ECLI:NL:RBNHO:2022:12394

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/15/334471 HA RK 22-210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter en rechtbank Noord-Holland

Op 6 december 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekers, waaronder [Verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3]. Het verzoek was gericht tegen mr. M.H. Affourtit-Kramer, de rechter in de aanhangige bestuursrechtelijke zaken. Verzoekers stelden dat de rechter een schijn van partijdigheid had gewekt en niet objectief kon oordelen over de hoofdzaken. Ze voerden aan dat de rechtbank hen niet deugdelijke motivering had gegeven voor het afwijzen van hun verzoeken en dat hun belangen ernstig geschaad waren. De rechter heeft echter aangegeven dat het wrakingsverzoek niet onverwijld was ingediend, aangezien verzoekers al eerder om een versnelde behandeling hadden gevraagd en het verzoek om wraking pas een uur voor de zitting werd ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen en dat het verzoek kennelijk ongegrond was. De wrakingskamer wees erop dat indien het verzoek gericht is tegen het hele college van rechters, dit zonder behandeling ter zitting kan worden afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/334471 HA RK 22-210
beslissing van 6 december 2022
op het verzoek tot wraking ingediend door
[Verzoeker 1],
[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
hierna: verzoekers
waarbij [Verzoeker 1] optreedt als gemachtigde voor de andere verzoekers.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.H. Affourtit-Kramer,
hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekers hebben een uur voor de zitting van 6 december 2022 schriftelijk de wraking verzocht van de rechtbank Haarlem en van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht Algemeen/VK aanhangige zaken HAA 22/1361, HAA 22/1362, HAA 22/4364, HAA 22/4365 en HAA 22/2240, hierna te noemen: de hoofdzaken, waarin de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten de wederpartijen zijn.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
De wrakingskamer doet het verzoek op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank, buiten zitting af.

2.Het standpunt van verzoekers

2.1
Verzoekers hebben aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter een schijn van partijdigheid heeft gewekt en vooringenomen is en dus niet objectief en neutraal naar de hoofdzaken kan kijken. Verzoekers hebben de eerste beroepschriften in het begin van dit jaar ingediend bij de rechtbank en vervolgens al vrij snel hierna om een versnelde behandeling gevraagd. De rechtbank heeft de versnelde behandeling vervolgens toegekend en hiermee het belang van verzoekers onderstreept. Verzoekers ontvingen van de rechtbank een voornemen om de behandeling van de zaak in november 2022 te houden, maar deze zittingsdatum ging niet door omdat de wederpartijen niet in staat waren bij gemachtigde te verschijnen. Alle argumenten van verzoekers werden onterecht en zonder deugdelijke motivering terzijde geschoven. Vervolgens heeft de rechtbank de zittingsdatum vastgesteld op 6 december 2022 en verzoekers voor een gedwongen feit gesteld. Verzoekers hadden geen andere keus dan met 6 december 2022 onder protest akkoord gaan. De handelswijze van de rechtbank om de zitting ondanks alle verzoeken, waaronder een verzoek om een voorlopige voorziening, van verzoekers om de zaak eerder te behandelen dan de zittingen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) werden ongemotiveerd afgewezen, met als gevolg dat de Afdeling inmiddels heeft geoordeeld dat verzoekers geen belang meer hebben en [Verzoeker 1] definitief is geschrapt als advocaat behoudens enige herziening en of Europese Hof. De rechtbank heeft door deze handelswijze het actueel belang van [Verzoeker 1] willens en wetens weggenomen en hem niet een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel gegeven om tegen de onrechtmatige besluitvorming in beroep te komen. De rechtbank heeft te veel haar oren laten hangen naar de wederpartijen en geheel ten onrechte. Door deze handelswijze kan de rechtbank niet objectief en zonder enige schijn van partijdigheid naar deze zaak kijken en daadwerkelijk een effectief rechtsmiddel aan [Verzoeker 1] geven. Dit is in strijd met artikel 6, in samenhang met artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft door deze handelswijze het proces gefrustreerd en de belangen van verzoekers ernstig geschaad waardoor ook niet uitgesloten kan worden dat er opzet in het spel is.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft niet in de wraking berust en op 6 december 2022 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Zij stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat het niet onverwijld is gedaan. Verzoekers hebben op 14 september 2022 verzocht om een eerdere datum dan 6 december 2022 voor de behandeling van de hoofdzaken in verband met een zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2022 in enige andere, in meer of mindere mate samenhangende, door de eerst vermelde verzoeker aanhangig gemaakte zaken. Dit verzoek is op 15 september 2022 afgewezen. Hiervan zijn verzoekers schriftelijk op de hoogte gesteld. Het verzoek om wraking ziet op deze gang van zaken en had dus meteen na 15 september kunnen worden gedaan.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekers is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekers opkomen tegen een procesbeslissing van de rechter, namelijk het bepalen van de zittingsdatum. Nog daargelaten dat het wrakingsverzoek niet onverwijld en dus in wezen tardief is gedaan, zoals de rechter terecht aanvoert, is het vaste rechtspraak dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen. De vraag of deze procesbeslissing al dan niet juist is, mag en zal daarom niet door de wrakingskamer worden beantwoord (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 29 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder a van het Wrakingsprotocol.
4.3
Voor zover verzoekers niet alleen hebben bedoeld de rechter in de hoofdzaken te wraken, maar ook de gehele rechtbank Noord-Holland, wijst de wrakingskamer op artikel 5, tweede lid, onder e van het Wrakingsprotocol. Daarin is naar vaste jurisprudentie verwezen, waarin eerder is uitgemaakt dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond of niet-ontvankelijk kan verklaren indien het verzoek gericht is tegen het hele college.
4.4
Hetgeen verzoekers aan hun wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd, kan daarom geen grond voor wraking vormen. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond en de wrakingskamer zal het verzoek afwijzen.
Beslissing
De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. L.M. Kos en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Gall, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.