In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland zich gebogen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Qatar Airways. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van een vlucht van Brussel naar Chiang Mai via Doha en Bangkok. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelde dat de zaak naar de kantonrechter in Eindhoven verwezen moest worden. De kantonrechter heeft onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Europese regelgeving. De kantonrechter concludeerde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de vervoerder zijn statutaire zetel in Qatar heeft en geen woonplaats in Nederland. De kantonrechter heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, sector kanton, waar de bevoegde rechter zich bevindt. De passagier werd erop gewezen dat hij de vervoerder zelf moet oproepen voor de nieuwe zitting.