ECLI:NL:RBNHO:2022:1509

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
15/064200-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksueel misbruik en ontuchtige handelingen met minderjarige dochters, maar toekenning van schadevergoeding aan slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik en ontuchtige handelingen met de minderjarige dochter van zijn vriendin. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot de zoon van zijn vriendin, omdat de aangifte onvoldoende bewijs bood om aan het bewijsminimum te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steun vonden in ander bewijs, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor deze feiten.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter, waarbij hij gedurende een periode van meer dan drie jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende tijdstippen handelingen heeft gepleegd die bestonden uit seksueel binnendringen en ontuchtige handelingen met de minderjarige, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was.

De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schadevergoeding van het slachtoffer (de dochter) toegewezen, waarbij een bedrag van € 15.000,00 is vastgesteld. Daarnaast is de moeder van het slachtoffer ook een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van € 393,57. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden en heeft daarnaast een contactverbod en een gebiedsverbod opgelegd voor een periode van vijf jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/064200-21 (P)
Uitspraakdatum: 28 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 februari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 19 januari 2019 in de gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het duwen en/of brengen van een of meer vinger(s) van hem, verdachte, tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] , en/of
- het likken tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 januari 2019 tot en met 6 maart 2021 in de gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het duwen en/of brengen van een of meer vinger(s) van hem, verdachte, tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] , en/of
- het likken tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] ;
3
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 6 maart 2021 in de gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, althans de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , door (telken)
- de borst(en) van die [slachtoffer 1] te betasten, of te likken en/of hieraan te zuigen, en/of
- de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 1] te betasten en/of hierover te wrijven en/of die vagina, althans schaamstreek te likken;
4
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 19 februari 2021 in de gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het zich laten pijpen door die [slachtoffer 2] ;
5
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2021 tot en met 6 maart 2021 in de gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het zich laten pijpen door die [slachtoffer 2] ;
6
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 6 maart 2021 in de gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, althans de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , door
- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer 2] , en/of
- die [slachtoffer 2] af te trekken, en/of
- die [slachtoffer 2] te pijpen, en/of
- zijn, naakte penis tegen de billen van die [slachtoffer 2] te houden en/of te wrijven en/of
- in de ballen van die [slachtoffer 2] te knijpen, en/of
- de ballen van die [slachtoffer 2] te likken, en/of
- door die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, sperma te laten drinken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
De verklaringen van [slachtoffer 1] (feiten 1 tot en met 3) worden ondersteund door het NFI- onderzoek en de verklaringen van getuigen, te weten haar moeder, haar broers [slachtoffer 2] en [broer van slachtoffers 1 en 2] en de buurvrouw.
De verklaringen van [slachtoffer 2] (feiten 4 tot en met 6) worden ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] . Daarnaast kan het (hardere) bewijs bij het misbruik van [slachtoffer 1] als schakelbewijs worden gebruikt bij de feiten 4 tot en met 6, aldus de officier van justitie.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte geheel vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit en deels vrij te spreken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, voor wat betreft de de periode voorafgaand aan 6 maart 2022. Voor zover het onder 2 en 3 tenlastegelegde ziet op de datum van 6 maart 2022, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts heeft de raadsman bepleit de verdachte geheel vrij te spreken van de onder 4 tot en met 6 ten laste gelegde feiten nu naast de verklaringen van [slachtoffer 2] onvoldoende ondersteunend bewijs aanwezig is om te voldoen aan het wettelijke bewijsminimum. De verklaringen van [slachtoffer 1] over haar eigen misbruik kunnen niet als schakelbewijs dienen aangezien er geen sprake is van belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 4, 5 en 6
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder de feiten 4, 5 en 6 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank zal eerst het kader schetsen waarbinnen moet worden beslist en dan deze feiten beoordelen aan de hand van dit kader.
Bewijsminimum
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
Schakelbewijs
Met de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de verdenking van seksueel misbruik van [slachtoffer 2]
heeft op 8 maart 2021 tegenover gecertificeerde zedenrechercheurs verklaard dat hij gedurende zo’n zes jaren meermalen per week is misbruikt door de verdachte, de vriend van zijn moeder, die hij jarenlang als zijn vader heeft beschouwd. Daarbij ging het om zich laten pijpen en aftrekken door de verdachte, het pijpen en aftrekken van de verdachte en diverse andere ontuchtige handelingen. Op 30 september 2021 is [slachtoffer 2] op verzoek van de verdediging nogmaals gehoord door gecertificeerde zedenrechercheurs, deze keer in aanwezigheid van de rechter-commissaris. Hoewel uit de verhoren blijkt dat het voor [slachtoffer 2] lastig is handelingen te benoemen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een consistente verklaring. De rechtbank twijfelt daarom niet aan de verklaring van [slachtoffer 2] over het seksueel misbruik.
In het dossier is echter te weinig ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer 2] te vinden om te voldoen aan het bewijsminimum. De verklaring van [slachtoffer 1] dat zij heeft gezien dat, net als bij haar, de kamerdeur van [slachtoffer 2] dicht moest als de verdachte met hem op zijn kamer was en het feit dat [slachtoffer 2] tegen haar zou hebben gezegd dat ‘het ook bij hem gebeurde’, bieden onvoldoende steunbewijs om te kunnen oordelen dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen bij [slachtoffer 2] heeft uitgevoerd, zoals deze door [slachtoffer 2] zijn benoemd. Evenmin kan het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] , waarover hieronder meer, dienen als schakelbewijs voor het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] nu de wijze waarop de feiten zijn begaan, niet op essentiële punten met elkaar overeenkomt.
3.3.2
Bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
Seksueel binnendringen
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte gedurende een langere periode, waarbij niet alleen sprake was van ontuchtige handelingen (het betasten en likken van de borsten en de schaamstreek), maar ook van seksueel binnendringen door de vingers en tong tussen de schaamlippen te brengen. Zij heeft daarbij aangegeven dat het ook al gebeurde in de flat aan de [adres] , waar [slachtoffer 1] met haar moeder en broertjes woonde vóór 5 maart 2018. Op deze datum heeft het gezin een nieuwe woning betrokken samen met de verdachte. Uit het NFI-onderzoek van de op 6 maart 2021 bij [slachtoffer 1] afgenomen zedenkit blijkt, kort gezegd, dat op de borst, tepel en de buitenste schaamlippen DNA van de verdachte is aangetroffen. Op de binnenste schaamlippen (nat) is een zeer geringe hoeveelheid mannelijk DNA aangetroffen. Hoewel de hoeveelheid DNA te klein is om te kunnen vaststellen van wie dit DNA afkomstig kan zijn, gaat de rechtbank er van uit dat het niet anders kan zijn dan dat het om DNA van de verdachte gaat. Immers, op geen enkele manier is gebleken dat [slachtoffer 1] een vriendje had en/of seksueel actief was (ze vond het allemaal maar walgelijk en vies en wilde er niet eens over praten). Dit betekent dat de rechtbank concludeert dat op 6 maart 2021 sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] door de verdachte. Nu de verklaringen van de moeder en [slachtoffer 2] over hetgeen door hen is waargenomen in de flat aan de [adres] , dus vóór 5 maart 2018, steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer 1] , ziet de rechtbank aanleiding haar aangifte ook op dit punt te volgen en acht zij bewezen dat er ook sprake is geweest van seksueel binnendringen vóór het twaalfde jaar. De aanvangsdatum van de bewezenverklaarde periode zal de rechtbank stellen op 1 januari 2018, nu er geen (steun)bewijs in het dossier is waaruit volgt dat het misbruik al langer voorafgaand aan de verhuizing is aangevangen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 januari 2019 in de gemeente Purmerend met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het brengen van een of meer vinger(s) van hem, verdachte, tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] , en/of
- het likken tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op tijdstippen in de periode van 20 januari 2019 tot en met 6 maart 2021 in de gemeente Purmerend met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het brengen van een of meer vinger(s) van hem, verdachte, tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] , en/of
- het likken tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] ;
3
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 maart 2021 in de gemeente Purmerend ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , door telkens
- de borst(en) van die [slachtoffer 1] te betasten, of te likken en/of hieraan te zuigen, en/of
- de schaamstreek van die [slachtoffer 1] te betasten en/of hierover te wrijven en/of die schaamstreek te likken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwende minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte een maatregel op te leggen inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod rondom de woning, de school en de voetbalvereniging van het slachtoffer voor de duur van vijf jaar en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf aanzienlijk te matigen. De verdediging heeft geen bezwaar tegen de door de officier van justitie gevorderde maatregelen betreffende een contactverbod en een locatieverbod.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van de dochter van zijn partner, waarbij niet alleen sprake was van ontuchtige handelingen, maar ook van seksueel binnendringen. Bij de aanvang van het misbruik was zijn slachtoffer nog geen twaalf jaar oud. Door afwezigheid van de biologische vader vervulde de verdachte lange tijd de vaderrol, maar pleegde hij ondertussen deze schadelijke handelingen, waarvan het slachtoffer zich bewust was dat deze niet hoorden. De verdachte heeft doelbewust naar momenten gezocht om het slachtoffer seksueel te benaderen, zoals tijden waarop de moeder aan het werk was. Het seksueel misbruik vond plaats in de woning van het gezin, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Het werd het slachtoffer en haar broertjes verboden om bij elkaar op de kamer te komen. De verdachte kon op die manier ongestoord zijn gang kon gaan.
Ter terechtzitting heeft de verdachte voor het grootste deel van zijn handelingen geen enkele verantwoordelijkheid willen nemen. Ten aanzien van de handelingen op 6 maart 2021, voor zover hij heeft erkend deze te hebben gepleegd, heeft hij er geen blijk van gegeven in te zien hoe ingrijpend zijn acties voor het slachtoffer zijn geweest. De slachtofferrol die de verdachte hierbij zelf heeft ingenomen door te benadrukken dat de verklaringen van aangeefster en de getuigen valselijk zijn afgelegd met als doel hem als monster neer te zetten, benadrukt dat. De verdachte heeft voor een zeer gering deel van het bewezenverklaarde in enige mate spijt betuigd, maar ook ten aanzien van die handelingen geen inzicht kunnen of willen geven in de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. De rechtbank vindt dit zorgelijk nu daarmee evenmin duidelijk is of en zo ja, in hoeverre, er gevaar voor herhaling is.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Ook in deze zaak is dat het geval, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen van het slachtoffer, haar broertjes en hun moeder. Alle gezinsleden zijn inmiddels bijna een jaar onder behandeling van een psycholoog. De moeder kampt met een enorm schuldgevoel, nu zij eventuele signalen van het slachtoffer niet eerder heeft opgepikt.
Bij haar beslissing over de straf weegt de rechtbank dan ook ten nadele van de verdachte mee dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen.
Voor feiten als de onderhavige kan alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt.
De rechtbank constateert dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages omtrent de persoon van de verdachte:
- een Pro Justitia rapportage, gedateerd 28 april 2021, opgesteld door [naam] , GZ-psycholoog;
- een reclasseringsadvies, gedateerd 20 mei 2021, opgesteld door [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt, onder meer, het volgende.
Betrokkene is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Onderzoekster kan echter niet met volledige zekerheid stellen dat betrokkene in het onderzoek volledig zicht heeft gegeven op zijn seksuele gevoelens, verlangens en gedragingen waardoor de aanwezigheid van een parafiele stoornis zoals bijvoorbeeld een pedofiele stoornis niet met volledige zekerheid uitgesloten kan worden.Uit gedragskundig oogpunt is het daarom niet mogelijk om een op pathologische gronden gefundeerde risicoanalyse uit te voeren.
Over de persoonlijkheid van betrokkene merkt onderzoekster het volgende op. Betrokkene voelt zich emotioneel stabiel, evenwichtig en stressbestendig. Negatieve gevoelens en problemen lijkt hij zeer gemakkelijk naast zich neer te kunnen leggen waardoor hij weinig geraakt lijkt te worden. Het gevoelsleven doet arm aan. Hij is in enige mate geneigd om zaken te bagatelliseren en externaliseren waarbij hij weinig stil lijkt te staan bij de gedachten of gevoelens van de ander. Hiertoe lijkt hij ook beperkt in staat. Het mentaliserend vermogen doet beperkt aan en hij kan zich moeizaam verplaatsen in de gevoelens en gedachten van anderen. Bij problemen is hij geneigd om met name een vermijdende copingstrategie te hanteren.
Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten volledig aan betrokkene toe te rekenen.Er zijn geen gronden voor behandeling in een strafrechtelijk kader. Volgens onderzoekster kan een behandeling bij De Waag wel zinvol zijn omdat er middels die behandeling mogelijk meer zicht komt op de seksualiteit van betrokkene.
Uit het rapport van de reclassering blijkt, onder meer, het volgende.
Middelengebruik
De reclassering acht de hoeveelheid alcohol die betrokkene gaandeweg dronk zorgelijk. Betrokkene vindt echter niet dat hij een drankprobleem heeft. Hij zegt nooit doordeweeks, als hij moet werken, alcohol te drinken. Hij erkent de laatste maanden, in de weekenden wel meer bier gedronken te hebben. De inname varieerde maar kon tot ongeveer tien halve liters gaan geeft betrokkene aan.
Psychosociaal functionerenBetrokkene vertelt het laatste jaar van zijn relatie als een problematische en moeilijke periode ervaren te hebben. Daarnaast kwam hij acht maanden thuis te zitten in verband met longproblemen. Hij kreeg een longontsteking die niet overging en kreeg vocht achter zijn longen. Ook heeft hij astma. Betrokkene is ondanks de relatiebreuk en de spanningen die dat met zich meebracht over het algemeen tevreden over zijn eigen gedrag en functioneren. Hij wekt de indruk tevreden te zijn hoe hij de problemen in het dagelijks leven aanpakt. Hij omschrijft zichzelf als stabiel, zorgzaam en betrouwbaar. Hij zegt zich nooit eenzaam te voelen en zijn eigen beste vriend te zijn. Hij zegt zich niet veel aan te trekken wat andere mensen van hem vinden: "ik ben wie ik ben en als andere mensen zich daaraan storen, jammer dan".
Houding
Betrokkene wil de afgelopen tien jaar met zijn ex-partner en het samenzijn met haar kinderen vergeten door er een streep onder te zetten en verder te gaan. Hij geeft de indruk de situatie en de tenlasteleggingen te rationaliseren en lijkt uit zelfbehoud geen emoties hierbij toe te laten of betrokkene is überhaupt niet goed in staat bij zijn gevoel te komen. Er zit weinig verdieping in de gesprekken met betrokkene. Hij zegt spijt te hebben van het incident van 6 maart, waarbij hij de borsten van zijn stiefdochter betast heeft, maar wil hier verder niet over praten. Hij geeft weinig blijk van probleembesef en is niet in staat te reflecteren op zijn rol en functioneren binnen het gezin. Indien de strafbare feiten bewezen worden verklaard wekt betrokkene de indruk van een persoon die zijn stiefkinderen manipuleerde en agressieve en dreigende uitspraken niet schuwde om hen hun mond te laten houden. Hij toonde destijds en thans geen empathie voor de gevoelens van zijn stiefkinderen.
Advies
De reclassering adviseert betrokkene een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht risico’s te beperken en/of het gedrag te veranderen gelet op de stelselmatige ontkenning en beperkte responsiviteit van betrokkene.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet, gelet op de rapportages, geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, de maatregel dat de verdachte voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in of in de onmiddellijke omgeving van (straal 500 meter):
- het woonadres van het slachtoffer [adres] ),
- de school van het slachtoffer ( [adres] ) en
- de voetbalvereniging waar het slachtoffer lid van is ( [adres] ) dient te worden opgelegd.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank voorts van oordeel dat een maatregel dient te worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te Purmerend.
De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte sinds zijn aanhouding op 6 maart 2021 geen contact heeft gezocht met het slachtoffer (of een van de andere gezinsleden).

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder [slachtoffer 2] in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- een oranje broek (goednummer 1243020)
- grijs ondergoed (goednummer 1242991)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer 2] geen prijs stelt op teruggave van de goederen.

9.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
[de moeder] heeft als wettelijk vertegenwoordiger namens [slachtoffer 1] een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, heeft de vordering ter zitting toegelicht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft bepleit de vordering te matigen gelet op recente jurisprudentie in vergelijkbare gevallen.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. Bij bepaling van de hoogte van het bedrag gaat de rechtbank uit van letselcategorie 4, zoals opgesteld door het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De omstandigheden waaronder het misbruik is gepleegd geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding tot indeling in een hogere categorie, zoals door mr. Van der Lem bepleit, wel tot een verhoging van het in letselcategorie 4 genoemde bedrag. Vergoeding van een bedrag van € 15.000,00 komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
[slachtoffer 2]
[de moeder] heeft als wettelijk vertegenwoordiger namens [slachtoffer 2] een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Mr. J.A. van der Lem heeft de vordering ter zitting toegelicht.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde handelen, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering.
[broer van slachtoffers 1 en 2]
Mr. J.A. van der Lem heeft namens [broer van slachtoffers 1 en 2] een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens shockschade die hij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Mr. J.A. van der Lem heeft de vordering ter zitting toegelicht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste en onvoldoende is gebleken dat de PTSS is ontstaan naar aanleiding van de gebeurtenissen op 6 maart 2021.
Shockschade
Shockschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van shockschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Voor vergoeding van shockschade is op grond van art. 6:106 lid 1 onder b BW vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Oordeel rechtbank
Bij toekenning van shockschade is als voorwaarde gesteld dat het geestelijk letsel moet zijn opgelopen als direct gevolg van de waarneming en confrontatie van het bewezenverklaarde strafbare feit.
[de moeder] heeft ten aanzien van de reactie van [broer van slachtoffers 1 en 2] rondom het incident op 6 maart 2021 het volgende verklaard (pagina 124):
Ik ben naar binnen gelopen. Ik heb [broer van slachtoffers 1 en 2] tot rust gemaand. Hij was aan het schreeuwen. Ik wilde ook niet dat hij achter me aan ging lopen. (…) Ik heb wat geschreeuwd, volgens mij in de richting van blijf met de poten van mijn kind af. (…) Ik hoorde [broer van slachtoffers 1 en 2] iets schreeuwen, volgens mij iets van blijf met je poten van mijn zus af. (…) [broer van slachtoffers 1 en 2] bleef maar schreeuwen. [verdachte] is de kamer uitgekomen. Ik weet dat [broer van slachtoffers 1 en 2] iets heeft geroepen dat [verdachte] mij niet van de trap mocht gooien. Ik heb toen [broer van slachtoffers 1 en 2] meegetrokken.
[broer van slachtoffers 1 en 2] verklaart over het incident op 6 maart 2021 als volgt (pagina 164):
(…) checkte mama effe zijn telefoon: had [slachtoffer 2] gebeld. Dus wij wisten: er is iets fout. Want mijn moeder wist niet dat ik dat ook wist. Dus wij gingen, dus wij gingen naar boven. Mijn moeder, die probeerde heel stil te zijn, maar dat lukte niet echt. (…) Toen ging ik naar boven en toen begonnen ze helemaal uit te schelden van: ik wist het! Viespeuken. En ik werd echt helemaal boos.
Uit deze verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat [broer van slachtoffers 1 en 2] getuige is geweest van het aantreffen van de verdachte tussen de benen van [slachtoffer 1] , in die zin dat hij het bewezenverklaarde strafbare feit zelf heeft waargenomen en daarmee is geconfronteerd. Indien ervan wordt uitgegaan dat [broer van slachtoffers 1 en 2] daar wel getuige van is geweest, is vervolgens onvoldoende duidelijk dat [broer van slachtoffers 1 en 2] geestelijk letsel heeft opgelopen als direct gevolg van confrontatie met het strafbare feit. In dat verband wordt onder meer in aanmerking genomen dat [broer van slachtoffers 1 en 2] al overstuur leek zonder exact te weten wat op de slaapkamer van [slachtoffer 1] gaande was.
Het Kinder- en Jeugd Traumacentrum heeft in de informatie van 7 december 2021, als bijlage gevoegd bij de vordering, het volgende over [broer van slachtoffers 1 en 2] opgenomen:
Zijn klachten worden gezien in het kader van een posttraumatische stress
stoornis. Vermoed wordt dat de ADHD problematiek bij [broer van slachtoffers 1 en 2] hierin ook een rol speelt.
De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat het trauma bij [broer van slachtoffers 1 en 2] (deels) is gelegen in de hele situatie, zoals die al veel langer gaande was. Dat betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor shockschade. De rechtbank zal de benadeelde partij [broer van slachtoffers 1 en 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren.
[de moeder]
Mr. J.A. van der Lem heeft namens de benadeelde partij [de moeder] een vordering tot schadevergoeding van € 6.606,55 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (deels verplaatste) en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
€ 130,99 vervanging kleding en beddengoed
€ 343,20 bezoeken KJTC per OV
€ 39,60 bezoeken KJTC per OV ivm trauma verzoekster
€ 36,80 reiskosten OV Spaarne Gasthuis
€ 183,96 reiskosten ritten opa
€ 2.425,00 verlies arbeidsvermogen t/m december 2021
€ 947,00 verlies arbeidsvermogen januari en februari 2022
€ 2.500,00 shockschade.
Mr. J.A. van der Lem heeft de vordering ter zitting toegelicht.
De officier van justitie heeft gevorderd het bedrag aan materiële schade (€ 4.106,55) toe te wijzen en de benadeelde partij [de moeder] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de shockschade nu bij haar geen door de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld.
De verdediging komt tot dezelfde conclusie ten aanzien van de shockschade.
Voorts komt volgens de verdediging het verlies van arbeidsvermogen niet voor vergoeding in aanmerking nu dit niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sv.
Ten aanzien van de verplaatste schade overweegt de raadsman als volgt.
De kleding is door de politie inbeslaggenomen. Het betreft derhalve geen schade die de verdachte heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de reiskosten heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is voor een vergoeding nu niet in persoon wordt geprocedeerd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat alleen reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen van het slachtoffer waarvan de feiten bewezen zijn verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten.
€ 60,61 dekbedovertrek en de kleding van [slachtoffer 1]
€ 211,20 reiskosten naar KJTC met OV voor [slachtoffer 1] en haar moeder als begeleidster
€ 9,20 reiskosten naar Spaarne Gasthuis voor nacontrole [slachtoffer 1] en haar moeder als begeleidster
€ 112,56 bezoeken aan KJTC en verhoren bij politie (402 km x € 0,28).
Het dekbed en kleding van [slachtoffer 2] komen niet voor vergoeding in aanmerking gelet op het feit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
Hetzelfde geldt voor reiskosten van de moeder en de broers naar de psycholoog of hulpverlening, die niet (mede) zijn gemaakt ten behoeve van [slachtoffer 1] , nu die reiskosten niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de reiskosten in verband met de gevoerde besprekingen met de advocaat overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de jurisprudentie (waaronder het overzichtsarrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat een redelijke wetsuitleg van art. 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de in dit artikel bedoelde kosten dezelfde maatstaf gehanteerd moet worden als in civiele procedures, dat wil zeggen de maatstaf uit de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen dan alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten, zoals bijvoorbeeld (reis)kosten bezoek advocaat, Slachtofferhulp Nederland, een slachtoffergesprek met de officier van justitie kent de civiele proceskostenregeling geen vergoeding. Om die reden zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar het kantoor van de advocaat (en naar de rechtbank in verband met een gesprek met de advocaat) afwijzen.
Het verlies aan arbeidsvermogen komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het kan niet worden aangemerkt als verplaatste schade en evenmin is er sprake van rechtstreekse schade voortvloeiende uit de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er tenslotte geen vergoeding kan worden toegekend wegens shockschade, nu niet is gebleken dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Samenvattend kan de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 393,57 ter vergoeding van (verplaatste) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: seksueel misbruik van een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [de moeder] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 57, 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder de feiten 4, 5 en 6 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Maatregel Gebiedsverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied (straal 500 m)
- [adres]
- [adres]
- [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
MaatregelC
ontactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te Purmerend.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Bijkomende maatregel - onttrekking aan het verkeer
Onttrekt aan het verkeer:
- een oranje broek (goednummer 1243020)
- grijs ondergoed (goednummer 1242991).
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 15.000,00(zegge: vijftienduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.000,00 (zegge vijftienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 110 (honderdtien) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[broer van slachtoffers 1 en 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de moeder]geleden schade tot een bedrag van
€ 393,57(zegge: driehonderddrieënnegentig euro en zevenenvijftig cent) als vergoeding voor (verplaatste) materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de moeder] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [de moeder] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de gevorderde reiskosten ten behoeve van bezoeken aan de advocaat.
Verklaart de benadeelde partij [de moeder] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de moeder] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 393,57 (zegge: driehonderddrieënnegentig euro en zevenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [de moeder] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [de moeder] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. A.M.A. Beckers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2022.
Mr. Beckers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.