ECLI:NL:RBNHO:2022:1402

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
15-062491-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal ophouden en zich niet op vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die lid is van de actiegroep Extinction Rebellion. De verdachte heeft deelgenomen aan een vreedzame betoging in het gemeentehuis van Castricum op 5 maart 2021, maar weigerde het gebouw te verlaten na twee vorderingen van de bevoegde ambtenaar. De politierechter heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd gesteld dat de verdachte moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een inperking van zijn grondrechten. De rechter oordeelde dat de grondrechten van de verdachte niet het recht gaven om voor langere tijd tegen de wil van de beheerder in het gemeentehuis te verblijven. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk, zoals bedoeld in artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht. De rechter heeft de belangenafweging gemaakt tussen de grondrechten van de verdachte en de noodzaak om de orde in het gemeentehuis te handhaven. De politierechter concludeerde dat de beëindiging van de betoging gerechtvaardigd was en dat de verdachte strafbaar was. Uiteindelijk werd er geen straf of maatregel opgelegd, omdat de betoging vreedzaam was en de verdachte enkel uit het gemeentehuis was verwijderd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Politierechter
Parketnummer: 15-062491-21
Uitspraakdatum: 17 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
10 februari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. Sanders en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. van Lunen, advocaat te
Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks, 5 maart 2021 te Castricum in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het gemeentehuis, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze politierechter is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

De politierechter komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de politierechter – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 5 maart 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2021.

4.Bewezenverklaring

De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op, 5 maart 2021 te Castricum in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het gemeentehuis, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.

5.Kwalificatie

Wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal vertoevende, zich niet op vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.1 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte op 5 maart 2021 deelnam aan een vreedzame betoging in het gemeentehuis te Castricum. Het doel van de betoging was om aandacht te vragen voor klimaatverandering en de gemeente Castricum aan te sporen daartegen maatregelen te treffen. De verdachte maakte daarmee gebruik van zijn grondrechten als neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 19 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), kort gezegd, het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging. Door deze betoging te beëindigen zijn deze grondrechten van de verdachte geschonden. Vanwege de schending van genoemde verdragsbepalingen dient de strafbaarheid van artikel 139, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in deze zaak buiten toepassing te blijven. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondrechten van de verdachte hem niet het recht geven om voor langere tijd tegen de wil van de beheerder in het gemeentehuis te verblijven. Het ingrijpen door de politie was noodzakelijk, omdat de verdachte op geen andere manier wilde vertrekken.
6.1.3 Oordeel van de politierechter
De politierechter stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM en de artikelen 19 en 21 van het IVBPR, belangrijke grondrechten zijn. Er dient zeer terughoudend te worden omgegaan met een inperking van deze rechten.
De vrijheden waarin artikel 10 en 11 van het EVRM voorzien, zijn evenwel niet absoluut en kunnen worden ingeperkt, mits deze inperking is voorzien bij wet en noodzakelijk is (proportioneel en subsidiair) in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de rechten van anderen, zoals voorgeschreven door het tweede lid van beide artikelen. De uitoefening van de rechten in artikel 19 en 21 IVBPR zijn evenmin absoluut. Het is aan de rechter om in het concrete geval op basis van een belangenafweging te beoordelen of sprake is van een toelaatbare beperking van deze grondrechten.
De politierechter stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was op 5 maart 2021 omstreeks 11.40 uur samen met acht anderen aanwezig in de publieke ruimte van het gemeentehuis van Castricum. Zij verklaarden van Extinction Rebellion te zijn en zij eisten dat de gemeente Castricum de ecologische noodtoestand zou uitroepen.
Het gemeentehuis zou om 12.00 uur sluiten voor het publiek.
De adviseur Openbare Orde en Veiligheid van de zogenaamde BUCH-gemeenten (de politierechter begrijpt: waaronder de gemeente Castricum) en de beheerder van het gemeentehuis in Castricum (hierna: aangeefster) heeft met de actievoerders overlegd en hen verzocht om om 13.00 uur het gemeentehuis te verlaten.
Zes actievoerders hebben om 13.00 uur het gemeentehuis verlaten.
Drie personen, waaronder de verdachte, gaven aan niet te zullen vertrekken. Volgens de aanwezige politie om een ‘statement’ te maken. De verdachte heeft ter zitting toegelicht dat hij niet eerder wilde vertrekken dan het moment waarop de gemeente Castricum de ecologische noodtoestand zou uitroepen, danwel dat de wethouder een afspraak met de actievoerders zou maken om het één en ander op serieuze wijze te bespreken. Uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting is de politierechter niet duidelijk geworden of de gemeente van deze laatste mogelijkheid op de hoogte was.
Om 13.35 uur heeft aangeefster, in bijzijn van de politie, zich aan de drie actievoerders, waaronder de verdachte, kenbaar gemaakt als beheerder van het gemeentehuis en met luide stem tegen hen gezegd: “Ik vorder dat u het gemeentehuis nu verlaat.”
De actievoerders, waaronder de verdachte, maakte daarop kenbaar geen gehoor te zullen geven aan deze vordering.
Om 13.36 uur heeft de aangeefster opnieuw tegen de actievoerders gezegd: “Ik vorder u nogmaals om het gemeentehuis te verlaten.” Opnieuw gaven de actievoerders, waaronder de verdachte, aan geen gehoor te zullen geven aan de vordering.
De politie heeft de actievoerders, waaronder de verdachte, vervolgens aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 139 Sr.
De politierechter heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich binnen het kader van die betoging schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk als bedoeld in artikel 139 Sr. Artikel 139 Sr heeft tot doel de ‘vrede’ in voor openbare dienst bestemde lokalen te beschermen.
De politierechter stelt vast dat er sprake was van een vreedzame betoging en dat de verdachte door de beëindiging van die betoging werd gehinderd in het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging.
De politierechter zal in het navolgende beoordelen of deze inperking noodzakelijk was in een democratische samenleving en of er op basis van een belangenafweging sprake was van een toelaatbare beperking van grondrechten.
De politierechter overweegt dat de verdachte en de andere actievoerders tot 13.00 uur is toegestaan in het gemeentehuis te betogen en daarmee in het gemeentehuis gebruik hebben kunnen maken van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging.
Door het gemeentehuis om 13.00 uur en na twee vorderingen van de daartoe bevoegde ambtenaar niet te verlaten, hebben de actievoerders, waaronder de verdachte, medewerkers van het gemeentehuis en andere aanwezigen, genoodzaakt de aanwezigheid van de actievoerders en hun betoging te dulden. Het gemeentehuis is geen openbare plaats, maar een zogenaamde ‘voor het publiek toegankelijke plaats’ dat in het onderhavige geval om 12.00 uur was gesloten voor het publiek. Dat er na 12.00 uur nog een huwelijksvoltrekking plaatsvond, zoals de verdachte heeft gesteld, doet de politierechter niet twijfelen aan de mededeling van aangeefster dat het gemeentehuis vanaf 12.00 uur was gesloten voor het publiek.
De verdachte heeft aangevoerd dat het om een betoging van relatief korte duur ging, maar uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte en de twee andere actievoerders van plan waren om in het gemeentehuis te blijven tot de gemeente Castricum de ecologische noodtoestand had uitgeroepen. Eerst ter zitting liet de verdachte weten dat een afspraak voor een serieus gesprek ook afdoende was geweest, maar niet duidelijk is of de gemeente van die mogelijkheid op de hoogte was en of men die eis had kunnen of willen inwilligen. De politierechter concludeert dan ook dat de actie enkel kortdurend was vanwege de beëindiging daarvan door de politie.
Hoewel het protest vreedzaam was, acht de politierechter het niet onevenredig of ongerechtvaardigd dat het verblijf van de actievoerders in het gemeentehuis, gelet op het belang van medewerkers en andere aanwezigen bij ‘vrede’ in het gebouw, niet voor onbepaalde tijd mocht voortduren.
De politierechter overweegt dat de verdachte geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek en twee vorderingen van de daartoe bevoegde ambtenaar om het gemeentehuis zelfstandig te verlaten. Voorts overweegt de politierechter dat de beëindiging van de betoging in het gemeentehuis er niet aan in de weg stond dat de verdachte na 13.00 uur de aan hem toekomende rechten op een andere plaats invulling zou geven. Niet gebleken is dat de verdachte deze rechten bijvoorbeeld niet had kunnen uitoefenen op een plaats binnen zicht- en geluidsafstand van het gemeentehuis. Dat daarmee de druk op de gemeente zou afnemen om aan de eisen van de actievoerders te voldoen, zoals de verdachte ter zitting heeft toegelicht, doet daaraan niet af. De politierechter is dan ook van oordeel dat, na de weigering van de verdachte om na de tweede vordering het gemeentehuis te verlaten, (proportioneel en subsidiair) de dringende maatschappelijke noodzaak bestond om in het belang van de rechten van anderen de betoging te beëindigen en daarmee de rechten van de verdachte te beperken.
Gelet op het voorgaande is de politierechter tevens van oordeel dat bij deze belangenafweging sprake was van een toelaatbare beperking van grondrechten.
De politierechter verwerpt het verweer.
6.2.1 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat nu de verdachte op 5 maart 2021 gebruik maakte van zijn grondrecht als neergelegd in artikel 9 van de Grondwet, het recht tot vergadering en betoging, de politie niet bevoegd was de demonstratie te beëindigen. De Wet openbare manifestaties bepaalt dat enkel de burgemeester beperkingen kan stellen aan een betoging. In het onderhavige geval heeft de burgemeester dat niet gedaan. Het recht tot vergadering en betoging van verdachte is derhalve op onrechtmatige wijze beperkt. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake was van de verdenking van een strafbaar feit en dat daarom de politie bevoegd was op te treden.
6.2.3 Oordeel van de politierechter
In artikel 9, eerste lid, van de Grondwet is bepaald dat het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Hieruit volgt dat alle gedragingen die door de formele wetgever strafbaar zijn gesteld, in beginsel ook strafbaar zijn tijdens een betoging. De politie heeft de verdachte op heterdaad aangehouden vanwege verdenking van overtreding van artikel 139 Sr. De politie was hiertoe bevoegd op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering.
De Wet openbare manifestaties, die de burgemeester de bevoegdheid geeft beperkingen te stellen aan, kort gezegd, het recht tot vergadering en betoging, is gestoeld op het tweede lid van artikel 9 van de Grondwet, waarin wordt bepaald dat de wet regels kan stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Het betoog van de raadsvrouw gaat er ten onrechte vanuit dat het recht tot vergadering en betoging als neergelegd in artikel 9 van de Grondwet enkel kan worden beperkt op grond van het tweede lid van artikel 9 van de Grondwet. Het recht tot vergadering en betoging kan evenwel ook worden beperkt op grond van ‘ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’, als genoemd in het eerste lid van dat artikel. De politierechter verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
Nu het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden, acht de politierechter het feit strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht. Het is een feit van algemene bekendheid dat we ons in een klimaatcrisis of biofysische crisis bevinden. De verdachte is bang voor de ineenstorting van de natuur als gevolg van de door mensen veroorzaakte klimaatverandering. De Nederlandse overheid, waaronder de gemeente Castricum, treft geen adequate maatregelen om die ineenstorting te voorkomen. Als gevolg daarvan voelt de verdachte angst, boosheid, machteloosheid en verontwaardiging. De talloze wetenschappelijke publicaties, demonstraties en petities in de afgelopen jaren hebben nauwelijks voor verandering gezorgd. Andere acties van de verdachte jegens de gemeente Castricum hebben de gemeente er niet toe gebracht te reageren. De verdachte zag dan ook geen andere mogelijkheid dan een daad van vreedzame burgerlijke ongehoorzaamheid te verrichten door in het gemeentehuis te gaan zitten en aldaar aandacht te vragen voor de klimaatcrisis. Van de verdachte kon in redelijkheid niet worden gevergd dat hij het feit naliet. De verdachte was dan ook niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij begrijpt dat de verdachte zich veel zorgen maakt, maar dat zij daarin nog geen grond ziet voor het oordeel dat de verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Het staat de verdachte vrij om te demonstreren, maar niet overal en niet op elk moment.
7.3
Oordeel van de politierechter
Artikel 40 Sr bepaalt dat niet strafbaar is, hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en behoeft te bieden.
De politierechter overweegt met de officier van justitie dat de zorgen die de verdachte heeft over klimaatverandering naar objectieve maatstaven urgent en reëel zijn. De politierechter acht de stelling van de verdachte dat hij door deze zorgen een drang ervaart om actie te ondernemen om, onder meer, de overheid te bewegen tot verandering, aannemelijk. De politierechter ziet evenwel niet in dat de verdachte door deze drang, na twee vorderingen daartoe door de bevoegde ambtenaar, zich niet kon of hoefde te verwijderen uit het gemeentehuis van Castricum. Dat de gemeente Castricum geen reactie heeft gegeven op eerdere acties van de verdachte is daartoe niet voldoende. De politierechter verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Nu er overigens evenmin omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 150,- met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, in geval van een veroordeling, aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
8.3.
Oordeel van de politierechter
De politierechter overweegt dat de verdachte zich gedurende een betoging wederrechtelijk niet op vordering van de daartoe bevoegde ambtenaar uit het gemeentehuis van Castricum heeft verwijderd. Zoals de politierechter hiervoor heeft overwogen heeft de politie de betoging dan ook terecht beëindigd. De politierechter is evenwel van oordeel dat nu de betoging een vreedzaam karakter had, men had kunnen volstaan met verwijdering van de verdachte uit het gemeentehuis en hem de toegang daartoe voor bepaalde tijd te ontzeggen. Nu de verdachte in plaats daarvan door de politie is aangehouden en op het politiebureau enkele uren is opgehouden voor onderzoek, zal de politierechter aan de verdachte geen straf of maatregel opleggen.

9.Beslissing

De politierechter:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4. bewezenverklaarde feit bewezenverklaarde feiten het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Indien in deze zaak hoger beroep wordt ingesteld is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Riem, politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 februari 2022.