ECLI:NL:RBNHO:2022:12578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
10097884 \ WM VERZ 22-1025
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften met betrekking tot zicht belemmerende voorwerpen op de voorruit

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene wegens het hebben van zicht belemmerende voorwerpen op de voorruit van zijn voertuig. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Khadri, heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het eerdere beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 22 november 2022 heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie het standpunt gehandhaafd en verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.

De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de voorwerpen op de voorruit, waaronder een telefoonhouder, het zicht van de betrokkene kunnen belemmeren, wat een gevaarlijke situatie kan veroorzaken. De betrokkene heeft aangevoerd dat hij geen last heeft van slecht zicht en dat de verbalisant niet zelf in het voertuig heeft gezeten om de situatie te beoordelen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verbalisant en de foto’s in het dossier voldoende bewijs leveren dat het zicht daadwerkelijk belemmerd was. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete bevestigd, zonder aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen zes weken na de dag van toezending. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende zicht voor bestuurders en de handhaving van verkeersvoorschriften ter bescherming van de verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10097884 \ WM VERZ 22-1025
CJIB-nummer : 245865290
Uitspraakdatum : 2 december 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. A. Khadri, Verkeersboete.nl te Zoetermeer.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 november 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: voorruit/zijruiten/windscherm/achterruit geen recht.buit.spiegel voorzien van uit zicht belemmerende onnodig voorwerpen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Betrokkene stelt dat de telefoonhouder midden boven het dashboard met de zuignap bevestigd is aan de voorruit, dat hij totaal geen last heeft van slecht zicht en het verkeer dus goed kan zien. De gemachtigde van betrokkene stelt dat naar aanleiding van de foto’s onmogelijk kan worden volgehouden dat betrokkene door de bevestigde voorwerpen onvoldoende zicht had op het verkeer. De bevestigde voorwerpen bevinden zich notabene ter hoogte van het dashboard. De gedraging kan derhalve niet worden vastgesteld, aldus de gemachtigde.
Ter zitting stelt de gemachtigde aanvullend dat niet is gebleken dat de verbalisant achter het stuur van het voertuig is gaan zitten, zodat de verbalisant niet heeft kunnen bepalen of het zicht zou zijn belemmerd en verwijst daartoe naar het arrest van 30 augustus 2006, met kenmerk ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ5451.
In de toelichting van het zaakoverzicht verklaart de verbalisant onder andere het volgende:
“Ik, verbalisant, zag betrokkene rijden met voorwerpen tegen de voorruit geplaatst zodanig dat zijn zicht hierdoor gehinderd of belemmerd. Ik zag betrokkene rijden met een telefoon en een navigatie tegen de voorruit geplaatst zodanig dat zijn zicht hierdoor gehinderd of belemmerd werd. (…) Verklaring betrokkene: Ik wist het niet.”
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant en de foto’s van het voertuig waarop de voorwerpen op de ruit zichtbaar zijn – voldoende blijkt dat deze voorwerpen het zicht voor betrokkene kunnen belemmeren en zodoende een gevaarlijke situatie kunnen veroorzaken.
Dat de verbalisant niet daadwerkelijk zelf achter het stuur heeft plaatsgenomen doet daar naar het oordeel van de kantonrechter niet aan af. In het arrest waar gemachtigde naar verwijst speelt en andere, niet vergelijkbare, situatie. De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om proceskosten toe te kennen, omdat het beroep ongegrond wordt verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending:
30 augustus 2006

3. Beoordeling

3.1.
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie opgelegd van € 95,- ter zake van "voorruit/zijruit/windscherm/indien geen recht.buit.spiegel achterruit, voorzien van uitzicht belemmerende voorwerpen", welke gedraging zou zijn verricht op 18 oktober 2004 om 16.58 uur op de Veldstraat te Brunssum.
3.2.
De betrokkene erkent dat de bovenzijde van de voorruit van het voertuig was voorzien van een zonneband. Hij ontkent echter dat hierdoor het uitzicht werd belemmerd. De betrokkene voert aan dat de verbalisant de breedte van de zonneband niet heeft gemeten. In het midden van de voorruit was de breedte hooguit tien centimeter en niet 15 cm, zoals de verbalisant stelt. De betrokkene stelt dat het uitzicht in het geheel niet werd belemmerd zoals bedoeld in artikel 5.2.42 van het Voertuigreglement.
3.3.
De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 31 januari 2005 houdt onder meer het volgende in:
"Tijdens een rijdende verkeerscontrole heb ik een personenauto staande gehouden op de Veldstraat te Brunssum. Tijdens de controle constateerde ik dat aan de bovenzijde van de voorruit een soort zonneband was aangebracht. Deze band was voorzien van een tekst. De (het hof leest: zonneband) was ongeveer 15 cm breed en aangebracht over de gehele bovenzijde van de voorruit. Deze band belemmert het zicht van de bestuurder.".
3.4.
De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 22 maart 2006 houdt onder meer het volgende in:
"De voornoemde band kan worden gezien als een onnodig voorwerp op de voorruit zoals bedoeld in artikel 5.2.42 onder 1b van het Voertuigreglement. Het gezichtsveld wordt hierdoor kleiner en hierdoor moet je bijvoorbeeld bij verkeerslichten meer afstand nemen anders kun je de lichten niet zien. Naar mijn idee belemmert deze band dus duidelijk het zicht van de bestuurder.".
3.5.
De verweten gedraging is een overtreding van artikel 5.2.42 van het Voertuigreglement (VR). Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De voorruit en de zijruiten van personenauto's mogen:
a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen,
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
2. (...).
3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het eerste lid.
3.6.
Artikel 5.2.42 VR is opgenomen in hoofdstuk 5, dat inhoudt de permanente eisen waaraan voertuigen dienen te voldoen. De Nota van toelichting bij dit artikel houdt onder meer in: "Toegevoegd is de eis dat de ruiten niet mogen zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder beperken. Te denken valt daarbij aan stickers, lichtdoorlaatbaarheid beperkende folies of voor wat betreft de achterruit, jaloezieën die de achterruit dichtmaken. Een en ander zal in lagere regelgeving nader kunnen worden ingevuld.".
3.7.
Noch het Voertuigreglement, noch de op hoofdstuk 5 van dat reglement gebaseerde Regeling permanente eisen (Regeling van de minister van Verkeer en Waterstaat van 27 april 1998, Stcrt. 84, hierna: de Regeling) bevat een concrete uitwerking van hetgeen in art. 5.2.42, eerste lid, onder b, VR is verboden.
3.8.
Wel stelt Afdeling 2 van de Regeling eisen waaraan voorruiten van onder meer personenauto's moeten voldoen.
3.9.
Artikel 2.9.3 van de Regeling luidt als volgt:
1. De voorruit wordt verdeeld in de volgende drie denkbeeldige vlakken, zoals weergegeven in figuur 13:
a. het vlak voor het directe gezichtsveld van de bestuurder: dit is het gedeelte van de voorruit dat zich voor de bestuurderszitplaats bevindt, ter grootte van een op de voorruit te projecteren vlak met een horizontale zijde van 0,30 m en een verticale zijde van 0,20 m;
b. het vlak voor het indirecte gezichtsveld van de bestuurder, hetgeen als volgt wordt gevormd:
het directe gezichtsveld wordt ten opzichte van het midden van de voorruit gespiegeld naar het rechter voorruitgedeelte. Het hierdoor gevonden vlak en de tussenruimte naar het directe gezichtsveld vormt het indirecte gezichtsveld;
c. het randvlak: dit is het nog resterende deel van de voorruit.
2. Het middelpunt van het in het eerste lid, onder a, geprojecteerde vlak moet samenvallen met het snijpunt van:
a. de verticale lijn, denkbeeldig getrokken op de voorruit, vanuit de zitpositie van de bestuurder, door het hart van het stuur, en b. de door het middelpunt van het ruitewisserblad beschreven baan op de voorruit of bij een centrale ruitewisser de horizontale raaklijn aan de genoemde beschreven baan, zoals weergegeven in figuur 14.
3.10.
In artikel 2.9.4 van de Regeling is bepaald welke beschadigingen en verkleuringen in de drie in art. 2.9.3 genoemde vlakken van de voorruit aanwezig mogen zijn. Daarbij geldt dat beschadigingen of verkleuringen in het vlak voor het indirecte gezichtsveld groter mogen zijn dan in het vlak van het directe gezichtsveld. Voor randvlakken geldt dat beschadigingen of verkleuringen aanwezig mogen zijn.
3.11.
Ingevolge artikel 2.9.5 van de Regeling mag de voorruit meerdere luchtbellen, beschadigingen of verkleuringen vertonen die ten aanzien van de afmetingen ieder afzonderlijk voldoen aan artikel 2.9.4, mits het uitzicht van de bestuurder daardoor niet wordt belemmerd.
3.12.
Artikel 2.9.6 van de Regeling bepaalt dat de in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst a. door middel van visuele controle of b. door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik.
3.13.
Vooropgesteld moet worden dat het aanbrengen van een lichtdoorlaatbaarheid beperkende zonneband op de ruiten van een auto slechts een overtreding van artikel 5.2.42 VR oplevert indien als gevolg daarvan het uitzicht van de bestuurder wordt belemmerd. Het hof acht het noodzakelijk dat naar objectieve maatstaven wordt vastgesteld of daarvan sprake is (vgl. het arrest Hof Leeuwarden van 15 maart 2006, WAHV 05/00735, LJN: AV5253). Naar het oordeel van het hof kan worden aangesloten bij het systeem van de Regeling permanente eisen ten aanzien van beschadigingen en verkleuringen van voorruiten van personenauto's, aangezien ook deze beogen te waarborgen dat de bestuurder vanuit het voertuig voldoende zicht heeft.
3.14.
Het hof gaat in deze zaak ervan uit dat de zonneband maximaal 15 cm breed is en aan de bovenzijde van de voorruit is aangebracht. Gelet hierop en op de in artikel 2.9.3 van de Regeling permanente eisen genoemde afmetingen stelt het hof vast dat de zonneband zich geheel dan wel voor het overgrote deel bevindt in het randvlak.
3.15.
Nu de zonneband zich geheel dan wel grotendeels buiten het directe en indirecte gezichtsveld van de bestuurder bevindt, is het hof van oordeel dat niet direct kan worden aangenomen dat het uitzicht van de bestuurder daardoor wordt belemmerd.Gelet op het bepaalde in art. 2.9.6 van de Regeling permanente eisen moet dat door middel van visuele controle worden vastgesteld. Daarvoor is in beginsel nodig dat in de auto wordt plaatsgenomen.Niet gebleken is dat de verbalisant in dit geval in de auto van de betrokkene heeft plaatsgenomen. Het enkele argument, zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 22 maart 2006, dat door het aanbrengen van een zonneband bij verkeerslichten meer afstand moet worden genomen omdat men anders de lichten niet kan zien, hetgeen de verbalisant dus niet vanuit de auto heeft waargenomen, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de band in dit geval het uitzicht van de bestuurder belemmerde. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen.
3.16.
Niet gebleken is van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 19077260907 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van
€ 95,-, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.