WAHV 06/00259
30 augustus 2006
CJIB 19077260907
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Maastricht
van 6 oktober 2005
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie opgelegd van € 95,- ter zake van "voorruit/zijruit/windscherm/indien geen recht.buit.spiegel achterruit, voorzien van uitzicht belemmerende voorwerpen", welke gedraging zou zijn verricht op 18 oktober 2004 om 16.58 uur op de Veldstraat te Brunssum.
3.2. De betrokkene erkent dat de bovenzijde van de voorruit van het voertuig was voorzien van een zonneband. Hij ontkent echter dat hierdoor het uitzicht werd belemmerd. De betrokkene voert aan dat de verbalisant de breedte van de zonneband niet heeft gemeten. In het midden van de voorruit was de breedte hooguit tien centimeter en niet 15 cm, zoals de verbalisant stelt. De betrokkene stelt dat het uitzicht in het geheel niet werd belemmerd zoals bedoeld in artikel 5.2.42 van het Voertuigreglement.
3.3. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 31 januari 2005 houdt onder meer het volgende in:
"Tijdens een rijdende verkeerscontrole heb ik een personenauto staande gehouden op de Veldstraat te Brunssum. Tijdens de controle constateerde ik dat aan de bovenzijde van de voorruit een soort zonneband was aangebracht. Deze band was voorzien van een tekst. De (het hof leest: zonneband) was ongeveer 15 cm breed en aangebracht over de gehele bovenzijde van de voorruit. Deze band belemmert het zicht van de bestuurder.".
3.4. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 22 maart 2006 houdt onder meer het volgende in:
"De voornoemde band kan worden gezien als een onnodig voorwerp op de voorruit zoals bedoeld in artikel 5.2.42 onder 1b van het Voertuigreglement. Het gezichtsveld wordt hierdoor kleiner en hierdoor moet je bijvoorbeeld bij verkeerslichten meer afstand nemen anders kun je de lichten niet zien. Naar mijn idee belemmert deze band dus duidelijk het zicht van de bestuurder.".
3.5. De verweten gedraging is een overtreding van artikel 5.2.42 van het Voertuigreglement (VR). Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De voorruit en de zijruiten van personenauto's mogen:
a. geen beschadigingen of verkleuringen vertonen,
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
2. (...).
3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het eerste lid.
3.6. Artikel 5.2.42 VR is opgenomen in hoofdstuk 5, dat inhoudt de permanente eisen waaraan voertuigen dienen te voldoen. De Nota van toelichting bij dit artikel houdt onder meer in: "Toegevoegd is de eis dat de ruiten niet mogen zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder beperken. Te denken valt daarbij aan stickers, lichtdoorlaatbaarheid beperkende folies of voor wat betreft de achterruit, jaloezieën die de achterruit dichtmaken. Een en ander zal in lagere regelgeving nader kunnen worden ingevuld.".
3.7. Noch het Voertuigreglement, noch de op hoofdstuk 5 van dat reglement gebaseerde Regeling permanente eisen (Regeling van de minister van Verkeer en Waterstaat van 27 april 1998, Stcrt. 84, hierna: de Regeling) bevat een concrete uitwerking van hetgeen in art. 5.2.42, eerste lid, onder b, VR is verboden.
3.8. Wel stelt Afdeling 2 van de Regeling eisen waaraan voorruiten van onder meer personenauto's moeten voldoen.
3.9. Artikel 2.9.3 van de Regeling luidt als volgt:
1. De voorruit wordt verdeeld in de volgende drie denkbeeldige vlakken, zoals weergegeven in figuur 13:
a. het vlak voor het directe gezichtsveld van de bestuurder: dit is het gedeelte van de voorruit dat zich voor de bestuurderszitplaats bevindt, ter grootte van een op de voorruit te projecteren vlak met een horizontale zijde van 0,30 m en een verticale zijde van 0,20 m;
b. het vlak voor het indirecte gezichtsveld van de bestuurder, hetgeen als volgt wordt gevormd:
het directe gezichtsveld wordt ten opzichte van het midden van de voorruit gespiegeld naar het rechter voorruitgedeelte. Het hierdoor gevonden vlak en de tussenruimte naar het directe gezichtsveld vormt het indirecte gezichtsveld;
c. het randvlak: dit is het nog resterende deel van de voorruit.
2. Het middelpunt van het in het eerste lid, onder a, geprojecteerde vlak moet samenvallen met het snijpunt van:
a. de verticale lijn, denkbeeldig getrokken op de voorruit, vanuit de zitpositie van de bestuurder, door het hart van het stuur, en b. de door het middelpunt van het ruitewisserblad beschreven baan op de voorruit of bij een centrale ruitewisser de horizontale raaklijn aan de genoemde beschreven baan, zoals weergegeven in figuur 14.
3.10. In artikel 2.9.4 van de Regeling is bepaald welke beschadigingen en verkleuringen in de drie in art. 2.9.3 genoemde vlakken van de voorruit aanwezig mogen zijn. Daarbij geldt dat beschadigingen of verkleuringen in het vlak voor het indirecte gezichtsveld groter mogen zijn dan in het vlak van het directe gezichtsveld. Voor randvlakken geldt dat beschadigingen of verkleuringen aanwezig mogen zijn.
3.11. Ingevolge artikel 2.9.5 van de Regeling mag de voorruit meerdere luchtbellen, beschadigingen of verkleuringen vertonen die ten aanzien van de afmetingen ieder afzonderlijk voldoen aan artikel 2.9.4, mits het uitzicht van de bestuurder daardoor niet wordt belemmerd.
3.12. Artikel 2.9.6 van de Regeling bepaalt dat de in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst a. door middel van visuele controle of b. door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik.
3.13. Vooropgesteld moet worden dat het aanbrengen van een lichtdoorlaatbaarheid beperkende zonneband op de ruiten van een auto slechts een overtreding van artikel 5.2.42 VR oplevert indien als gevolg daarvan het uitzicht van de bestuurder wordt belemmerd. Het hof acht het noodzakelijk dat naar objectieve maatstaven wordt vastgesteld of daarvan sprake is (vgl. het arrest Hof Leeuwarden van 15 maart 2006, WAHV 05/00735, LJN: AV5253). Naar het oordeel van het hof kan worden aangesloten bij het systeem van de Regeling permanente eisen ten aanzien van beschadigingen en verkleuringen van voorruiten van personenauto's, aangezien ook deze beogen te waarborgen dat de bestuurder vanuit het voertuig voldoende zicht heeft.
3.14. Het hof gaat in deze zaak ervan uit dat de zonneband maximaal 15 cm breed is en aan de bovenzijde van de voorruit is aangebracht. Gelet hierop en op de in artikel 2.9.3 van de Regeling permanente eisen genoemde afmetingen stelt het hof vast dat de zonneband zich geheel dan wel voor het overgrote deel bevindt in het randvlak.
3.15. Nu de zonneband zich geheel dan wel grotendeels buiten het directe en indirecte gezichtsveld van de bestuurder bevindt, is het hof van oordeel dat niet direct kan worden aangenomen dat het uitzicht van de bestuurder daardoor wordt belemmerd. Gelet op het bepaalde in art. 2.9.6 van de Regeling permanente eisen moet dat door middel van visuele controle worden vastgesteld. Daarvoor is in beginsel nodig dat in de auto wordt plaatsgenomen. Niet gebleken is dat de verbalisant in dit geval in de auto van de betrokkene heeft plaatsgenomen. Het enkele argument, zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 22 maart 2006, dat door het aanbrengen van een zonneband bij verkeerslichten meer afstand moet worden genomen omdat men anders de lichten niet kan zien, hetgeen de verbalisant dus niet vanuit de auto heeft waargenomen, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de band in dit geval het uitzicht van de bestuurder belemmerde. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen.
3.16. Niet gebleken is van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 19077260907 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van
€ 95,-, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Weenink en Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.