ECLI:NL:RBNHO:2022:1789

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
9617352 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde administratieve sanctie en proceskostenvergoeding in WAHV-zaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De betrokkene had een boete ontvangen voor het onterecht parkeren van een bromfiets. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 11 februari 2022 was de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie verdedigde de beslissing. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was onderbouwd door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene voerde aan dat er geen verbodsbord aanwezig was en dat de proceskosten onjuist waren toegekend. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om deze te matigen. Tevens werd geoordeeld dat er geen sprake was van samenhangende zaken, waardoor de proceskostenvergoeding niet als zodanig kon worden toegekend. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd voor wat betreft de samenhangende zaken en heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 595,50. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9617352 \ WM VERZ 22-12
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 18 februari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Boete.nu (M.J.M. Bergers)

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 februari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: een bromfiets plaatsen op andere wijze dan is toegestaan.
Betrokkene is het niet eens met de opgelegde sanctie en met de beslissing van de officier van justitie. Daartoe voert betrokkene het volgende aan: Op de plaats waar betrokkene heeft geparkeerd is geen bord geplaatst, waarop het verbod aangegeven was. Daarnaast zijn de proceskosten onjuist toegekend, een half punt voor hoorzitting in plaats van 1 punt.
Met betrekking tot de gedraging
In WAHV-zaken biedt de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. Dit is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen.
De officier van justitie heeft een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant. In dit aanvullend proces-verbaal is het volgende vermeld:
“(…) De bromfiets stond gestald voor een rij geplaatste dranghekken die voorzien waren met gele bordjes met opschrift: geen (brom)fietsen plaatsen. Deze dranghekken zijn geplaatst al lang voor deze datum in het kader van een noodverordening Covid-19 (…)”
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de aanvullende verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete is dus terecht opgelegd. De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt daarom ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de toegekende proceskosten
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Het enkele feit dat meerdere zaken van één gemachtigde op één (hoor)zitting zijn behandeld, maakt die zaken nog niet samenhangend. Dat geldt temeer nu betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van zaken van verschillende betrokkenen die steeds andere overtredingen zouden hebben begaan, met verschillende pleeglocaties en waartegen verschillende beroepsgronden zijn aangevoerd. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de door de gemachtigde van betrokkene in die zaken verrichte werkzaamheden (nagenoeg) identiek waren. De officier van justitie heeft ook geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van (nagenoeg) identieke werkzaamheden.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de beslissing van 22 maart 2021 van de officier van justitie vernietigen, voor zover daarbij ten aanzien van deze zaak is bepaald dat die als samenhangend met de overige in de beslissing van 22 maart 2021 genoemde zaken moet worden aangemerkt en voor zover daarbij is bepaald dat de kostenvergoeding van € 600,75 voor samenhangende zaken ook betrekking heeft op deze zaak. Verder zal de kantonrechter bepalen dat aan betrokkene voor deze zaak voor het administratief beroep alsnog een afzonderlijke proceskostenvergoeding moet worden toegekend.
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.
De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift en de hoorzitting. Aan het indienen van een beroepschrift en de hoorzitting dienen 1,5 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 541,00. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie voor de fase van administratief beroep veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 405,75 (=1,5 x € 541,00 x 0,5).
Verder is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Omdat de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd en aan betrokkene alsnog een afzonderlijke proceskostenvergoeding voor het administratief beroep wordt toegekend, heeft betrokkene aanspraak op vergoeding van de kosten voor het beroep bij de kantonrechter. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter één proceshandelingen verricht, te weten het indienen van een beroepschrift. Daarvoor wordt een punt toegekend. De waarde per punt bedraagt voor de fase in beroep bij de kantonrechter € 759,00. Omdat alleen de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigt met betrekking tot de toegekende proceskostenvergoeding, wordt een wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. De kantonrechter ziet geen aanleiding om ten aanzien van de toe te passen wegingsfactor af te wijken van de gebruikelijke factor 0,25, omdat in dit geval niet is gebleken dat het opstellen van het beroepschrift bij de kantonrechter bewerkelijker is geweest dan normaliter het geval is bij het opstellen van een dergelijk beroepschrift. De kantonrechter zal de officier van justitie dus veroordelen in de kosten van het beroep bij de kantonrechter tot een bedrag van € 189,75 (1 x € 759,00 x 0,25).
In totaal wordt dus een bedrag van € 595,50 (€ 405,75 + € 189,75) aan proceskosten toegekend.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de proceskostenvergoeding van de officier van justitie gegrond voor zover daarbij ten aanzien van deze zaak is bepaald dat die als samenhangend met de overige in de beslissing van 22 maart 2021 genoemde zaken moet worden aangemerkt en voor zover daarbij is bepaald dat de kostenvergoeding van € 600,75 voor samenhangende zaken ook betrekking heeft op deze zaak, en vernietigt die beslissing in zoverre;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 595,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het bedrag van € 595,50 aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: