ECLI:NL:RBNHO:2022:1571

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
15.149447.21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende straatroof met bruut geweld tegen jonge slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende straatroof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juni 2021 in Noord-Scharwoude, samen met een mededader, onder bedreiging van geweld en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp twee jonge slachtoffers heeft gedwongen tot de afgifte van persoonlijke bezittingen, waaronder een mobiele telefoon en een JBL-box. De rechtbank heeft uitgebreid bewijs overwogen, waaronder getuigenverklaringen en de omstandigheden van het delict. Ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak wegens onvoldoende bewijs, heeft de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bewezen geacht op basis van de verzamelde bewijsmiddelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met de slachtoffers en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.149447.21 (P)
Uitspraakdatum: 17 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 februari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [genoortedatum- en plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.R. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Samsung) en/of een JBL box en/of een pakje sigaretten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- met dat opzet met een mondkapje voor het gezicht en/of capuchon over het hoofd/gezicht,
althans met gezichtsverhullende kleding en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gericht en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp een of meermalen op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gezet en/of
- dat pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
vervolgens heeft doorgeladen en/of
- tien maal, althans meerdere malen met dat pistool, althans een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel te grijpen en/of
- een mes aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft getoond en/of
daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘geef je kankerspullen’ en/of ‘geef je kankerspullen, je telefoon’ en/of ‘geef me je kankerspullen, geef me je box, je telefoon’ en/of ‘geef je telefoon anders wordt je nu ook door mij neergestoken, je hebt de keus’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier leidt de rechtbank af dat de aangevers op 2 juni 2021 tussen 23.45 uur (vertrek Geestmerambacht) en 23.50 uur (melding) op het Winterpad in Noord-Scharwoude door twee jongens op een scooter onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes en met geweld zijn gedwongen tot de afgifte van een JBL-box, sigaretten en een telefoon. De aangevers zijn niet eenduidig of de passagier danwel de bestuurder van de scooter het op een vuurwapen gelijkend voorwerp hanteerde, maar duidelijk is wel dat één van de twee daders daarbij een dergelijk wapen gebruikte.
Volgens [naam 1] is de verdachte met [naam 2] op 2 juni 2021 op de scooter vertrokken van camping Molengroet, terwijl hij ( [naam 1] ) met [naam 3] in de caravan bleef. [naam 3] heeft desgevraagd bij de politie bevestigd dat twee jongens weg gingen op de scooter en dat hij met [naam 1] was. Volgens [naam 1] kwam twintig minuten nadat de verdachte en [naam 2] van de camping vertrokken een motorrijder van de politie de camping op. [naam 3] heeft bevestigd dat er die nacht allemaal politie op de camping was.
De verdachte heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [naam 1] en [naam 3] onbetrouwbaar zijn. Hij heeft deze stelling niet anders onderbouwd dan door aan te geven dat zij volgens hem hun eigen straatje willen schoonvegen. De rechtbank overweegt dat [naam 1] en [naam 3] ten tijde van de pleegdatum vriendschappelijk met de verdachte omgingen en dat zij blijkens hun verhoor bij de politie niet ruimhartig waren met het verstrekken van informatie. Wel verklaren zij allebei dat twee jongens samen met de scooter weggingen en dat [naam 3] en [naam 1] die nacht met zijn tweeën in de caravan waren. Tijdens de doorzoeking in de caravan waren ook enkel [naam 3] en [naam 1] aanwezig. De rechtbank acht de verklaringen van [naam 1] en [naam 3] dan ook betrouwbaar.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de motorrijder van de politie de camping op ging kort na 00.00 uur, kort nadat andere verbalisanten de scooter met daarop twee verdachten vanaf het Winterpad via de Klarengroetweg de camping op hadden zien rijden, welke camping in de nabijheid van de plaats delict op het Winterpad ligt. De politie trof vervolgens op de camping de scooter, [naam 2] , de JBL-box en de sigaretten aan. [naam 2] had de telefoon van aangever [slachtoffer 2] bij zich.
[naam 2] heeft verklaard dat hij de bestuurder van de scooter was tijdens de straatroof en dat hij daarbij het mes in handen had gehad, terwijl de andere jongen het wapen had. Uit deze verklaring en de verklaring van aangever [slachtoffer 1] leidt de rechtbank af dat de passagier van de scooter het op een vuurwapen gelijkende voorwerp hanteerde.
Gelet op het korte tijdsbestek tussen het vertrek van [naam 2] en de verdachte met de scooter en de daarop volgende komst van de motorrijder van de politie op de camping na de straatroof, alsmede gelet op de kleine afstand van de camping naar de plaats delict, is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat de verdachte ten tijde van de straatroof de passagier op de scooter was.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel met [naam 2] naar de uitgang van de camping is gelopen, maar dat hij toen is gaan douchen. De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens is teruggegaan naar de caravan waar [naam 1] en [naam 3] waren. De verdachte heeft daar verbleven tot vroeg in de ochtend. Vroeg in de ochtend is de verdachte naar zijn moeder gegaan om te ontbijten en te douchen, daarom was hij niet aanwezig bij de doorzoeking in de caravan, aldus de verdachte ter zitting.
De rechtbank overweegt dat de verdachte eerst ter zitting deze verklaring heeft afgelegd, na kennisname van het dossier, en dat deze verklaring niet wordt ondersteund door de stukken in het dossier. Immers, [naam 3] en [naam 1] hebben verklaard dat de verdachte samen met [naam 2] op de scooter weg ging en dat de verdachte pas de volgende middag terug kwam op de camping. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dan ook niet geloofwaardig. Door hem is geen aannemelijk alternatief scenario geschetst. Ook voorts zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen in het dossier dat een andere jongen als passagier achterop de scooter bij [naam 2] heeft plaatsgenomen in de korte tijdspanne die is gelegen tussen het vertrek van [naam 2] en de verdachte bij de caravan en het delict.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte degene was die als passagier op de scooter samen met [naam 2] het tenlastegelegde heeft begaan en dat hij degene is geweest die daarbij het op een vuurwapen gelijkende voorwerp heeft gehanteerd.
De rechtbank vindt ondersteuning voor dit oordeel in het proces-verbaal waarin de verbalisant het telefoongesprek met de getuige [naam 4] heeft gerelateerd. De verdediging heeft de rechtbank verzocht [naam 4] als getuige te doen horen, welk verzoek de rechtbank heeft toegewezen. De verdediging heeft evenwel ter zitting geen effectief gebruik kunnen maken van haar ondervragingsrecht, omdat de getuige ter zitting, ten onrechte, weigerde een verklaring af te leggen met een beroep op het verschoningsrecht. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit niet in de weg hoeft te staan aan het gebruik van deze verklaring voor de bewijsvoering nu de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor overwogen, niet slechts volgt uit deze verklaring, maar in voldoende mate steun vindt in andere wettige bewijsmiddelen. In tegenstelling tot de verdediging acht de rechtbank hetgeen deze getuige in het telefoongesprek met de verbalisant heeft gezegd, zoals dit blijkt uit het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal, betrouwbaar. Immers, niet de getuige, maar de politie heeft het initiatief genomen tot dit contact. Tegenover de verbalisant heeft de getuige een bijzonder gedetailleerde verklaring afgelegd, die grotendeels overeenstemt met de omstandigheden waaronder het feit blijkens de bewijsmiddelen is begaan. Daarbij komt dat de verdachte ter zitting heeft bevestigd dat hij met de getuige in haar woning in Zutphen heeft gesproken over de straatroof waarvoor [naam 2] was aangehouden.
Voorts vindt het oordeel van de rechtbank steun in de verklaring van de getuige [naam 5] dat zij van haar zoon, [naam 2] , heeft gehoord dat [naam 6] de jongen was met wie hij het heeft gedaan
(de rechtbank begrijpt: de onderhavige straatroof waarvoor [naam 2] vast zat op dat moment).
[naam 6] is de bijnaam van de verdachte, zoals ter zitting door de verdachte is bevestigd.
In tegenstelling tot de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuige, nu haar zoon inmiddels had bekend een van de daders van de onderhavige straatroof te zijn geweest. Daarbij komt dat de verdachte ter zitting heeft bevestigd dat hij na de aanhouding van [naam 2] contact met de getuige [naam 5] heeft opgenomen, hetgeen haar verklaring ondersteunt.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 juni 2021 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Samsung) en een JBL box en een pakje sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- met dat opzet met een mondkapje voor het gezicht en capuchon over het hoofd
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gericht en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp meermalen op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gezet en
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp vervolgens heeft doorgeladen en
- meerdere malen met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- die [slachtoffer 1] bij de keel heeft gegrepen en
- een mes aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en
daarbij de woorden heeft toegevoegd: ‘geef je kankerspullen’ en ‘geef je kankerspullen, je telefoon’ en ‘geef me je kankerspullen, geef me je box, je telefoon’ en ‘geef je telefoon, anders word je nu ook door mij neergestoken, je hebt de keus’.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals die door Reclassering Nederland in het rapport van 4 november 2021 zijn genoemd. Bij repliek heeft de officier van justitie aanvullend verzocht de verdachte een contactverbod met de slachtoffers op te leggen voor de duur van de op twee jaar gestelde proeftijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, subsidiair verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende straatroof. De twee slachtoffers, waaronder een nog minderjarige jongen, fietsten na een avondje te hebben doorgebracht met vrienden in het natuurgebied Geestmerambacht naar huis, toen zij werden gestopt door de verdachte en zijn mededader op een scooter. De verdachte was bewapend met een op een echt vuurwapen gelijkend wapen en de mededader was bewapend met een mes dat hij zichtbaar bij zich droeg. De verdachte heeft meteen het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van het minderjarige slachtoffer gezet en het wapen doorgeladen. Vervolgens heeft het slachtoffer zijn JBL speaker afgestaan. De verdachte heeft daarop de keel van het minderjarige slachtoffer dichtgeknepen zodat het slachtoffer geen lucht meer kreeg en meermaals met het wapen tegen zijn hoofd geslagen. Daarna heeft hij opnieuw het wapen tegen het hoofd van het minderjarige slachtoffer gezet en opnieuw heeft hij dit doorgeladen. Het slachtoffer heeft toen een pakje sigaretten afgestaan. De verdachte heeft het andere slachtoffer ook bedreigd met het op een vuurwapen gelijkende voorwerp. Dat slachtoffer heeft vervolgens zijn telefoon afgestaan aan de mededader.
Een gewapende straatroof is een zeer ernstig feit. In het algemeen hebben gebeurtenissen als deze vaak nog geruime tijd een negatief effect op de psychische gesteldheid van de slachtoffers. Zo ook in deze zaak, waarbij tegen de nog jonge slachtoffers bruut geweld is gebruikt. Aangever [slachtoffer 2] en de ouders van aangever [slachtoffer 1] , namens hem, hebben ter zitting toegelicht dat de aangevers nog steeds ernstige psychische klachten ondervinden van het misdrijf. Daarbij leidt een dergelijk feit ook in de maatschappij tot gevoelens van angst en onveiligheid bij burgers die er kennis van nemen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op geen enkel moment empathie heeft getoond voor de slachtoffers en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in 2016 een transactie heeft opgelegd gekregen voor een geweldsdelict.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 4 november 2021van
[naam 7] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit het rapport blijkt, samengevat, dat er bij de verdachte al langere tijd sprake is van een instabiele leefsituatie en dat de verdachte sinds 2018 een grotendeels zwervend bestaan leidt. Verdachte heeft een periode een kamer gehad bij DNO Doen, maar deze is hij destijds kwijtgeraakt omdat hij vrijwel nooit aanwezig was op het project. Na detentie kan hij afwisselend bij vrienden verblijven. Uit contact met DNO Doen blijkt dat hij opnieuw op een wachtlijst voor een kamer staat. Als gevolg van zijn instabiele leefsituatie heeft verdachte al een langere periode geen dagbesteding. Hij heeft binnen detentie nagedacht over een dagbesteding en wil mogelijk een BBL-opleidingstraject gaan volgen bij Tata Steel. Dit is echter nog niet concreet. De financiële situatie van de verdachte werkt risico verhogend. Hij heeft geen inkomen en er is sprake van schuldenproblematiek. Binnen detentie heeft de verdachte wel betalingsregelingen getroffen met zijn schuldeisers. Verder komt uit het onderzoek naar voren dat er zorgen zijn over het sociale netwerk van de verdachte en de invloed hiervan op hem. Recente diagnostiek is er niet, maar uit de contacten en referenteninformatie komen aanwijzingen voor LVB-problematiek en beïnvloedbaarheid naar voren. Positief is dat verdachte open staat voor hulpverlening en al enkele jaren begeleiding in een vrijwillig kader ontvangt van DNO Doen. Uit contact met hen blijkt dat verdachte zich in de contacten meewerkend opstelt. Vanuit DNO Doen wordt aangegeven dat zij denken dat de verdachte gebaat is bij de voortzetting en intensivering van de hulpverlening.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden, te weten:
• Meldplicht bij reclassering• Ambulante behandeling• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang• Contactverbod• Meewerken aan schuldhulpverlening• Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Alles afwegende, in het bijzonder de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geformuleerde eis onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank zal dan ook een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist en is van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en verplichte begeleiding door Reclassering Nederland noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden, alsook de aanvullende voorwaarde van een contactverbod met de slachtoffers.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een zwarte bivakmuts, dient te worden teruggegeven aan verdachte. De bivakmuts is in beslag genomen bij doorzoeking van de caravan op camping Molengroet. Niet blijkt dat het onderliggende feit met gebruikmaking van dit voorwerp is voorbereid of uitgevoerd. Het voorwerp zal dan ook aan verdachte worden teruggegeven.

8.Vorderingen benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.065,40 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
€ 20,50 (groot pakje sigaretten);
€ 7,39 (kalmerend slaapmiddel);
€ 11,18 (vlekkenverwijderaar in verband met bloedvlekken op broek en trui);
€ 26,33 (minder gewerkte uren).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de door benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat sprake is geweest van een gewapende straatroof. Tijdens de straatroof is de benadeelde partij bedreigd met een mes en geslagen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De aard en de ernst van deze normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen. De gestelde immateriële schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde en vergoeding daarvan tot een bedrag van € 3.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook (hoofdelijk) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak, dan wel dat de vordering dient te worden gematigd wegens gebrek aan onderbouwing.
Met betrekking tot de door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat sprake is geweest van een gewapende straatroof. Tijdens de straatroof is de benadeelde partij bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De aard en de ernst van deze normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen. De gestelde immateriële schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde en vergoeding daarvan tot een bedrag van € 3.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook (hoofdelijk) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie jaren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot één (1) jaar,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij Reclassering Nederland aan het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde dient zich te houden aan de voorwaarden en aanwijzingen van de reclassering;
  • wordt verplicht om mee te werken aan een behandeling bij de Waag of soortgelijke
ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen
door de reclassering. Het verblijf start zo snel als mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- wordt verplicht zich in te zetten voor het realiseren en behouden van een dagbesteding.
Hij stelt zich hierin controleerbaar op;
- heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gedurende de op twee jaar gestelde proeftijd.
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.065,40, als vergoeding voor de materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.065,40, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000.-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een zwarte bivakmuts (beslagnummer 1266912).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 februari 2022.