In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als '[eiser] B.V.', en meerdere gedaagden, waaronder '[gedaagde 1]', '[gedaagde 2]' en '[gedaagde 3]'. De kern van het geschil betreft de vraag of de gedaagden met de opbouw van twee extra verdiepingen op hun woning onredelijke hinder toebrengen aan het naastgelegen pand van de eiser, dat wordt verhuurd aan huurders. De rechtbank oordeelt dat de opbouw onredelijke hinder veroorzaakt, omdat de vensters van het pand van de eiser praktisch worden dichtgebouwd, wat leidt tot verlies van licht, lucht en uitzicht. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser toe en verbiedt de gedaagden de vergunde opbouw te realiseren, op straffe van een dwangsom van € 100.000. De rechtbank overweegt dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vensters van zijn pand al meer dan twintig jaar aanwezig zijn, waardoor de vordering tot wegneming van deze vensters is verjaard. De rechtbank wijst ook de vordering tot verwijdering van reeds gerealiseerde bouwwerken af, omdat er op dat moment geen strijdige bouwwerken waren opgericht. De gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 1.941,15.