ECLI:NL:RBNHO:2022:12567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
15/317681-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling, mishandeling, bedreiging, verduistering en vernieling met gevangenisstraf en GVM-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging zware mishandeling, mishandeling, bedreiging, verduistering en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 november 2021 in Hoorn met een mes heeft gezwaaid naar zijn vader, wat leidde tot een poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft hij op dezelfde dag een andere persoon mishandeld met een fles. Op 16 september 2021 heeft de verdachte een derde persoon bedreigd met de dood, en op 24 augustus 2021 heeft hij een vierde persoon bedreigd en mishandeld. Verder heeft de verdachte op 11 november 2021 een motor verduisterd en op 14 oktober 2021 een fiets vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft de GVM-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de onvoorspelbaarheid van het gedrag van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/317681-21 (P)
Uitspraakdatum: 21 november 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 november 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [pleegdatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bauduin, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B. Atakan, advocaat te Almere en waarnemend raadsman voor mr. D.A.W. Dekker, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
Feit 1
hij op of omstreeks 22 november 2021 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn vader [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, op korte afstand in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gezwaaid en/of eenmaal in de elleboog van die [slachtoffer 1] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2hij op of omstreeks 22 november 2021 te Hoorn, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een fles op/tegen het hoofd en/of been, althans het lichaam te slaan;
Zaak Bhij op of omstreeks 16 september 2021 te Hoorn [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: '‘ik vermoord jou! Ik sla jou helemaal in elkaar. Kom nu dan, dan vechten we een op een zonder wapens. Als ik jou tegen kom de volgende keer en kijkt mij aan, dan sloop ik jou en jouw auto' en/of 'Ik ga je neersteken en ik ga je beroven van je auto. Ik ga je neerschieten', althans woorden van gelijk dreigende aard of strekking en/of;
- met zijn vinger(s) een (horizontale) beweging te maken langs zijn, verdachtes, keel;
Zaak CFeit 1hij op of omstreeks 24 augustus 2021 te Hoorn [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen dat hij hem ging neerschieten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- vervolgens (meermaals) zijn hand naar zijn buik/broek te brengen en/of in/bij zijn broek te grijpen en/of zijn jas op te tillen;
Feit 2hij op of omstreeks 24 augustus 2021 te Hoorn [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermaals te slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, althans het lichaam;
Feit 3hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Hoorn [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen:
- 'ik maak jullie dood, kanker op uit deze buurt, deze buurt is van mij en denk maar niet dat ik niet aandurf op straat als ik jullie tegenkom' en/of
- 'kankerwijf, ik ga je vermoorden. En denk maar niet dat ik er niet toe in staat ben' althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak DFeit 1hij op of omstreeks 11 november 2021 te Hoorn opzettelijk een motor (Pitbike, merk/type Zongshen Apollo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als potentieel koper en/of voor het maken van een proefrit/testrit van de motor, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2021 te Hoorn een motor (Pitbike, merk/type Zongshen Apollo), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2:hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de twee onder zaak A aan hem ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde poging zware mishandeling ontbreekt, gelet op de verklaring die het slachtoffer ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd, het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde mishandeling bevat het dossier onvoldoende bewijs om de aangifte te ondersteunen.
Met betrekking tot de feiten 1 en 3 van zaak C heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het wettig bewijs ontbreekt. Zou de rechtbank bij feit 3 tot wettig bewijs komen dan ontbreekt de overtuiging nu aan enkelvoudige fotoconfrontaties een zeer lage bewijskracht toekomt.
Voor feit 2 van zaak D heeft de raadsman verzocht om vrijspraak vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De herkenningen zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 in zaak C.Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 van zaak C ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier geen ondersteunend bewijs bevat voor de aangifte van [slachtoffer 4]. Op de camerabeelden is weliswaar te zien dat de verdachte zijn handen bij zijn middel houdt en zijn jas een stukje optilt, maar deze handelingen vinden plaats op het moment dat de verdachte zich samen met aangever op perron 2 bevindt, terwijl de bedreiging – zo begrijpt de rechtbank de aangifte – buiten het station plaatsvond. Nu de camerabeelden kennelijk een ander moment weergegeven en het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat die het verhaal van aangever kunnen ondersteunen, moet de verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, tot de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 in zaak A, het feit in zaak B, de feiten 2 en 3 in zaak C en feit 1 (primair) en feit 2 in zaak D.
De rechtbank overweegt hiertoe nog het volgende.
Feit 1 in zaak A
Bij de beoordeling van dit feit, dient de rechtbank allereerst in te gaan op de op onderdelen wisselende verklaringen die door aangever zijn afgelegd.
In de aangifte staat dat de verdachte met een mes van ongeveer 30 centimeter uithaalde en aangever probeerde te steken. “Ik probeerde mij af te weren door mijn armen omhoog te houden. [verdachte] stak mij toen één keer ter hoogte van mijn elleboog. (…) [verdachte] stond dus eerst te zwaaien (…) met het mes, en haalde toen drie keer uit.”
Later verklaart aangever bij de politie dat de verdachte op ongeveer 1 meter van hem vandaan stond en meerdere zwaaiende bewegingen met het mes maakte, gericht op zijn lichaam, waarbij hij hem probeerde te raken.Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat de verdachte geen stekende, maar alleen zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met het mes waarbij de verdachte hem toevallig in zijn arm sneed terwijl hij dat niet wilde. Aangever weet dat het niet de bedoeling van de verdachte was, omdat de verdachte zijn zoon is en aangever hem kent.
Gelet op de omstandigheden dat de aangifte kort na het incident is gedaan, in grote lijnen strookt met hetgeen aangever twee dagen later heeft verklaard en deze verklaring voorts steun vindt in het letsel (snijwond op de linker elleboog), hecht de rechtbank meer waarde aan die verklaring dan aan hetgeen aangever een paar maanden later bij de rechter-commissaris heeft verklaard.
Uitgaande van de aangifte en het letsel stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een groot mes heeft gezwaaid, daarmee driemaal naar de borst van aangever heeft uitgehaald en aangever daarbij probeerde te steken. Aangever wilde zich verweren, heeft zijn armen omhoog bewogen en is daarbij geraakt in zijn elleboog. Deze handelwijze van de verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In het borstgedeelte bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam en belangrijke (slag)aderen. Door met een groot mes richting dit deel van het lichaam te zwaaien en steekbewegingen te maken, bestond de aanmerkelijke kans dat aangever hier zeer ernstig, of blijvend letsel aan over zou houden en de verdachte moet dit hebben geweten. Het zwaaien en het maken van steekbewegingen met een mes in de richting van het bovenlijf is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien zozeer gericht op het toebrengen van zulk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2 in zaak D
De rechtbank stelt vast dat blijkens de processen-verbaal van herkenning er steeds op basis van stills (van de camerabeelden) tot herkenning van de verdachte is gekomen. Bij de beoordeling van een dergelijke herkenningen dient de nodige behoedzaamheid in acht te worden genomen.
De rechtbank is, anders dan door de raadsman bepleit, van oordeel dat de foto’s in het dossier van voldoende kwaliteit zijn om de herkenningen op te baseren. Verder is voor de beoordeling van de herkenningen van belang de aard en frequentie van eerdere waarnemingen van de verdachte en het tijdsverloop sinds die eerdere waarnemingen. Daarnaast is van belang op basis van welke kenmerken de herkenning van de verdachte is gebaseerd. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Dan is nog van belang het aantal onafhankelijk van elkaar gedane herkenningen, waarbij in beginsel geldt dat hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht is.
In dit geval is de verdachte herkend door twee verbalisanten, onafhankelijk van elkaar. Zij geven op basis van drie respectievelijk zes kenmerken aan waar hun herkenning op is gebaseerd. Verder acht de rechtbank van belang dat beide verbalisanten de verdachte goed kennen en door hun werk veelvuldig contact met hem hebben gehad. Wijkagent [naam] heeft enkele dagen voor de herkenning nog persoonlijk contact gehad met de verdachte.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de herkenningen door de verbalisanten voldoende betrouwbaar en bezigt deze dan ook voor het bewijs. De herkenningen door de verbalisanten, samengenomen met de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen, vormen het wettig en overtuigende bewijs dat het de verdachte is geweest die de fiets onbruikbaar heeft gemaakt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 in zaak A, het feit in zaak B, de feiten 2 en 3 in zaak C en de feiten 1 (primair) en 2 in zaak D heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Zaak A
Feit 1:
hij op 22 november 2021 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn vader [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, met een mes, op korte afstand in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gezwaaid en eenmaal in de elleboog van die [slachtoffer 1] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op 22 november 2021 te Hoorn, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een fles op het hoofd en been te slaan;
Zaak B
hij op 16 september 2021 te Hoorn [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik vermoord jou! Ik sla jou helemaal in elkaar. Kom nu dan, dan vechten we een op een zonder wapens. Als ik jou tegen kom de volgende keer en kijkt mij aan, dan sloop ik jou’ en 'Ik ga je neersteken. Ik ga je neerschieten', en
- met zijn vinger een horizontale beweging te maken langs zijn, verdachtes, keel;
Zaak C
Feit 2:
hij op 24 augustus 2021 te Hoorn [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermaals te slaan tegen het gezicht;
Feit 3:
hij op 22 juli 2021 te Hoorn [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen:
- 'ik maak jullie dood, kanker op uit deze buurt, deze buurt is van mij en denk maar niet dat ik niet aandurf op straat als ik jullie tegenkom' en
- 'kankerwijf, ik ga je vermoorden. En denk maar niet dat ik er niet toe in staat ben';
Zaak D
Feit 1 primair:
hij op 11 november 2021 te Hoorn opzettelijk een motor (Pitbike, merk/type Zongshen Apollo), toebehorende aan [slachtoffer 7], en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als potentieel koper en voor het maken van een proefrit van de motor, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Feit 2:
hij op 14 oktober 2021 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, die geheel aan [slachtoffer 8] toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1:
Poging zware mishandeling.
Feit 2:
Mishandeling.
Zaak B
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling.
Zaak C
Feit 2:
Mishandeling.
Feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Zaak D
Feit 1:
Verduistering.
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Naast de algemene voorwaarden heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een contactverbod op te leggen met [slachtoffer 3]. Verder vordert de officier van justitie dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal worden opgelegd en dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf oplegt, verzoekt de raadsman om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen waarbij het voorwaardelijk deel wordt gekoppeld aan bijzondere voorwaarden die onder meer zien op een behandelverplichting van de verslavingsproblematiek. De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking is niet aan de orde, omdat er niet eerder een lichter middel is ingezet, zoals de oplegging van bijzondere voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen, twee bedreigingen, een verduistering en het onbruikbaar maken van een fiets. Daarnaast heeft de verdachte gepoogd zijn vader zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een groot mes stekende bewegingen in de richting van zijn vader te maken. Met zijn handelen heeft de verdachte aangetoond geen respect te hebben voor de onaantastbaarheid van het lichaam, maar ook niet voor het eigendom van andere personen. De gepleegde feiten zijn ernstig en de feiten geven de rechtbank om meerdere redenen aanleiding tot zorgen. De verdachte schuwt er niet voor verbaal en fysiek geweld te gebruiken (ook) tegen willekeurige slachtoffers. Toevallige passanten worden kennelijk zonder enige aanleiding door de verdachte bedreigd, zij worden door hem mishandeld of hun goederen worden door hem onbruikbaar gemaakt of weggenomen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het gegeven dat het zeven feiten betreft en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van die straf onder meer gekeken naar het zorgelijke beeld zoals dat uit dit dossier over de verdachte naar voren komt. Uit het dossier en uit de rapportage van de reclassering van 20 augustus 2022 blijkt dat het gedrag van de verdachte onvoorspelbaar is en dat het risico’s meebrengt op letselschade bij anderen. De kans op nieuwe strafbare feiten wordt ingeschat als hoog en blijft bestaan zolang er geen zicht is op een verandering in het gedrag van de verdachte. De verdachte toont echter keer op keer aan geen medewerking te willen verlenen. Ter terechtzitting is met de verdachte besproken dat de reclassering diagnostiek nodig acht en dat een kortdurende klinische opname wat betreft de reclassering onvoldoende is om de verslavingsproblematiek van de verdachte aan te pakken. Uit de stukken blijkt voorts dat de verdachte gedurende bijna zes weken is opgenomen in het Pieter Baan centrum, maar dat hij geweigerd heeft mee te werken aan onderzoek. De onderzoekers onthouden zich dan ook van advies. De verdachte heeft ter terechtzitting ook meermaals aangeven niet te willen meewerken aan diagnostiek; aan behandeling voor zijn verslaving wil hij meewerken maar hij acht dit niet nodig omdat hij naar eigen zeggen al van zijn verslaving af is.
Verder heeft de rechtbank – naast hetgeen hiervoor is overwogen – bij het bepalen van de duur van de straf gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen vijf jaren eerder voor verduistering en, zij het niet onherroepelijk, voor bedreiging en vernieling is veroordeeld. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak acht de rechtbank, ondanks de vrijspraak van 1 feit, oplegging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat 3 maanden hiervan vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de houding van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat bijzondere voorwaarden niet zijn geïndiceerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de reclassering dergelijke voorwaarden ook niet adviseert.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na ommekomst van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen, zal de rechtbank ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen, zoals de reclassering heeft geadviseerd en officier van justitie heeft gevorderd. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen.
Gelet op de straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, zoals door de raadsman is verzocht.

7.Vordering benadeelde partij in zaak B

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 328,85 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de kosten voor drie rolgordijnen en kosten voor het gegeven dat de benadeelde partij gedurende twee maanden geen voorramen had.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet in deze vordering ontvangen, omdat niet is komen vast te staan dat de gestelde schadeposten het rechtstreeks gevolg zijn van het hiervoor in de onder zaak B bewezen verklaarde feit

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 38z, 45, 57, 63, 285, 300, 302, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte in zaak C onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat de verdachte de feiten 1 en 2 in zaak A, het feit in zaak B, de feiten 2 en 3 in zaak C en de feiten 1 primair en 2 in zaak D heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte bij deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor
strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2022.
mr. Ramondt en mr. Riem zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.