ECLI:NL:RBNHO:2022:11645

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21/2354
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidspercentage en beoordeling van medische onderzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Breeveld, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn arbeidsongeschiktheidspercentage was vastgesteld op 33,89% en zijn uitkering per 18 september 2020 was beëindigd. Na herbeoordeling heeft het UWV het percentage verhoogd naar 57,27%, wat eiser niet voldoende vond en hiertegen in beroep ging.

De rechtbank heeft de zaak op 18 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van de WIA-uitkering op goede gronden was gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Eiser had aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken te twijfelen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de indiening van nadere stukken door eiser vlak voor de zitting in strijd was met de goede procesorde, waardoor deze stukken buiten beschouwing zijn gelaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terugkreeg. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Breeveld),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. K. Aït Moha).

Inleiding

1. Bij besluit van 17 juli 2020 is – na een herbeoordeling – het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 33,89% en de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd per 18 september 2020.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 april 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 57,27%.
1.2.
Verweerder heeft op het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden heeft bepaald dat aan eiser een WIA-uitkering is toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 57,27%. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over de procedure bij de rechtbank
4. Op 16 november 2022, twee dagen voor de zitting, heeft de gemachtigde van eiser nadere stukken ingediend: een verklaring van [zorginstantie] en uit het [taal] vertaalde resultaten van een onderzoek door een ziekenhuis in [land 1] . Deze stukken zijn te laat ingediend en naar het oordeel van de rechtbank moet de handelwijze in strijd met de goede procesorde worden geacht. Na indiening van (de gronden van) het beroep kunnen nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een beroepsgrond worden ingediend. Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt, als voortvloeiend uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven hierop niet adequaat te kunnen reageren. De rechtbank heeft, mede omdat de behandeling van de zaak in juli 2022 al is verdaagd als gevolg van de afwezigheid van een tolk, geen aanleiding gezien de behandeling nog verder uit te stellen om verweerder te kunnen laten reageren. De nadere stukken zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten. Dit laat onverlet dat uit het hierna volgende volgt dat wel is gereageerd op wat ter zitting is gezegd over eisers begeleiding.
Zorgvuldigheid van de onderzoeken
5. Eiser stelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Ter zitting is namens eiser naar voren gebracht dat eiser alleen telefonisch is gehoord en er geen sprake is geweest van een fysiek onderzoek.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, dossierstudie en eigen onderzoek. Anders dan door eiser is gesteld is eiser wel fysiek gezien. In de rapportage van de verzekeringsarts van 23 april 2020 is vermeld dat er psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Daarnaast is eiser gezien op de hoorzitting van 10 maart 2021, waarna ook een onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij beide onderzoeken was ook een tolk aanwezig. De ingekomen medische informatie van de huisarts van 28 juli 2020, van de psycholoog van 21 april 2020 en de foto van de medicatie is betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts in het onderzoek in primaire fase. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de informatie van de MRI in [land 1] van 11 september 2020 is meegenomen in de beschouwing.
Medische beoordeling
6. Eiser stelt dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De fysieke en psychische klachten van eiser zijn chronisch van aard en nemen steeds verder toe. Het betreft aanhoudende chronische maagklachten, rugklachten, depressie en paniekaanvallen. Op basis van de in bezwaar ingebrachte stukken kan er geconcludeerd worden dat er sprake is van chronische en duurzame klachten die reeds jaren voortduren en die hem vrijwel volledig beperken. Zowel de ernst van de fysieke als geestelijke problematiek is aantoonbaar en van structurele aard. Er is volgens eiser ten onrechte geen gewicht toegekend aan de ingebrachte stukken van 9 maart 2021 van de psychiater en chirurg van het [land 1] ziekenhuis [naam] . Hieruit blijkt dat is vastgesteld dat er mogelijk sprake kan zijn van een bipolaire stemmingsstoornis en chronische slijtage aan de wervelkolom en discale pathologie en neurale compressie. Er is door verweerder niet duidelijk gemaakt uit welke concrete feiten en omstandigheden blijkt dat er kans is op herstel of op basis waarvan deze inschatting is gemaakt. Eiser kan zich slecht concentreren en is niet in staat middels productiewerk te re-integreren.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Wat betreft de fysieke klachten - van rug en maag - stelt de rechtbank vast dat de door eiser genoemde klachten in de rapporten van de verzekeringsartsen zijn genoemd en betrokken. Beide artsen hebben voor deze fysieke klachten beperkingen aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Door de primaire verzekeringsarts is vermeld dat er nog steeds sprake is van locomotore klachten van de lage rug, in de vorm van aspecifieke lage rugklachten. Daarbij wordt ook melding gemaakt van de maagklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank in de rapportages van 12 maart 2021 voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen. Uiteengezet is dat uit de medische informatie blijkt dat er onvoldoende objectieve grond is om meer beperkingen aan te nemen. Ook de informatie uit de MRI uit [land 1] van 12 september 2020 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. Daarbij heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat uit deze informatie niet kan worden opgemaakt dat er moet worden uitgegaan van een ernstiger beeld dan waarmee bij het primair medische oordeel rekening werd gehouden. De klachten zijn niet gewijzigd, en ook blijkt dat de huisarts nadien geen verdere aanleiding zag voor behandeling of doorverwijzing en werd zijn eerder gegeven advies om niet te zwaar te tillen en niet te lang achter elkaar te staan/lopen gehandhaafd.
6.2.
Wat betreft de psychische klachten zijn beperkingen aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts in zijn rapportage van 23 april 2020 heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van cognitief-energetische klachten, waarvoor behandeling loopt. De verzekeringsarts heeft vermeld dat er door de aangegeven beperkingen in de functionele mogelijkheden lijst (FML) duidelijk rekening is gehouden met de verminderde mentale belastbaarheid van eiser. Uit de brief van I-psy van 21 april 2020 blijkt dat de gedragsmatige activatie en de assertiviteitstraining gepauzeerd waren wegens coronamaatregelen, maar qua behandeling het maximaal haalbare bereikt lijkt en dat de behandeling zal worden afgerond. In het kader van activering zal eiser worden doorverwezen. De verzekeringsarts heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake meer was van een behandeling. Het nadien gestarte traject met [zorginstantie] is een traject in het kader van de hiervoor benoemde activering. Het feit dat eiser hiervoor begeleiding toegekend heeft gekregen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) maakt niet dat de beoordeling door de verzekeringsartsen onjuist is. Dit betreft – zoals ook door gemachtigde van verweerder op zitting naar voren is gebracht – een andere beoordelingskader is en met ander doel dan de Wet WIA. [1]
Door eiser is gesteld en ter zitting herhaald dat uit de medische documenten uit [land 1] blijkt dat er mogelijk sprake kan zijn van bipolaire stemmingsstoornis. De rechtbank stelt vast dat – zoals ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vermeld – geen verdere psychiatrische beoordeling is gevolgd en de medicatie niet is aangepast. Er ontbreekt een (medische) onderbouwing dat een bipolaire stemmingsstoornis daadwerkelijk is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom onvoldoende aanleiding bestond gevolgen te verbinden aan de stelling dat mogelijk sprake is van een bipolaire stemmingsstoornis.
7. Eiser stelt dat bij hem allergieën zijn vastgesteld, waaronder allergie voor graspollen, boompollen, kruidpollen en schimmels en huisstof mijt. Dit blijkt volgens eiser uit de uitdraai van de huisarts van 28 juli 2020. Hij is dan ook niet in staat om de functie medewerker tuinbouw uit te oefenen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het huisartsenjournaal van 28 juli 2020 is vermeld dat er geen sprake is van een positieve uitslag op pollen. Zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook in de rapportage van 22 juli 2022 is vermeld volgt dat de resultaten van de laboratoriumtest geen aanwijzingen geven voor een specifieke allergie voor kat, hond, gras, boom, kruidpollen of schimmels. Een functie in de tuinbouw valt daarmee niet op deze grond af te wijzen.
8. Ook het gegeven dat voor eiser in de meest recente FML meer beperkingen zijn opgenomen dan ten tijde van de beoordeling in augustus 2012, maakt niet dat de beoordeling onjuist is. In 2012 is eiser marginaal belastbaar bevonden en alleen in staat geacht om mee te werken aan een re-integratie traject. Door de arbeidsdeskundige zijn in 2012 dan ook geen functies geselecteerd. Bij de beoordelingen in 2021 en 2020 is geen sprake meer van marginale belastbaarheid, waardoor het wel mogelijk was voor de arbeidsdeskundige om functies te selecteren.
9. Omdat eiser naar het oordeel van de rechtbank door verweerder terecht niet volledig arbeidsongeschikt is geacht, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de duurzaamheid van zijn beperkingen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:536.