ECLI:NL:RBNHO:2022:12116

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
9752400 \ WM VERZ 22-277
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens doorrijden bij rood verkeerslicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene wegens het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. D. Eijpe, had eerder beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene het beroep bij de kantonrechter ingediend. Tijdens de zitting op 24 mei 2022 heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie het standpunt gehandhaafd en verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de verklaringen van de verbalisant en de argumenten van de betrokkene. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat de betrokkene onvoldoende feiten had aangedragen om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9752400 \ WM VERZ 22-277
CJIB-nummer : 238455626
Uitspraakdatum : 2 juni 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. D. Eijpe, Bezwaartegenverkeersboetes.nl te Dordrecht.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 24 mei 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
Aanvullend stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat het verhoren van getuigen in dit soort zaken niet de gewoonte is en verwijst daartoe naar het arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2016:3034. Ook in deze zaak is er geen noodzaak tot het horen van de verbalisant, aldus de vertegenwoordiger van de officier van justitie. Tevens verwijst de vertegenwoordiger van de officier van justitie naar het arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2018:3187 en stelt dat er in onderhavige zaak geen enkele sprake is van de situatie zoals besproken in dit arrest, zodat er geen reden is tot het opvragen van een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant.
In antwoord op een vraag van de kantonrechter stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat de verbalisant in het aanvullend proces-verbaal een aanvullende reden opgeeft voor het niet staande houden. Een verbalisant kan in eerste instantie volstaan met de reden waarvan hij denkt dat deze al voldoende is, maar het staat een verbalisant vrij een verklaring later aan te vullen, aldus de vertegenwoordiger van de officier van justitie.
Ter zitting stelt de gemachtigde van betrokkene dat de twee verschillende verklaringen van de verbalisant met betrekking tot het niet staande houden op zijn minst doen twijfelen aan deze verklaringen. Uiteraard is het toegestaan dat een verbalisant een eerdere verklaring aanvult, maar het gaat om de twijfel die ontstaat. Daarom ook reden om de verbalisant te horen op basis van artikel 6 EVRM, aldus gemachtigde.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In de toelichting van het zaakoverzicht verklaart de verbalisant onder andere het volgende:
“(…) Reden geen staandehouding: constatering op kenteken van het onderhavige feit is mogelijk maar vindt normaliter uitsluitend in uitzonderlijke situaties plaats. Vanwege de door de Rijksoverheid ingestelde maatregelen in verband met het Coronavirus en de door de politieleiding ingestelde ‘werkinstructie verkeershandhaving in verband met Coronavirus, d.d. 15 maart 2020, waarin het verbaliseren op kenteken de voorkeur heeft boven het staandehouden, heb ik verbalisant de bestuurder van het genoemde voertuig niet staandegehouden. Betrof een visuele statische roodlichtcontrole…“.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het beroepschrift van betrokkene een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant. In dit aanvullend proces-verbaal is het volgende vermeld:
“(…) In de spits is het helaas niet mogelijk, in verband met de enorme verkeersdrukte op genoemde kruising, om op een veilige en verantwoorde manier ogenblikkelijk achter een voertuig aan te rijden welke een rood verkeerslicht negeerde. Dit zou mogelijk een gevaarlijke verkeerssituatie kunnen veroorzaken. (…) Wij verbalisant waren in de veronderstelling, dat de werkinstructie Coronavirus Verkeershandhaving op genoemde datum nog steeds van kracht was. Dit bleek achter niet zo te zijn, maar hadden het al wel vermeld in de verwerkte Meos beschikking. De overtreding is door beide verbalisanten visueel waargenomen.”
Betrokkene heeft gesteld dat hij had moeten worden staande gehouden. Uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder. In dit geval is voldoende gebleken dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan, omdat de verbalisant blijkens het aanvullend proces-verbaal met een statische roodlichtcontrole was belast en vanwege de verkeersdrukte niet in de gelegenheid was om op een veilige en verantwoorde manier achter het voertuig aan te rijden.
De verklaring waarom de verbalisant in de toelichting van het zaakoverzicht nog spreekt over de werkinstructie Coronavirus en in het aanvullend proces-verbaal een andere reden opgeeft voor het niet staande houden, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en overtuigend. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. In WAHV-zaken biedt de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. Dit is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring van de verbalisant dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Betrokkene heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd die ertoe aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete is dus terecht opgelegd.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om proceskosten toe te kennen, omdat het beroep ongegrond wordt verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: