Ter onderbouwing van het verzoek heeft de man het volgende aangevoerd. [meerderjarige 1] en
[meerderjarige 2] hebben vanaf hun 14e respectievelijk 10e levensjaar tot het moment dat zij zelfstandig
gingen wonen onafgebroken met de man en de moeder in hecht gezinsverband
samengewoond en zij zijn door de moeder en de man samen opgevoed. De man is bij alle
belangrijke momenten in hun leven aanwezig geweest en heeft ze op alle mogelijke
manieren ondersteund. Feitelijk en sociaal hebben de man, [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] zich altijd als
volwaardige vader, zoon en dochter gedragen met de bijbehorende rollen in het gezin en in
de familie. De onderlinge band is uitzonderlijk goed. Ten tijde van het aanvragen van een
geslachtsnaamwijziging voor [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] in 2000 heeft de vader aangegeven dat hij
ernstig ziek is en een beperkte levensverwachting heeft. Na aanvankelijke bezwaren van de
vader heeft hij uiteindelijk ingestemd met geslachtsnaamwijziging van [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] , als
ook met stiefouderadoptie. Omdat [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] toen de mogelijkheid nog wilden
openlaten dat het contact met de vader in de toekomst zou herstellen, heeft de man niet
onmiddellijk een verzoek tot stiefouderadoptie ingediend. [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] hebben al 27 jaar
geen enkel contact meer met de vader of andere leden van zijn familie. Zij wensen ook op
geen enkele manier nog enig contact met de vader te hebben. De man heeft er spijt van dat
hij niet al in 2000 een verzoek tot stiefouderadoptie heeft ingediend. Hij wenst alsnog de
juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De moeder
ondersteunt die wens volledig, evenals [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] . De vader heeft een te verwaarlozen
rol gespeeld in het leven van [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] . Zij zijn als kind door hem keer op keer
gekwetst, onder meer omdat de vader de omgang met hen vaak heeft afgebroken en
uiteindelijk volledig daarvan heeft afgezien. [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] hebben voortdurend geleden
onder allerlei kwetsende opmerkingen over de man, de moeder en hun familie. Bovendien
was volgens de nieuwe vrouw van de vader alleen [meerderjarige 1] welkom in haar gezin, omdat zij al
drie dochters had.
De man is zich ervan bewust dat het verzoek niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1:228,
eerste lid, sub a, BW, zijnde dat [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] op het moment van indiening van het
verzoek minderjarig waren. Er zijn echter bijzondere omstandigheden aanwezig. Er is een
buitengewoon warme en hechte familieband ontstaan tussen de man en [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] . De
vader heeft in 2000 zelf voorgesteld dat een stiefouderadoptie zou plaatsvinden en dat hij
daar geen bezwaar tegen zou maken. Daarmee heeft de vader zelf voldoende tot uitdrukking
gebracht dat ook hij de band tussen zichzelf en [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] verbroken achtte en dat hij
het gezins- en familieleven tussen de man en [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] ondersteunt. Uit het
overgelegde raadsrapport blijkt dat [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] in het jaar 2000 hebben aangegeven dat
zij de stiefouderadoptie toen niet wilden, omdat zij het op dat moment te ver vonden gaan
om alle banden te verbreken. Dat standpunt is op 1 mei 2000 met de vader gedeeld en hij
respecteerde dat. Ondanks dat [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] destijds de deur voor contactherstel open
hebben gehouden, heeft de vader nooit meer enig contact met hen gezocht. [meerderjarige 2] is
emotioneel zo aangedaan geraakt door de enkele wetenschap dat de vader op haar
partnerschapsakte zou worden vermeld dat zij de ceremonie heeft uitgesteld. Daaruit blijkt
dat zij een groot emotioneel belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke
betrekking met de man. Op grond van al deze vier bijzondere omstandigheden zou afwijzing
van het verzoek een ongeoorloofde inbreuk maken op het door artikel 8 EVRM beschermde
recht op gezins- en familieleven van de man, de moeder, [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] . Gelet op de
verklaring van de vader in 2000 valt voorts niet in te zien dat hij enig rechtsgeldig belang
zou kunnen hebben tegen toewijzing van het verzoek.