ECLI:NL:RBNHO:2022:12074

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWb - 20 _ 4636
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-aanvraag wegens onvoldoende mate van arbeidsongeschiktheid en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering aanvroeg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) als verweerder. De eiser, die als gevolg van een auto-ongeval op 8 oktober 2017 arbeidsongeschikt was geraakt, had een WIA-aanvraag ingediend. Het UWV weigerde deze aanvraag op basis van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die op minder dan 35% werd berekend. Eiser voerde aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen, waaronder een whiplashtrauma en PTSS.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door een arts van het UWV en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks dat eiser niet in persoon was gezien door een geregistreerde verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk was. Eiser's verzoek om benoeming van een deskundige werd afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De rechtbank concludeerde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct had vastgesteld en dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering. Wel werd geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,00. De rechtbank veroordeelde het UWV en de Staat der Nederlanden tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.518,00 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Jurgens en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2022 in de zaak tussen:

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes)
en

[werkgever] B.V. te [plaats 2] .

en
de Staat der Nederlanden(minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

Procesverloop

In het besluit van 7 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 7 oktober 2019 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) toe te kennen.
In het besluit van 13 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt. De Staat heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat eraan vooraf ging
1. Eiser was werkzaam als [functie] , voor gemiddeld 34,31 uur per week. Eiser is van deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van een auto-ongeval op 8 oktober 2017.
2. Naar aanleiding van zijn WIA-aanvraag is eiser op 12 september 2019 gezien door een arts van het Uwv. Volgens de arts zijn beperkingen geïndiceerd. De arts heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld. De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser tijdens een (vanwege de coronamaatregelen) telefonisch spreekuur gesproken en, zoals besproken met eiser, medische informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om aanvullende beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekent de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de aangepaste FML op minder dan 35%.
Standpunt eiser – medisch
4. Eiser voert – kort gezegd - aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is vanaf 7 oktober 2019 en dat zijn situatie onveranderd is, als het al niet slechter is geworden. Volgens eiser is door de verzekeringsarts onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en beperkingen.
De verzekeringsarts stelt ten onrechte dat op basis van de informatie van de huisarts geen verdere objectief medische oorzaak kan worden gesteld voor de aanhoudende klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat hierdoor voorbij aan de diagnose whiplashtrauma, overige aanpassingsstoornissen en PTSS. Verder is niet gebleken dat gebruik is gemaakt van het verzekeringsgeneeskundig protocol ten aanzien van whiplash. Eiser voert voorts aan dat niet is gebleken dat voldoende rekening gehouden is met zijn medicijngebruik. Eiser verzoekt om benoeming van een deskundige, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226).
Beoordeling rechtbank
Bezwaar inbreng rapportages
5. Ter zitting heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het in de beoordeling betrekken van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 en 6 april 2022 en de arbeidsdeskundige rapportage van Elabo van 24 mei 2019 (dat in opdracht van de werkgever is opgemaakt), omdat deze stukken eerst op 7 april 2022 in het geding zijn gebracht en hij daardoor onvoldoende gelegenheid heeft gehad daarop te reageren. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze stukken in het geding heeft gebracht naar aanleiding van de aanvullende beroepsgronden van eiser van 17 en 30 maart 2022. Doordat deze gronden zo kort voor de zitting zijn ingebracht, ontbrak bij verweerder de tijd om nog binnen de termijn van 10 dagen voor de zitting te reageren. Verder zijn de stukken beperkt in omvang, zodat het voor een professional mogelijk moet zijn die binnen een paar dagen te bekijken. De rechtbank laat deze stukken daarom niet buiten beschouwing.
Uitgangspunten toetsing
6. In de door eiser aangehaalde uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017 heeft de CRvB naar aanleiding van het arrest Korošec [1] de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van verweerder. Het beroep van eiser daarop is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen, namelijk allereerst de beoordeling of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
7. Eiser voert aan dat de primaire medische beoordeling is verricht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Eiser stelt dat de medische beoordeling onvolledig en onzorgvuldig is geweest, omdat eiser niet in persoon is gezien door de verzekeringsarts en er dus geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een spreekuurcontact bij een verzekeringsarts geen toegevoegde waarde zou hebben gehad
8. De rechtbank overweegt als volgt. Vastgesteld wordt dat eiser niet is onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts (bezwaar en beroep). In de primaire fase is hij namelijk onderzocht door een arts van verweerder en in de bezwaarfase is het contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep telefonisch verlopen. Op 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de CRvB uitspraak gedaan in een zaak waarin de primaire medische beoordeling is verricht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Overwogen is dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat de betrokkene in de fase van bezwaar tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en er dus feitelijk sprake moet zijn van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
9. Het standpunt van verweerder dat in dit geval een spreekuurcontact bij een verzekeringsarts geen toegevoegde waarde heeft, wordt door de rechtbank gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep in de rapportages van 9 februari 2021 en 5 april 2022 toegelicht dat in bezwaar vanwege de coronamaatregelen telefonisch beoordeeld is en dat vanwege de zorgvuldig geachte primaire medische beoordeling ook geen medische noodzaak werd gezien eiser voor een fysieke beoordeling op te roepen. Daarbij werd in bezwaar nog informatie van de huisarts opgevraagd en verkregen. Aan de hand van de gegevens van de huisarts met de bijlages van de behandelaars, de primair medische beoordeling en de eigen bevindingen in bezwaar kon volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende zorgvuldig beeld van de medische situatie van eiser per datum in geding worden verkregen. Deze informatie gaf geen aanleiding om uit te gaan van sterkere fysieke beperkingen dan waarmee bij het primaire medische oordeel reeds rekening werd gehouden. Ten aanzien van de psychische problematiek werden in bezwaar wel enkele aanvullende beperkingen aan de orde geacht op basis van de verkregen medische gegevens met betrekking tot de psychische problematiek. Naar het oordeel van de rechtbank valt dan ook niet in te zien wat een spreekuurcontact daar nog aan zou kunnen toevoegen.
10. Met betrekking tot het beroep van eiser op het protocol whiplash overweegt de rechtbank dat de protocollen als hulpmiddel dienen voor de verzekeringsarts bij het medisch onderzoek. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet expliciet heeft verwezen naar het protocol doet, zonder nadere motivering zijdens eiser, er niet aan af dat het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
11. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
Stap 2: equality of arms
12. Eiser heeft in bezwaar en beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen door het overleggen van medische informatie. Deze informatie is naar haar aard geschikt om twijfel te zaaien aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen van verweerder. Van een ongelijkheid in procespositie zoals in het arrest Korošec bedoeld, is daarom geen sprake. De rechtbank ziet in wat door eiser is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
13. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de beperkingen van eiser heeft onderschat. Naar aanleiding van zijn WIA-aanvraag is eiser op 12 september 2019 gezien door een arts van verweerder. De arts vermeldt in de beschouwing dat de klachten van het bewegingsapparaat zijn te duiden als een whiplash associated disorder graad 2 (WADII); er zijn geen objectiveerbare afwijkingen aanwezig, maar er zijn wel klachten over pijn, stijfheid en gevoeligheid van de nek. Volgens de arts zijn er geen medische redenen waarom eiser niet in staat zou zijn tot een gezond bewegingspatroon. Minder bewegen/minder activiteit is juist schadelijker dan een gezond bewegingspatroon. De arts wijst daarbij op de informatie van de fysiotherapeut die een passieve coping en beperkt inzicht van eiser in de klachten en belastbaarheid en het belang van bewegen beschrijft. Volgens de arts zijn beperkingen geïndiceerd voor fysiek zware werkzaamheden, verzwarende beschermingsmiddelen (op schouders), duwen / rekken, tillen / dragen, frequent zwaar tillen, langdurig lopen, langdurig gebogen/getordeerd werkzaam zijn, langdurig zitten, langdurig boven schouderhoogte werkzaam zijn. Vanwege de verhoogde spiertonus is langdurig het hoofd fixeren in dezelfde houding ongewenst, evenals hoofdbewegingen in de uiterste standen. Psychische klachten zijn er in de vorm van piekergedachten, zorgen over de toekomst, somberheid. Typische PTSS klachten lijken volgens de arts minder op de voorgrond te staan. De behandelend POH GGZ psycholoog beschreef de problematiek als: pijnklachten, somberheid en verwerkingsproblematiek na een ongeval. In verband hiermee is eiser aangewezen op werkzaamheden zonder frequente deadlines/productiepieken, frequente conflicten of leidinggevende aspecten.
14. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigt de informatie die van de huisarts werd verkregen het beeld zoals bij het primaire medisch oordeel werd opgetekend en zoals ook blijkend uit de diverse eerdere brieven van behandelaars. Hieruit blijkt dat geen verdere objectief medische oorzaak kan worden vastgesteld voor de aanhoudende klachten van eiser, anders dan sociaal maatschappelijke problemen, passieve coping en vanuit psychische problematiek, waarbij ook de aanhoudende letselschadezaak als externe stressfactor wordt benoemd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de verzamelde medische gegevens dat de klachten met name verklaard moeten worden vanuit de psychische problematiek en dat de adviezen van behandelaars zich ook steeds meer richten op psychische behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om aanvullende beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen (voorspelbaarheid, storingen/onderbrekingen, hoog handelingstempo en persoonlijk risico, rechtstreeks contact met klanten/patiënten en kunnen terugvallen op directe collega’s).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk uiteengezet dat de door eiser ingebrachte medische informatie niet leidt tot het aannemen van meer of andere beperkingen. Het bericht van Bollen Medisch Advies ziet op de letschadezaak en biedt geen nieuwe medische gezichtspunten. In de informatie van de huisarts en de fysiotherapeut worden de door eiser ervaren pijnklachten vermeld, maar er worden geen onderzoeksgegevens vermeld. De brieven van Kompasgroep Re-integratie hebben betrekking hebben op het verloop van de re-integratie, en daaruit komen ook geen nieuwe medische gezichtspunten naar voren. De psychosomatisch fysiotherapeut vermeldt in haar brieven dat sprake is van een passief en vermijdend patroon bij eiser. Dat sluit aan bij wat de revalidatiearts in de brief van januari 2019 beschreef als ‘niet te beïnvloeden passiviteit en (onbewuste) neiging om in een slachtofferrol te blijven hangen’.
15. De beperkingen van eiser zijn, gelet op het voorgaande, juist weergegeven in de vastgestelde FML. De beroepsgronden van eiser gericht tegen de medische beoordeling slagen daarom niet.
Standpunt eiser – arbeidskundig
16. Eiser voert vervolgens aan dat hij zijn standpunt handhaaft dat uit de medische stukken blijkt dat de taal een onoverkomelijke barrière blijft. Bij de meeste geduide functies wordt als eis gesteld dat meerdere jaren vervolgonderwijs moet hebben gevolgd. Dat is niet het geval en dat behoeft nog steeds een nadere toelichting.
Verder stelt eiser dat zijn belastbaarheid in de geduide functies wordt overschreden. De motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is volgens eiser te algemeen gesteld.
Standpunt verweerder – arbeidskundig
17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het opleidingsniveau is bepaald op basis van de verklaring van eiser zelf. Ook bij de arbeidsdeskundige van de werkgever heeft eiser verklaard dat hij handelsschool heeft gevolgd.
Beoordeling rechtbank
18. De rechtbank constateert dat eiser niet eerder dan in beroep heeft aangevoerd dat het opleidingsniveau niet juist zou zijn vastgesteld. Nu de arbeidsdeskundige van verweerder zowel als de arbeidsdeskundige van de werkgever genoteerd heeft dat eiser een handelsopleiding heeft gevolgd is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarvan heeft mogen uitgaan. Dat sprake zou zijn van een taalbarrière volgt de rechtbank niet, nu eiser zelf heeft aangegeven dat hij het Nederlands goed beheerst en hij, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook vaststelt, jarenlang een functie in een bedrijf heeft uitgeoefend.
De toelichting van de arbeidsdeskundige op de aspecten van de functies waarbij een overschrijding van de belastbaarheid mogelijk aan de orde zou zijn, acht de rechtbank toereikend. De arbeidsdeskundige heeft bij elke signalering gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden, waarbij vermeld is wat de in die functie voorkomende belasting is en waarom de beperking van eiser op dat aspect niet leidt tot overschrijding van de belastbaarheid.
De aan eiser voorgehouden functies vallen daarom binnen de door de FML beschreven belasting. De beroepsgronden gericht op de arbeidskundige beoordeling treffen daarom geen doel.
Conclusie
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist heeft berekend op minder dan 35%. Hierdoor heeft eiser geen recht op een WIA-uitkering.
20. Verweerder heeft het bestreden besluit pas in hoger beroep met de aanvullende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een toereikende motivering voorzien. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn geschaad. Ook zonder dit gebrek zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
Overschrijding redelijke termijn
21. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
22. De redelijke termijn is voor een procedure in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade van € 500,00 per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden, gepast.
23. In het geval van eiser zijn vanaf de ontvangst door verweerder op 10 december 2019 van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak twee jaar en (afgerond naar boven) zeven maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn met zeven maanden overschreden. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van eiser zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,00.
De redelijke termijn van een half jaar voor de behandeling in bezwaar was ten tijde van het bestreden besluit op 13 juli 2020 met één maand overschreden. Van de overschrijding van de redelijke termijn is dus een periode van een maand toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant van zeven maanden wordt toegerekend aan de beroepsfase.
Verweerder dient 1/7 deel van € 1.000,00 (€ 142,86) en de Staat 6/7 deel (€ 857,14) te betalen. Zij zullen worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen.
24. Het verzoek om schadevergoeding wordt voor het overige afgewezen, omdat het beroep ongegrond verklaard wordt.
Proceskosten
25. In de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eerst in beroep een afdoende motivering heeft gegeven voor het achterwege kunnen blijven van een spreekuurcontact, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00;
- veroordeelt verweerder om aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade te betalen van € 142,86;
- veroordeelt de Staat om aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade te betalen van € 857,14;
- wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212)