ECLI:NL:RBNHO:2022:1253

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
15.225230.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen jegens een minderjarige kleindochter

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn twaalfjarige kleindochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 augustus 2021 in Den Helder ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De verdachte heeft deze handelingen bekend, maar ontkende dat hij met zijn vingers in de vagina van het slachtoffer is geweest. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze specifieke beschuldiging, maar achtte de overige beschuldigingen wel bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden, hoger dan de eis van de officier van justitie, die 36 maanden had gevorderd. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte het vertrouwen van zijn kleindochter heeft beschaamd en dat dergelijke handelingen ernstige geestelijke schade kunnen veroorzaken. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd voor vijf jaar, waarbij vervangende hechtenis kan worden toegepast bij overtreding van dit verbod.

Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partij, het slachtoffer, die een bedrag van € 6.731,83 vorderde. De rechtbank heeft de materiële schade tot € 128,46 toegewezen en de immateriële schade tot € 6.628,46, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-225230-21 (P)
Uitspraakdatum: 15 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 februari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. A.W. Hoogland, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 in de gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum- en plaats], die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer]
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte is van mening dat de rechtbank op basis van de afgelegde verklaringen van de verdachte en de overige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan komen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [moeder] namens [slachtoffer] d.d. 23 augustus 2021 (dossierpagina’s 74 tot en met 82);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 augustus 2021 (dossierpagina’s 13 en 14).
3.4.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft stellig ontkend dat hij met zijn vingers in de vagina van het slachtoffer is geweest. Hoewel het dossier een duidelijke aangifte bevat, betreft dit een verklaring van horen zeggen. Een studioverhoor van het slachtoffer ontbreekt. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte zijn vingers in de vagina van het slachtoffer heeft gebracht. Dit betekent dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 augustus 2021 in de gemeente Den Helder, met [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum- en plaats], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit:

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest van de verdachte. Daarnaast heeft zij verzocht aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, te weten een contactverbod met het slachtoffer.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank in overweging gegeven aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden:
- reclasseringstoezicht,
- een door de reclassering noodzakelijk geachte ambulante behandeling en
- een contact- en locatieverbod.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn twaalfjarige kleindochter [slachtoffer] , waaronder het met zijn penis binnendringen van haar lichaam. Deze handelingen vonden plaats in de slaapkamer van [slachtoffer] , op een moment dat hij deze kamer samen met [slachtoffer] aan het opknappen was.
Hierdoor heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kleindochter [slachtoffer] geschonden. Zij is nog jong en kwetsbaar, mede vanwege haar autisme. Zij mocht er op vertrouwen dat zij, in haar slaapkamer, met haar opa, veilig zou zijn. Ook de moeder van [slachtoffer] mocht er op vertrouwen dat haar dochter veilig zou zijn bij de verdachte, haar vader die zij zelf lange tijd in haar leven had moeten missen. Dit vertrouwen is door de verdachte ernstig beschaamd.
Het is algemeen bekend dat kinderen als gevolg van dergelijke handelingen ernstige geestelijke schade kunnen ondervinden. Deze geestelijke schade kan van lange duur zijn omdat seksueel misbruik een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Dat heeft de verdachte er echter niet van weerhouden ten behoeve van zijn eigen seksuele verlangens zijn kleindochter op grove wijze te misbruiken en daardoor ernstig te beschadigen. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de moeder en de oma van het slachtoffer is gebleken dat de handelingen van de verdachte zeer verstrekkende gevolgen voor zijn kleindochter hebben gehad en nog steeds hebben.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 25 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Het strafblad werkt daarom niet strafverzwarend.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 16 november 2021 van mevrouw [naam] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland
.Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte niet gemotiveerd is om zijn gedrag nader te onderzoeken. Zij kunnen daarom niet komen tot een behandelaanbod. Zij adviseren een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft weliswaar spijt betuigd, maar daarnaast geweigerd inzicht te geven in de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. Hij heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek en evenmin zelf een verklaring voor zijn gedrag kunnen of willen geven. De rechtbank vindt dit zorgelijk nu daarmee evenmin duidelijk is of en zo ja, in hoeverre, er gevaar voor herhaling is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 42 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zoals door de raadsman voorgesteld. De duur van deze straf is hoger dan de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan zwaarder weegt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.4.
Vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod)
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de maatregel moet worden opgelegd dat de verdachte voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum- en plaats] . Voor het geval de verdachte hier niet aan voldoet, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van ten hoogste twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een vordering tot betaling van
€ 6.731,83 ingediend tegen de verdachte als vergoeding voor materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
- reiskosten € 193,54
- niet vergoede medische kosten € 8,29
- kleding € 30,00
- immateriële schade
€ 6.500,00
Totaal € 6.731,83
De raadsman van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte de vordering niet betwist en bereid is het gevorderde bedrag te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag ad € 128,46
(reiskosten voor bezoek aan huisartsenpost, Centrum Seksueel Geweld en intake bij opvoedpoli [346,8 kilometer x € 0,26 = € 90,17], niet vergoede medische kosten
€ 8,29 en kleding € 30,00) voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten naar het politiebureau, de advocaat, de officier van justitie en de zitting is de rechtbank van oordeel dat deze kosten geen schade betreft die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De vordering van de benadeelde partij is daarom in zoverre (in zoverre het bedrag van deze reiskosten wordt gevorderd als vergoeding van geleden schade) niet ontvankelijk op grond van artikel 51f lid 1 Sv. Voor zover bedoeld is het bedrag van deze reiskosten niet als vergoeding van schade maar als proceskosten te vorderen, overweegt de rechtbank het volgende.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Wat betreft het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan reiskosten naar het politiebureau, de advocaat, de officier van justitie en de zitting overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 6.628,46, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: ontuchtige handelingen plegen met een persoon die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 38v, 38w en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
MaatregelC
ontactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van VIJF jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer] , geboren te [geboortedatum- en plaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt TWEE weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximumduur van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.628,46 (zesduizend zeshonderdachtentwintig euro en zesenveertig cent)bestaande uit € 128,46 als vergoeding voor de materiële en € 6.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2021 tot aan de dag van volledige betaling van dat bedrag, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.628,46 (zesduizend zeshonderdachtentwintig euro en zesenveertig cent)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 (achtenzestig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2021 tot aan de dag van volledige betaling van dat bedrag. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G. van Roest, voorzitter,
mrs. J. van Beek en M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2022.
Mr. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.