ECLI:NL:RBNHO:2022:1764

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
22/70
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/70

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekers], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. drs.J.M. Lammers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Oly).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
[derde belanghebbende].

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen de overlast veroorzaakt door het gebruik van het achter verzoekers woning gelegen veld afgewezen.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 19 januari 2022 gevraagd om het spoedeisende belang bij de gevraagde voorlopige voorziening van een nadere onderbouwing te voorzien.
Verzoeker heeft hierop bij brieven van 1 februari en 3 februari 2022 gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift en een nader stuk gedateerd 23 februari 2022 ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Voor verzoekers zijn tevens verschenen [naam 1] en [naam 2], buren van verzoekers, die ook bezwaar hebben gemaakt tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3]. Namens derde-partij zijn verschenen [naam 4], directeur en [naam 5].

Overwegingen

1. Het perceel grenzend aan de achtertuin van verzoekers (het veld) bestaat uit een verhard deel en een onverhard deel. Op het onverharde deel staan twee voetbaldoelen en op het verharde deel staat een voetbalkooi met twee pannadoelen en een basket. Het verharde deel van het gebied bevindt zich op iets meer dan 3 meter van de erfgrens van verzoekers perceel. [derde belanghebbende] is gelegen aan de andere zijde van het veld. Deze school maakt op schooldagen intensief gebruik van het veld. Er wordt gesport en gespeeld door de leerlingen en het veld wordt ook gebruikt voor andere schoolse activiteiten, zoals gymlessen. Het veld en in het bijzonder de voetbalkooi wordt feitelijk ook gebruikt als schoolplein/sportveld. Daarnaast wordt de voetbalkooi ook na de schooltijden intensief gebruikt, ook ’s avonds. Dit gebruik zorgt voor overlast voor omwonenden. Het gaat dan met name, maar niet alleen, om geluidsoverlast. Later op de avond is ook sprake van overlast door hangjongeren.
2. Verzoekers hebben verweerders gevraagd om hiertegen op te treden op grond van artikel 2:47 van de Algemene plaatselijke verordening (Apv), dat hinderlijk gedrag op openbare plaatsen verbiedt, en op grond van het bepaalde in artikel 4:6 van de Apv, dat het veroorzaken van geluidsoverlast verbiedt.
3. Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen, omdat geluidsoverlast wordt veroorzaakt door gebruik van een openbaar speelveld en daarvoor gelden geen geluidsnormen. Er is daarom geen sprake van een overtreding en daarom kan niet handhavend worden opgetreden.
4. In bezwaar hebben eisers zich gemotiveerd tegen de afwijzing gekeerd en gewezen op de ter plaatse verrichte geluidsonderzoeken waaruit volgt dat de geluidsoverlast die het gebruik van de voetbalkooi met zich meebrengt zodanig is, dat van een goed woon- en leefklimaat geen sprake meer kan zijn.
5. Voorafgaande aan de zitting heeft verweerder de rechtbank op 23 februari 2022 een aanvullend stuk toegestuurd, waaruit blijkt dat een bemiddelingstraject is gestart met als doel om een oplossing te bereiken voor de ontstane situatie. Bij dat traject zijn in ieder geval verzoekers, de andere bezwaarmakers, de gemeente en de derde-partij betrokken. Er zijn al individuele gesprekken gevoerd en de bemiddelaar ziet voldoende basis om snel te starten met gezamenlijke gesprekken. Het eerste gezamenlijke gesprek is op 2 maart 2022 gepland.
6. Verzoekers hebben ter zitting aangegeven gebruik te willen maken van bemiddeling, maar ook dat zij het verzoek om een voorlopige voorziening wensen te handhaven omdat een oplossing nog niet in zicht is en al lang op zich laat wachten. Gelet op het bemiddelingstraject willen verzoekers hun verzoek echter wel beperken. Zij vragen daarom alleen nog om een voorlopige voorziening te treffen die zorgt voor sluiting van de voetbalkooi van 19:00 uur tot 07.00 uur.
7.1
De voorzieningenrechter kan op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist. De voorzieningenrechter betrekt bij zijn afwegingen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen niet alleen de betrokken belangen maar geeft ook een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit.
7.2
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. De voorzieningenrechter overweegt voor wat betreft de rechtmatigheid van het bestreden besluit als volgt.
8.1
Uit het handhavingsverzoek volgt dat niet alleen verzocht is om handhaving van het bepaalde in artikel 4:6 van de Apv, maar ook om handhaving van het bepaalde in artikel 2:47 van de Apv. Verweerder heeft aan artikel 2:47 Apv geen overweging gewijd. De besluitvorming is in die zin onvolledig.
8.2
Voor wat betreft de handhaving van het bepaalde in artikel 4:6 van de Apv heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in dit geval niet gehandhaafd kan worden omdat er geen geldende geluidsnormen zijn. Hierin volgt de voorzieningenrechter verweerder niet. In de praktijk wordt voor de beoordeling van het geluid van een voetbalkooi bij gebrek aan een specifiek beoordelingskader vrijwel altijd aangesloten bij een van de twee beoordelingskaders die voor inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer van toepassing zijn, te weten de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (Handreiking) of het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). In navolging van de rechtbank Rotterdam [1] gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de Handreiking het meest geschikte beoordelingskader is voor de beoordeling van de (piek)geluiden. In de Handreiking wordt aanbevolen dat de maximale geluidsniveaus (Lmax) niet hoger mogen zijn dan de volgende grenswaarden:
70 dB(A) voor de dagperiode (7.00 uur - 19.00 uur);
65 dB(A) voor de avondperiode (19.00 uur - 23.00 uur);
60 dB(A) voor de nachtperiode (23.00 uur - 7.00 uur).
Een overschrijding van deze waarden impliceert dat sprake zal kunnen zijn van geluidshinder. Met name het aantal keer dat de piekgeluiden tijdens het gebruik van de voetbalkooi boven de grenswaarde uitkomt en de periode waarover de hinder optreedt spelen een belangrijke rol bij de vraag of sprake is van geluidshinder.
8.3
In mei 2021 heeft verweerder het handhavingsverzoek laten beoordelen door de omgevingsdienst. Door de omgevingsdienst is een advies opgesteld, gedateerd 20 mei 2021.
In het advies overweegt de omgevingsdienst onder meer dat het gelet op de afstand van het verharde sportveld en het omschreven intensief gebruik aannemelijk is dat ter plaatse van [perceel] (en de omliggende woningen) geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op 13 oktober 2021 heeft de omgevingsdienst een verslag opgesteld van geluidmetingen op de achtergevel van verzoekers woning en in het verslag heeft de omgevingsdienst onder meer aangegeven dat de geluidsniveaus regelmatig boven de 70 dB(A) uitkomen. In een aanvullend stuk van de omgevingsdienst van 20 december 2021 heeft de omgevingsdienst daarbij aangegeven dat de geluidsniveaus door het gebruik van de school bovengemiddeld vaak voorkomen.
8.4
Gelet op al het voorgaande dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval te worden uitgegaan van geluidsoverlast ten gevolge van het gebruik van de voetbalkooi, zodanig dat sprake is van overtreding van het in artikel 4:6 opgenomen verbod op het veroorzaken van geluidshinder. Het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden zal daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar geen stand kunnen houden.
9. De voorzieningenrechter ziet hierin, gelet op de betrokken belangen, vooralsnog geen aanleiding om de gevraagde of een andere voorlopige voorziening te treffen. Redengevend hiervoor is dat de voorzieningenrechter vreest dat het treffen van een voorlopige voorziening niet zal bijdragen aan een goede afloop van het ingezette bemiddelingstraject en het bereiken van een breed gedragen structurele oplossing niet ten goede zal komen. Gelet hierop en gelet op het feit dat de ingezette bemiddeling op zeer korte termijn weer kan/zal worden voortgezet, zal de voorzieningenrechter daarom het verzoek afwijzen. De voorzieningenrechter heeft hierbij nog meegewogen dat verzoekers ter zitting hebben verklaard dat de overlast die het gebruik van de voetbalkooi met zich meebrengt op dit moment nog niet heel groot is, omdat het nu nog relatief vroeg donker wordt en de overlast als het donker is substantieel minder is.
10. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:3377) die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevestigd bij uitspraak van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:739).