ECLI:NL:RBNHO:2022:1726

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
9588545 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens geslotenverklaring binnenstad Alkmaar

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een administratieve sanctie die aan betrokkene is opgelegd wegens het in strijd handelen met een gesloten verklaring in de binnenstad van Alkmaar. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 4 februari 2022, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van betrokkene aanwezig waren. De officier van justitie handhaafde zijn standpunt en overhandigde het proces-verbaal met betrekking tot de geslotenverklaring en de bebording in de gemeente Alkmaar.

De kantonrechter overweegt dat weggebruikers oplettend moeten zijn op verkeersborden en dat het aan hen is om hun rijgedrag aan te passen aan de verkeerssituatie. Betrokkene stelde dat hij bestemmingsverkeer was en dat hij een dagkaart had gekocht, maar de kantonrechter oordeelde dat de bebording duidelijk was en dat een parkeervergunning niet gelijkstaat aan een ontheffing voor de geslotenverklaring. Betrokkene had een tijdelijke ontheffing moeten aanvragen, wat hij niet had gedaan.

Daarnaast werd door de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat een onjuiste feitcode was gehanteerd voor de boete. De kantonrechter volgde dit standpunt niet en oordeelde dat de boete terecht was opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter P.J. Jansen en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9588545 \ WM VERZ 21-760
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 18 februari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : I. Menalo, Appjection B.V. te Amsterdam.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 februari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Aanvullend legt de vertegenwoordiger van de officier van justitie ter zitting het algemeen proces-verbaal met betrekking tot de geslotenverklaring en de bebording in de gemeente Alkmaar over met de daarbij behorende plattegrond waarop staat aangegeven waar de bebording is geplaatst.
Tevens stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat de bestuurder niet het gerechtvaardigde vertrouwen had kunnen hebben dat hij bestemmingsverkeer was en door mocht rijden.
De gemachtigde geeft ter zitting aan dat zij de beroepsgrond met betrekking tot de ontbrekende plattegrond intrekt.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Gemachtigde voert aan dat er ter plaatse sprake is van een fuik.
De kantonrechter stelt voorop dat van weggebruikers oplettendheid op verkeersborden mag worden verwacht. In het kader daarvan is het aan de weggebruiker om diens rijgedrag, waaronder de snelheid, zodanig aan te passen dat verkeersborden niet alleen tijdig worden waargenomen, maar dat ook kennis kan worden genomen van de inhoud daarvan. Dat de betrokkene de borden niet heeft opgemerkt, dan wel vanwege zijn snelheid de informatie op deze borden niet tot zich heeft kunnen nemen, komt dan ook voor zijn rekening. Voor wat betreft de plaatsing van vooraankondigingsborden merkt de kantonrechter allereerst op dat geen rechtsregel voorschrijft dat een geslotenverklaring met eerder geplaatste borden wordt aangekondigd. Dat het niet mogelijk was om vóór de geslotenverklaring te keren, is niet gebleken. Het is aan de betrokkene om te anticiperen op een naderende verkeerssituatie. Dat er in de onderhavige zaak sprake was van een fuik waaruit ontsnappen onmogelijk was, blijkt dan ook niet. De gemachtigde heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Betrokkene stelt dat hij bestemmingsverkeer was en dat daarom de geslotenverklaring niet voor betrokkene van toepassing was. Tevens merkt betrokkene op dat hij een dagkaart had gekocht en schrijft hij dat hij informatie heeft opgevraagd bij een verbalisant met betrekking tot zone 72010.
Uit het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant blijkt dat deze zone een parkeerzone betreft waaruit niet blijkt waar betrokkene specifiek moest zijn.
De kantonrechter overweegt dat uit de bebording blijkt dat sprake is van een verbod om de binnenstad in te rijden. De daarbij geplaatste uitzondering “vergunninghouders binnenstad” moet dan ook in dat licht worden begrepen. Een parkeervergunning is niet hetzelfde als een ontheffing om een geslotenverklaring te negeren, en betrokkene had dat kunnen en daarom ook moeten weten. Betrokkene had van te voren een tijdelijke ontheffing moeten aanvragen. Dat hij dit niet heeft gedaan, dient voor rekening en risico van betrokkene te blijven.
Gemachtigde van betrokkene stelt tevens dat een onjuiste feitcode is gehanteerd en dat de boete niet kon worden opgelegd voor de gedraging met de algemene feitcode (R550A), maar alleen met specifieke feitcode (R550B). De kantonrechter volgt het standpunt van betrokkene niet. Uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:11554) blijkt dat in een geval als hier aan de orde een boete mag worden opgelegd voor de gedraging die valt onder de algemene feitcode.
De boete is dus terecht opgelegd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: