In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen een Nederlandse reiziger en de Turkse luchtvaartmaatschappij Turkish Airlines. De eiser, die met Turkish Airlines op 7 januari 2017 een vlucht van Istanbul naar Düsseldorf had geboekt, zag zich geconfronteerd met een annulering van de vlucht en een daaropvolgende vertraging van meer dan zeven uur bij de eerstvolgende vlucht. De eiser vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar Turkish Airlines betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, stellende dat haar statutaire zetel in Ankara, Turkije, ligt en dat de gewone bevoegdheidsregels van de Brussel Ibis-Verordening niet van toepassing zijn.
De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze zaak. De eiser stelde dat Turkish Airlines een hoofdvestiging in Nederland heeft, maar de rechter oordeelde dat de statutaire zetel in Ankara bepalend is voor de bevoegdheid. De kantonrechter concludeerde dat er geen andere bevoegdheidsgrond was die de Nederlandse rechter rechtsmacht zou geven. De rechter verklaarde zich daarom onbevoegd en veroordeelde de eiser in de proceskosten van Turkish Airlines.
Dit vonnis benadrukt de complexiteit van internationale luchtvaartgeschillen en de noodzaak om de bevoegdheid van de rechter te toetsen aan de hand van de relevante Europese en nationale wetgeving.