ECLI:NL:RBNHO:2022:12395

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/15/326355 HA RK 22-56
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die in een civiele procedure procedeerde in persoon. Het verzoek was gericht tegen mr. A.H. Schotman, de rechter die de hoofdzaak behandelde. De verzoeker had het wrakingsverzoek ingediend op 21 maart 2022, naar aanleiding van een zitting op 17 maart 2022, waar hij zich niet gehoord voelde en meende dat de rechter partijdig was. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 april 2022 hebben zowel de verzoeker als de rechter hun standpunten toegelicht. De rechter ontkende de beschuldigingen van partijdigheid en verklaarde dat hij zich had ingespannen om een schikking tussen partijen te bereiken. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. In haar beoordeling heeft de wrakingskamer vastgesteld dat de rechter op een gebruikelijke manier had gehandeld en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en heeft het verzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLANDFout! De documentvariabele ontbreekt.
/Fout! De documentvariabele ontbreekt.
Fout! Dedocumentvariabele ontbreekt.
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/326355 / HA RK 22-56
Beslissing van 8 april 2022
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]wonende te [woonplaats]
verzoeker
hierna te noemen: verzoeker
procederend in persoon.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.H. Schotman
hierna te noemen: de rechter.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 21 maart 2022, de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem, aanhangige zaak in kort geding met als zaaknummer: C/15/322944 / KG ZA 21-639 (hierna te noemen: de hoofdzaak). De wederpartij in de hoofdzaak (eiseres) is [naam wederpartij] , die wordt bijgestaan door haar advocaat mr. S.A. Merhottein.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Verzoeker, de rechter en de (advocaat van de) wederpartij in de hoofdzaak hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord op de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 april 2022.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker legt aan zijn verzoek tot wraking van de rechter (samengevat) het volgende ten grondslag. De rechter heeft direct bij aanvang van de zitting op donderdag 17 maart 2022 op een vijandige toon aangegeven op de hoogte te zijn van het verzoek tot uitstel van verzoeker, zodat de rechter over dit verzoek contact moet hebben gehad met de griffier met wie verzoeker een vervelend telefoongesprek over dat verzoek had gevoerd. Verzoeker had hierdoor het gevoel dat de rechter niet neutraal stond ten opzichte van verzoeker. Vervolgens heeft de rechter verzoeker tijdens zijn betoog veelvuldig afgekapt en onderbroken, terwijl de wederpartij wel alle ruimte kreeg om haar punten toe te lichten. Verzoeker had vanaf het begin van de zitting het gevoel dat de rechter in hoge mate partijdig en vooringenomen was. Daarbij voelde verzoeker zich niet gehoord en niet serieus genomen.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
Het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat van partijdigheid of vooringenomen geen sprake is geweest. Naar aanleiding van het bericht van de griffier dat verzoeker mondeling om uitstel van de zitting had verzocht, heeft de rechter, zoals te doen gebruikelijk, bij aanvang van de zitting aan verzoeker gevraagd of hij nog steeds uitstel wenste, maar dat is niet op een vijandige toon gebeurd. De rechter herkent zich niet in het beeld dat verzoeker over (zijn houding op) de zitting heeft geschetst. De rechter heeft toegelicht dat (en hoe) hij met instemming van beide partijen geprobeerd heeft een schikking tussen partijen te bereiken, waarbij hij aan verzoeker een aantal onontkoombare, uit het burgerlijk recht voortvloeiende, conclusies aan verzoeker heeft voorgehouden. Van een vijandige attitude jegens verzoeker is, aldus de rechter, geen sprake geweest.

4.4. De beoordeling

4.1.
In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2.
De wrakingskamer onderzoekt in de wrakingsprocedure of sprake is van feiten of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding is. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn (de objectieve toets).
4.3.
De hoofdzaak draait om de verdeling van de gemeenschappelijke woning van verzoeker en zijn ex-partner, waarbij de ex-partner ervoor heeft gekozen om verdeling in kort geding af te dwingen. Op 17 maart 2022 is de zaak op zitting behandeld. De rechter heeft ter zitting de mogelijkheden van een schikking over de verdeling onderzocht. Aan het eind van de zitting heeft de rechter geconcludeerd dat een schikking niet haalbaar was en heeft hij vonnis bepaald.
4.4.
Deze handelwijze van de rechter strookt met wat ter zitting van een rechter in een civiel (kort-)geding wordt verwacht, namelijk het helder krijgen van de feitelijke en juridische geschilpunten en het beproeven van een schikking indien beide partijen daarvoor openstaan, zoals zij in dit geval hadden aangegeven. Uit deze werkwijze kan – objectief gezien – niet de conclusie worden getrokken dat de rechter de schijn heeft gewekt tegen verzoeker vooringenomen te zijn. De objectieve toets speelt in deze zaak dan ook geen rol.
4.5.
Het verwijt van verzoeker dat de rechter hem meermalen heeft afgekapt en hem in tegenstelling tot de wederpartij in de hoofdzaak onvoldoende gelegenheid zou hebben gegeven zijn punten naar voren te brengen, volgt de wrakingskamer niet. De enkele omstandigheid dat de ene partij tijdens een zitting meer spreektijd heeft gekregen dan de andere partij – al dan niet vanwege onderbrekingen door de rechter of vanwege het stellen van meer vragen aan een van de partijen door de rechter – leidt op zichzelf ook niet tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is. De aard en inhoud van de zaak en de door partijen daarover ingenomen stellingen en de voorafgaand aan de zitting ingezonden stukken kunnen ertoe leiden dat de ene partij (aanzienlijk) meer aan het woord is. Dat kan meebrengen dat de rechter aan een van partijen meer en/of meer indringende vragen stelt dan aan de andere en de ene partij met (aanzienlijk) meer vragen wordt onderbroken. De wrakingskamer is niet gebleken dat die aanpak zich in deze zaak niet verdroeg met de wijze waarop partijen het geschil aan hem hadden voorgelegd. Daarbij komt dat uit het proces-verbaal niet valt af te leiden dat verzoeker niet de gelegenheid heeft gekregen zijn standpunten naar voren te brengen. Integendeel, uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker zich meermalen akkoord heeft verklaard met verschillende stappen in de schikkingsfase en dat hij met betrekking tot de laatste stap (de financiering van de woning bij toedeling aan hem) zijn zienswijze naar voren heeft gebracht.
4.6.
Voor zijn verwijt dat sprake is geweest van een vijandige bejegening door de rechter, heeft verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden dan wel voorbeelden aangedragen, die van een dergelijke vijandige bejegening blijk geven. Dat de griffier de rechter op de hoogte had gebracht van het telefoongesprek over aanhouding, wettigt die conclusie niet. Ook in het proces-verbaal is hiervoor geen steun te vinden. Zijn stelling dat hij persoonlijk de houding van de rechter ter zitting als vijandig heeft beleefd, is onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat de rechter partijdig is of een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert.
Conclusie
4.7.
De slotsom van het voorgaande is dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking van de rechter moet daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door de leden van de wrakingskamer mrs. R.H.M. Bruin, voorzitter, J.M. Janse van Mantgem en E.J. Bellaart, in tegenwoordigheid van mr. N. Kampert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.