verzoeker volgens de wet gedurende het gehele proces de mogelijkheid heeft om een eigen plan van aanpak op te stellen en dat ook nog op de zitting kon indienen.
De brief van de raadsvrouw heeft de geneesheer-directeur pas acht dagen later bereikt. De geneesheer-directeur erkent dat hij op het verzoek had moeten reageren en biedt daarvoor zijn excuses aan. Als hij wel op het verzoek had beslist zou deze overigens negatief zijn geweest. Het proces van verzoeker was in volle gang gezet, omdat verzoeker hoogstwaarschijnlijk slechts enkele dagen na de aanwijzing van de geneesheer-directeur uit beeld zou verdwijnen. Zijn detentieperiode zou worden beëindigd en normaliter slaapt hij in een tent waardoor verzoeker niet goed traceerbaar zou zijn geweest.
Verweerder is van mening dat het aandeel van verzoeker en diens advocaat dient te worden meegenomen in de beslissing. Dit betreft zijns inziens het gebruik van een kliniekadres in de brief, de voorlichtende rol van de advocaat over het indienen van het eigen plan van aanpak tot aan de zitting wat tot een vermindering van stress en onzekerheid bij verzoeker had kunnen leiden, en, tot slot door feiten te gebruiken die alleen vandaag de dag kenbaar zijn en niet ten tijde van het doen van het verzoek. De geneesheer-directeur geeft de rechtbank daarom in overweging aan te sluiten bij de RSJ-normen en een geldbedrag van (als vuistregel) € 10,- uit te keren in het geval van een zuiver formeel verzuim met beoordeling dat de bestreden beslissing materieel gezien wel kon worden genomen.

4.Beoordeling

4.1.
Verzoeker heeft gesteld dat hij schade heeft geleden omdat de geneesheer-directeur niet heeft gereageerd op het verzoek tot opschorting van de voorbereidingsprocedure van een zorgmachtiging teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen een eigen plan van aanpak te formuleren.
4.2.
Artikel 5:5 Wvggz schrijft voor dat – in dit geval – verzoeker binnen drie dagen na ontvangst van de mededeling dat een verzoek tot zorgmachtiging wordt voorbereid schriftelijk aan de geneesheer-directeur te kennen kan geven dat hij met familie of naasten zelf een plan van aanpak wil opstellen. De geneesheer-directeur dient na overleg met de officier van justitie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen na de kennisgeving te besluiten of de voorbereiding van een verzoek tot zorgmachtiging wordt geschorst om een verzoeker in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen. Volgens lid 3 dient de geneesheer-directeur de verzoeker en zijn vertegenwoordiger in de gelegenheid te stellen om hierop te worden gehoord. Volgens lid 2 kan de geneesheer-directeur slechts afwijzend besluiten indien -kort gezegd- het ernstig nadeel geen uitstel toelaat, of een plan van aanpak eerder niet tot stand gekomen is of niet is geslaagd. Volgens lid 4 dient de geneesheer-directeur de verzoeker schriftelijk op de hoogte te stellen van zijn besluit. In het geval van een afwijzend besluit, dient de geneesheer-directeur aan verzoeker tevens schriftelijk zijn beweegredenen mee te delen.
4.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat beide partijen het erover eens zijn dat de geneesheer-directeur heeft verzuimd te beslissen op het verzoek tot opschorting van de voorbereidingsprocedure om verzoeker in staat te stellen een eigen plan van aanpak te formuleren. Daarmee heeft de geneesheer-directeur niet voldaan aan de eisen die artikel 5:5 Wvggz stelt. Verzoeker heeft hiervan hinder ondervonden.
4.4.
Wat betreft het verzoek tot schadevergoeding en de hoogte daarvan overweegt de rechtbank als volgt. De wet stelt relatief lage eisen aan het toekennen van schadevergoeding. In deze zaak staat enerzijds vast dat de wet niet in acht is genomen in de voorbereidingsfase van de (niet verleende) zorgmachtiging en dat verzoeker daardoor niet (afdoende) in de gelegenheid is gesteld om een eigen plan van aanpak op te stellen. Anderzijds is op de zitting van 3 december de zorgmachtiging desalniettemin afgewezen. Indien aan verzoeker wel uitstel was verleend zou hij 14 dagen langer in onzekerheid en de daarmee gepaard gaande spanning hebben verkeerd. Alles afwegende acht de rechtbank een schadevergoeding ter hoogte van € 10,- redelijk en billijk.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de klacht gegrond en veroordeelt
GGZ Noord-Holland-Noordtot betaling van een bedrag van € 10,- (zegge: tien euro) aan
[verzoeker];
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. D.A.C. Sinnige als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 januari 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
[zie HR: HR 14-10-2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590]