ECLI:NL:RBNHO:2022:11609

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
C/15/333907 / HA RK 22-192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van bestuurders van een stichting wegens gebrek aan bewijs van financieel wanbeheer

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek van [verzoeker] om de bestuurders van de stichting [verweerster] te schorsen afgewezen. [verzoeker] stelt dat de bestuurders zich schuldig maken aan financieel wanbeheer en dat het voortbestaan van de stichting in gevaar is. De rechtbank oordeelt dat het rapport van AccountAd, waarop [verzoeker] zijn verzoek baseert, niet voldoende bewijs levert voor de stelling van wanbeheer. Het rapport bevat enkel onbeantwoorde vragen en geen vaststellingen van wanbeheer. Bovendien blijkt uit de bevindingen van BWF dat de financiële situatie van de stichting niet zorgwekkend is. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de bestuurders te schorsen, aangezien er geen bewijs is dat het bestuur wanbeheer pleegt of dat het voortbestaan van de stichting in gevaar is. De rechtbank roept partijen op om in overleg te treden om de vragen uit het rapport te bespreken en te komen tot een oplossing die in het belang van de stichting en de gemeenschap is.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/333907 / HA RK 22-192
Beschikking van 22 december 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. R.W.L. Russell te Amsterdam,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats 2] , Canada,
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
4. de stichting
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerders,
advocaat mr. P.F. Keuchenius te Hoorn Nh.
Verzoeker wordt hierna “ [verzoeker] ” genoemd. Verweerders worden hierna gezamenlijk “verweerders” genoemd en afzonderlijk “ [verweerder 1] ”, “ [verweerder 2] ”, “ [verweerder 3] ” en “de Stichting” genoemd.
De zaak in het kort
[verzoeker] verzoekt de bestuurders van [verweerster] (de Stichting) te ontslaan vanwege financieel wanbeheer en verwaarlozing van hun taak waardoor het voortbestaan van de Stichting gevaar loopt. [verzoeker] heeft in een voorlopige voorziening verzocht om de bestuurders gedurende de procedure te schorsen. In deze beschikking gaat de rechtbank alleen in op de voorlopige voorziening. De rechtbank wijst het verzoek om de bestuurders te schorsen af. [verzoeker] baseert zich ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van financieel wanbeheer op een rapport van AccountAd. In dit rapport worden echter alleen vragen gesteld over het financieel beheer die tot heden nog niet zijn beantwoord; het rapport stelt niet vast dat er ook daadwerkelijk sprake is van wanbeheer. Daarnaast is niet gebleken dat het voortbestaan van de Stichting gevaar loopt. De rechtbank roept partijen op om met elkaar in overleg te gaan om de in het rapport van AccountAd gestelde vragen te bespreken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift (met producties 1 tot en met 11),
  • het verweerschrift (met producties 1 tot en met 32), en
  • de e-mail van 7 december 2022 (met productie 12) van mr. Schalk.
1.2.
Op 8 december heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden waar zijn verschenen:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Schalk voornoemd en mr. Russel voornoemd en eveneens bijgestaan door een tolk;
  • [verweerder 1] , [verweerder 3] en [verweerder 2] , bijgestaan door mr. Keuchenius voornoemd. [verweerder 3] heeft [verweerder 1] daarnaast als tolk bijgestaan.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
De Stichting heeft tot doel het verspreiden en onderwijzen van het Mahayana Boeddhisme en de Mahayana Boeddhistische leer. De Stichting richt zich op de Vietnamese Boeddhistische gemeenschap in Nederland en heeft een eigen boeddhistische tempel in eigendom, genaamd Linh Son Tempel (hierna: de Tempel). De Stichting heeft geen winstoogmerk en verwerft haar vermogen met name door donaties en giften van de bezoekers van de Tempel.
2.2.
Met de oprichting van de stichting in 2015 is [verweerder 1] , een monnik met hoog aangeschreven reputatie binnen de Vietnamese Boeddhistische gemeenschap, aangesteld als hoofd van de Tempel. [verweerder 1] is op dat moment bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) ingeschreven als voorzitter en bestuurder van de Stichting.
2.3.
[verzoeker] is sinds de oprichting van de Stichting penningmeester in het bestuur. Sinds 2017 was hij een leerling van [verweerder 1] volgens de Mahayana Boeddhistische leer, zodat tussen hen een leerling-meester verhouding gold.
2.4.
Eind 2021 werd [verzoeker] verteld dat [verweerder 1] de Stichting financieel zou hebben benadeeld. Hem werd verteld dat er grote onduidelijkheden en onregelmatigheden waren in de financiële administratie van de Stichting. Dit bericht werd bekend in de gemeenschap.
2.5.
Eind maart 2022 heeft in de Tempel een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij [verzoeker] en een aantal medestanders er bij [verweerder 1] op heeft aangedrongen af te treden als bestuurder van de Stichting. Vervolgens is een discussie ontstaan of [verweerder 1] tijdens die bijeenkomst kenbaar heeft gemaakt te zullen aftreden als bestuurder.
2.6.
[verzoeker] heeft [verweerder 1] op 29 maart 2022 uitgeschreven als bestuurder bij de KvK.
2.7.
[verweerder 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving bij de KvK. De KvK heeft geoordeeld dat er sprake was van gerede twijfel over de juistheid van de gedane opgave. Dientengevolge zijn de wijzigingen in de KvK op 9 augustus 2022 ongedaan gemaakt en staat [verweerder 1] weer ingeschreven als bestuurder van de Stichting.
2.8.
[verweerder 2] is in maart/april 2022 door het bestuur van de Stichting, waaronder [verweerder 1] en [verzoeker] , gevraagd de financiën van de Stichting te bestuderen en/of door een derde te laten controleren. Hij heeft daarvoor inzage gekregen in de financiële administratie van de Stichting.
2.9.
[verweerder 2] heeft medio april 2022 de administratie van de Stichting aan het boekhoudkantoor Boekhoudburo West-Friesland (hierna: BWF) afgegeven met als opdracht inzicht te verstrekken in de financiële administratie van de Stichting vanaf oprichting. BWF kwam in juni 2022 met haar bevindingen. In deze bevindingen is opgenomen: “
Gedurende de jaren 2015 tot en met 2020 is het eindsaldo van de bankrekeningen hoger dan verwacht mag worden volgens het kasstroomoverzicht. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat er in de betreffende jaren uiteindelijk meer baten zijn geweest dan dat er zijn verantwoord in de oorspronkelijk stukken van de stichting. Het verschil spitst zich vooral toe op 2015 tot en met 2017. Over 2018 tot en met 2020 zijn de verschillen verwaarloosbaar.De leningen zijn verder afgestemd.
2.10.
Op 13 juni 2022 is [verzoeker] uitgenodigd voor een bestuursvergadering om de bevindingen van BWF te bespreken. [verzoeker] is op de vergadering niet verschenen.
2.11.
Op 23 augustus 2022 heeft opnieuw een bestuursvergadering plaatsgevonden. [verzoeker] is daarvoor opgeroepen, maar kon daarbij niet aanwezig zijn. Op zijn verzoek om de bestuursvergadering te verzetten is niet gereageerd. Tijdens deze bestuursvergadering is [verzoeker] ontslagen als bestuurder van de Stichting. [verweerder 2] en [verweerder 3] zijn tijdens deze vergadering als bestuurder benoemd.
2.12.
[verzoeker] heeft AccountAd onderzoek laten doen naar de financiën van de Stichting. AccountAd heeft een “rapport van feitelijke bevindingen” opgemaakt gedateerd op 5 september 2022.
2.13.
In een vonnis van 10 oktober 2022 naar aanleiding van een kort geding procedure tussen partijen heeft de rechtbank – kort weergegeven – [verzoeker] veroordeeld om het bestuur van de Stichting toegang tot de Tempel te verschaffen en de sleutels van het gebouw en de bestelbus af te geven. Ook heeft de rechtbank [verzoeker] verboden de Tempel en het terrein van de Tempel te betreden zonder toestemming van het bestuur. De rechtbank heeft daarbij aan [verzoeker] een dwangsom opgelegd voor deze veroordelingen van € 500,- per dag. [verzoeker] is in de kosten van het geding veroordeeld.
2.14.
Tijdens de behandeling van het kort geding tussen partijen bleek [verzoeker] in september 2022 € 63.000,- van de rekening van de Stichting op zijn privérekening te hebben overgemaakt. De Stichting heeft conservatoir derdenbeslag gelegd op de rekening van [verzoeker] . [verzoeker] heeft daarop het geld terugbetaald. Bij (verstek)vonnis van 23 november 2022 is [verzoeker] veroordeeld om aan de Stichting € 63.000,- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Ook is [verzoeker] veroordeeld in de beslag- en proceskosten.
2.15.
[verzoeker] heeft bezwaar gemaakt bij de KvK tegen de registratiewijziging naar aanleiding van zijn ontslag en de nieuwe bestuurssamenstelling per 23 augustus 2022. Dit bezwaar is door de KvK bij beslissing van 23 november 2022 afgewezen.
2.16.
Bij dagvaarding van 28 november 2022 vordert de Stichting – samengevat – dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot:
  • betaling van € 21.283,36 wegens onrechtmatige betalingen uit het vermogen van de Stichting dan wel onttrekkingen uit het vermogen van de Stichting in de periode van 29 maart 2022 tot eind oktober 2022;
  • betaling van € 24.000,- wegens aan de Stichting toekomende inkomsten in de periode van 29 maart 2022 tot eind oktober 2022;
  • betaling van € 5.000,- wegens van aan de Stichting toekomende donaties in de periode van 29 maart 2022 tot eind oktober 2022;
  • betaling van € 15.918,76 aan herstelkosten van een in de periode van april/mei 2022 onbevoegdelijk doorgevoerde verbouwing in het gebouw van de Stichting;
  • teruggave van een aantal aan de Stichting toebehorende zaken die door [verzoeker] dan wel onder zijn verantwoordelijkheid zijn verdwenen uit de Tempel, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, en
  • betaling van de proceskosten.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
i. in de hoofdzaak:
  • voor recht te verklaren dat [verweerder 1] op 27 maart 2022 is afgetreden als bestuurder van de Stichting;
  • het ontslagbesluit van 23 augustus 2022 waarbij [verzoeker] is ontslagen als bestuurder van de Stichting te vernietigen;
  • voor zover [verweerder 1] nog bestuurder van de Stichting zou zijn, hem te ontslaan als bestuurder;
  • voor zover [verweerder 2] rechtsgeldig zou zijn benoemd tot bestuurder van de Stichting, hem te ontslaan als bestuurder;
  • voor zover [verweerder 3] rechtsgeldig zou zijn benoemd tot bestuurder van de Stichting, hem te ontslaan als bestuurder;
  • ex artikel 2:299 BW drie door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke bestuurders te benoemen als bestuurders van de Stichting, aan wie alle bevoegdheden toekomen die de wet en de statuten aan de bestuurder van de Stichting toekennen;
  • verweerders te veroordelen in de kosten van het geding;
in de voorlopige voorzieningen:
  • voor zover [verweerder 1] nog bestuurder van de Stichting zou zijn, hem voor de duur van de behandeling van het verzoek tot zijn ontslag te schorsen als bestuurder;
  • voor zover [verweerder 2] rechtsgeldig zou zijn benoemd tot bestuurder van de Stichting, hem voor de duur van de behandeling van het verzoek tot zijn ontslag te schorsen als bestuurder;
  • voor zover [verweerder 3] rechtsgeldig zou zijn benoemd tot bestuurder van de Stichting, hem voor de duur van de behandeling van het verzoek tot zijn ontslag te schorsen als bestuurder;
  • voor de duur van de schorsing drie door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke bestuurders te benoemen als bestuurders van de Stichting, aan wie alle bevoegdheden toekomen die de wet en de statuten aan de bestuurder van de Stichting toekennen.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, stelt [verzoeker] dat hij vreest dat het bestuur het wanbeheer en onbehoorlijke taakvervulling zal voortzetten. [verzoeker] vreest dat er (nogmaals) veel geld aan de Stichting zal worden onttrokken. Daarnaast stelt [verzoeker] dat het voortbestaan van de Stichting in gevaar is. De betrokken gemeenschap heeft geen vertrouwen in het huidige bestuur waardoor zij minder donaties geven. Leninggevers willen daarnaast hun leningen terug. Ook zijn er minder vieringen en meldt de gemeenschap zich niet meer als vrijwilliger aan waardoor de Stichting inkomsten mis loopt.
3.3.
Verweerders hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verzoeker] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze beschikking neemt de rechtbank alleen een beslissing op de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorzieningen. Ten aanzien van het verzochte moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het huidige bestuur van de Stichting moet worden geschorst gedurende de behandeling van de hoofdzaak. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om het huidige bestuur van de Stichting te schorsen. Voordat de rechtbank dit oordeel zal toelichten, zal de rechtbank eerst uitleggen waarom de rechtbank van mening is dat [verzoeker] als belanghebbende in deze procedure kan worden gezien. De rechtbank zal daarna ingaan op de vraag wie momenteel deel uit maken van het bestuur van de Stichting. Tot slot zal de rechtbank haar oordeel op het verzoek van [verzoeker] motiveren.
[verzoeker] is belanghebbende
4.2.
Op grond van artikel 2:298 lid 1 BW kan een belanghebbende de rechtbank verzoeken een bestuurder te ontslaan. Deze belanghebbende kan ook aan de rechtbank, op grond van artikel 2:298 lid 2 BW, verzoeken een bestuurder gedurende het onderzoek te schorsen.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, speelt een rol in hoeverre de betreffende persoon door de uitkomst van de procedure in een eigen belang kan worden getroffen. Een ander reden kan zijn dat de betreffende persoon anderszins zo nauw betrokken is bij het onderwerp van de procedure dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen. [1]
4.4.
[verzoeker] heeft vanaf de oprichting van de Stichting in 2015 tot (in ieder geval) 23 augustus 2022 in de functie van penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van de Stichting. [verzoeker] verwijt het huidige bestuur, en met name [verweerder 1] , dat er financieel wanbeheer is gepleegd. In reactie op dit verwijt hebben verweerders aangegeven dat [verzoeker] als penningmeester (mede)verantwoordelijk is voor het financiële beleid. Gelet op deze omstandigheden kan [verzoeker] als belanghebbende worden gezien. De door [verzoeker] aan het bestuur verweten omstandigheden hebben immers (ook) plaatsgevonden in de periode dat [verzoeker] deel heeft uitgemaakt van het bestuur van de Stichting. Het feit dat [verzoeker] in juni 2022 en augustus 2022 geen deel heeft genomen aan bestuursvergaderingen over het financiële beleid maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] zijn verzoek (het verzoekschrift is van 21 november 2022) binnen redelijke tijd heeft ingediend nadat zijn bestuursfunctie is geëindigd.
Huidige bestuur Stichting (in de beoordeling van de voorlopige voorziening)
4.5.
Bij de beoordeling van de verzochte voorlopige voorzieningen gaat de rechtbank er vanuit dat [verweerder 1] bestuurder is van de Stichting. Dit blijkt uit de uittreksels van de KvK van 9 augustus 2022 [2] en 9 september 2022 [3] . Verder is gesteld noch gebleken dat [verweerder 1] door de Stichting als bestuurder is ontslagen. In de hoofdzaak zal een oordeel gegeven moeten worden over de vraag of het uitschrijven van [verweerder 1] als voorzitter van het bestuur bij de KvK op 29 maart 2022 terecht was. Deze uitschrijving is door de KvK weer teruggedraaid. Ook zal de rechtbank in de hoofdzaak een oordeel moeten geven over de vraag of er een rechtsgeldig besluit is genomen over het ontslag van [verzoeker] tijdens de vergadering van 23 augustus 2022. De rechtbank gaat er in het kader van de voorlopige voorziening wel vanuit dat het ontslag van [verzoeker] rechtsgeldig was. Dit is immers door de KvK geregistreerd en die registratie is na het bezwaar van [verzoeker] niet gewijzigd.
4.6.
De rechtbank gaat er bij de beoordeling van de voorlopige voorziening ook vanuit dat [verweerder 2] en [verweerder 3] rechtsgeldig tot bestuurders zijn benoemd. Tijdens de bestuursvergadering op 23 augustus waren [verweerder 1] en [naam 1] als bestuurders aanwezig. Op grond van artikel 4 lid 2 van de statuten benoemd het bestuur de bestuursleden. De benoeming van [verweerder 3] en [verweerder 2] als bestuursleden op 23 augustus 2022 – na het ontslag van [verzoeker] – heeft naar het voorlopig oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de statuten van de Stichting [4] plaatsgevonden.
Geen schorsing
4.7.
De rechtbank ziet geen noodzaak om de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
4.8.
In het (huidige) artikel 2:298 lid 1 BW is (voor zover voor deze zaak van belang) bepaald dat een bestuurder kan worden ontslagen wegens:
  • verwaarlozing van zijn taak,
  • andere gewichtige redenen, of
  • ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld.
Artikel 2:298 lid 1 BW is op 1 juli 2021 gewijzigd. Tot 1 juli 2021 kon een bestuurder, op grond van het oude artikel 2:298 lid 1 BW en voor zover voor deze procedure van belang, door de rechtbank worden ontslagen indien hij iets deed of naliet in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakte aan wanbeheer.
4.9.
In lid 2 van artikel 2:298 BW is bepaald dat de rechtbank gedurende het onderzoek van lid 1 voorlopige voorzieningen kan treffen in het bestuur en de bestuurder kan schorsen. Om een verzoek op grond van lid 2 toe te kunnen wijzen, moet er een vermoeden zijn dat zich één van de situaties voordoet waarop in lid 1 van artikel 2:298 BW wordt gedoeld.
4.10.
[verzoeker] voert twee redenen aan waarom het huidige bestuur moet worden geschorst. De eerste reden is dat het bestuur, en met name [verweerder 1] , zich schuldig maakt aan financieel wanbeheer. De tweede reden is dat het voortbestaan van de Stichting in gevaar is omdat de gemeenschap geen vertrouwen meer heeft in het huidige bestuur waardoor de Stichting inkomsten misloopt.
Rapport AccountAd biedt geen bewijs dat er sprake is van financieel wanbeheer
4.11.
[verzoeker] onderbouwt zijn stelling over het wanbeleid door het bestuur, en met name [verweerder 1] , met het rapport van AccountAd. In tegenstelling tot [verzoeker] leest de rechtbank in dit rapport niet dat AccountAd heeft vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van wanbeheer of het wegsluizen van geld van de Stichting naar rekeningen van [verweerder 1] .
4.12.
AccountAd heeft aan het begin van het rapport het volgende voorbehoud gemaakt:

Wij doen geen uitspraak over wat de feitelijke bevindingen betekenen voor het opstellen van de verantwoordingen op basis van de aanwezige informatie, bestaande bankmutaties over de periode van 01-01-2015 tot en met 31-12-2021 en de aanwezige leningscontracten en het beoordelen van de juistheid en rechtmatigheid van de onderliggende contracten en gerelateerd administratie in zijn totaliteit. De Groep [5] vertegenwoordigd door de heer [naam 2] zal hierover een eigen afweging moeten maken waarbij de Groep gebruik kan maken van dit rapport van feitelijke bevindingen.
Uit het rapport blijkt dat specifieke werkzaamheden zijn overeengekomen te verrichten met betrekking tot het opstellen van de verantwoordingen op basis van de aan drs. [naam 3] MBA RA van AccountAd geleverde gegevens. Deze gegevens betreffen bankmutaties over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2021, de aanwezige leningscontracten en het beoordelen van de juistheid en rechtmatigheid van de onderliggende contracten en gerelateerde administraties. Uit het rapport van AccountAd blijkt dat de Stichting niet beschikt over een kasboek of leningsadministratie waaruit de standen van de leningen op enig moment kunnen worden vastgesteld. Ook blijkt uit het rapport dat vanwege de geconstateerde onduidelijkheden AccountAd niet in staat is geweest om conform de initiële (aanvankelijke) opdracht een definitieve verantwoording op te stellen voor de boekjaren 2015 tot en met 2021. De onderzoeker van AccountAd vraagt zich af of de door het bestuur onder leiding van voorzitter [verweerder 1] gepubliceerde verantwoordingen over de periode 2015-2021 wel foutenvrij zijn. Hij stelt dit echter niet vast. In het rapport worden juist een aantal vragen gesteld die tot heden onbeantwoord zijn gebleven.
Tot slot staat aan het einde van het rapport de volgende beperking in het gebruik en verspreidingskring: “
Bij het opstellen van deze rapportage is rekening gehouden met de verwachtingen van de beoogde gebruikers. Daarom is deze rapportage alleen bestemd voor de Groep. (…)”. Met deze beperking wordt duidelijk gemaakt dat de rapportage enkel ten behoeve van de Groep is opgesteld en dus is te beschouwen als een partijrapport. Het maakt dat voor de schorsing van het huidige bestuur niet enkel van het rapport van AccountAd kan worden uitgegaan.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de constateringen van AccountAd niet zien op een recente periode maar zich uitstrekken over de gehele periode vanaf oprichting van de Stichting in 2015 tot 31 december 2021. Als er inderdaad zou komen vast te staan dat er financieel wanbeheer zou hebben plaatsgevonden, dan heeft dat kennelijk plaatsgevonden vanaf de oprichting van de Stichting. Desondanks heeft dat er (tot nu toe) niet toe geleid dat de Stichting niet langer meer kon voortbestaan. Dit is één van de redenen waarom naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak ontbreekt om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen.
4.14.
Tegenover het rapport van AccountAd staan de bevindingen van BWF waaruit, kort weergegeven, blijkt dat de beschikbare middelen van de Stichting niet lager waren dan op grond van de historie van leningen en donaties mocht worden verwacht. Ook blijkt uit deze bevindingen niet dat sprake is van wanbeheer van het bestuur van de Stichting.
4.15.
Op basis van deze omstandigheden biedt het rapport van AccountAd niet de onderbouwing voor de stelling van [verzoeker] dat er sprake is van wanbeleid. Ook is het rapport niet toereikend om de conclusie te kunnen trekken dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van wanbeheer. Wel blijkt uit het rapport van AccountAd en de bevindingen van BWF dat aan de schriftelijke verantwoording van het financiële beleid van de Stichting gebreken kleven. Uit het rapport van AccountAd blijkt daarnaast dat er een aantal vragen zijn die moeten worden beantwoord. Deze constateringen bieden echter onvoldoende bewijs dat er sprake is van financieel wanbeheer dat aanleiding geeft om het bestuur te schorsen.
4.16.
De rechtbank wijst [verzoeker] erop dat de vragen in het rapport van AccountAd niet alleen door het huidige bestuur en [verweerder 1] moeten worden beantwoord maar vooral door het bestuur van de Stichting tot 31 december 2021. Ook [verzoeker] dient de vragen dus (mede) te beantwoorden. Dit volgt uit artikel 5 lid 2 en artikel 9 van de statuten van de Stichting. [6] In het rapport van AccountAd worden aan het financiële beleid en de vastlegging daarvan door de Stichting een aantal eisen gesteld volgens het Nederlandse rechtspersonenrecht. Dit Nederlandse rechtspersonenrecht heeft ook betrekking op de wijze waarop het bestuur van de Stichting zou moeten functioneren en met elkaar zou moeten overleggen. [verzoeker] heeft benadrukt dat de verhouding tussen partijen een hiërarchische is waarbij [verweerder 1] de Stichting leidt en aan zijn gezag niet mag worden getwijfeld. Dit doet echter niet af aan de verantwoordelijkheden die de andere bestuurders op grond van het Nederlandse rechtspersonenrecht hebben en waarop zij kunnen worden aangesproken. In dat verband dient dus ook [verzoeker] als (voormalig) bestuurder, want penningmeester, van de Stichting nadere uitleg te geven over het financiële beleid. [verzoeker] is daartoe uitgenodigd door de Stichting. Tijdens de mondelinge behandeling hebben verweerders overigens aangegeven dat als [verzoeker] zich niet veilig voelt om het gesprek met de andere bestuursleden aan te gaan over het financiële beleid hij zich kan laten bijstaan door wie hij wil. Gelet op deze toezegging is de rechtbank van oordeel dat er daarmee voor [verzoeker] voldoende waarborg is gecreëerd om het gesprek met de bestuursleden, waaronder de in de gemeenschap hoger geplaatste [verweerder 1] , aan te gaan.
4.17.
De rechtbank heeft in zijn oordeel betrokken dat de ING-Bank in het kader van de Wet op het financieel toezicht en de Wwft [7] een onderzoek heeft ingesteld bij de Stichting, maar dat onderzoek nog niet heeft afgerond. Ook hecht de rechtbank belang aan het feit dat [verweerder 2] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij bij een bank werkt en de bankierseed heeft afgelegd. Indien blijkt dat [verweerder 2] verbonden is aan een Stichting waarin wanbeheer is dan wel wordt gevoerd, dan wordt hij ook getroffen in zijn persoonlijke carrière.
4.18.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling gewezen op rechtspraak [8] waarbij bestuurders van een stichting in afwachting van een onderzoek zijn geschorst als ordemaatregel. In die betreffende procedure was de vraag of de bestuurders rechtsgeldig waren benoemd. Deze vraag speelt voor de rechtbank in de voorlopige voorziening niet gelet op de overgelegde stukken van de KvK. Deze rechtspraak leidt dan ook niet tot een ander oordeel van de rechtbank.
4.19.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling tot slot gesteld dat er noodzaak is voor schorsing van de bestuurders omdat hij vreest dat het bestuur het wanbeleid en onbehoorlijke taakvervulling zal voortzetten en opnieuw aanzienlijke gelden aan de Stichting zal onttrekken. [verzoeker] heeft zijn stelling dat er opnieuw geld aan de Stichting zal worden onttrokken niet onderbouwd. Daarnaast is in deze voorlopige voorziening niet gebleken dat er financieel wanbeheer heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in deze stelling dan ook geen aanleiding om het bestuur te schorsen.
Onvoldoende onderbouwd dat voortbestaan Stichting in gevaar is
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat het voortbestaan van de Stichting in gevaar is.
4.21.
Uit de statuten van de Stichting blijkt dat de Stichting als doel heeft:
  • het verspreiden van het Mahayana boeddhisme en de Mahayana boeddhistische leer,
  • het organiseren van gebeden, meditatie, dharma lessen, schriftstudie,
  • bewustwording en verbetering bevorderen voor sociale harmonie in samenleving, in het gezinsleven, tussen mens, dier en natuur,
  • organiseren van projecten voor kansarme mensen in Azië,
  • organiseren van projecten om dieren te redden van de dood,
  • en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
Niet gesteld, en ook niet gebleken, is dat het huidige bestuur deze doelen van de Stichting niet nakomt dan wel niet kan nakomen. [verzoeker] heeft gewezen op het feit dat, sinds zijn vertrek, vieringen niet goed worden bezocht waardoor de Stichting inkomsten misloopt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij foto’s overgelegd. Deze foto’s zijn onvoldoende om de stelling van [verzoeker] te kunnen onderbouwen, zeker gelet op het verweer van verweerders dat de foto’s niet zijn genomen op boeddhistische feestdagen. De rechtbank acht daarbij niet onaannemelijk dat de huidige situatie waarin partijen zijn beland gevolgen heeft voor het bezoekersaantal van de laatste vieringen in de Tempel. De foto’s betreffen daarnaast een momentopname.
4.22.
[verzoeker] heeft ook zijn stelling dat leninggevers hun leningen terugeisen en dat de Stichting inkomsten misloopt onvoldoende onderbouwd. De brieven die [verzoeker] in productie 8 heeft overgelegd bieden onvoldoende bewijs, zeker gelet op het gemotiveerde verweer van verweerders. Twee van deze brieven zouden zijn opgesteld in naam van het bestuur van de Stichting. Dit wordt echter door de verweerders betwist. De derde brief staat enkel op naam van [verzoeker] en biedt daardoor ook onvoldoende bewijs. Daarbij komt dat tijdens de mondelinge behandeling de rechtbank vooralsnog niet is gebleken dat de volgelingen van de Tempel die [verzoeker] steunen in zijn verzoek, de meerderheid van de bij de tempel betrokken gemeenschap vormen.
4.23.
Dat de betrokken gemeenschap geen vertrouwen heeft in het huidige bestuur is door [verzoeker] niet onderbouwd. Dit geldt ook voor de stelling van [verzoeker] dat [verweerder 2] en [verweerder 3] geen invulling geven aan het bestuurderschap en enkel handelen in het belang van [verweerder 1] .
[verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten
4.24.
Omdat de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening wordt afgewezen zal hij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van verweerders begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.126,00 (2 punten x tarief € 563,00) aan salaris advocaat, derhalve een bedrag van € 1.802,00.
Oproep rechtbank aan partijen
4.25.
[verzoeker] , [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] stellen allen het belang van de Stichting en de gemeenschap na te streven. Het is de rechtbank wel duidelijk geworden dat de huidige situatie niet in het belang is van de Stichting en voor verdeeldheid zorgt in de gemeenschap. Dit is met name pijnlijk omdat de Stichting zich onder meer ten doel stelt bewustwording en verbetering te bevorderen voor sociale harmonie in samenleving, in het gezinsleven, tussen mens, dier en natuur. De rechtbank roept partijen dan ook op hun verantwoordelijkheid naar de gemeenschap te nemen en er voor te zorgen dat er weer eenheid komt en dat verdeeldheid binnen de gemeenschap wordt tegengegaan. Daartoe zullen zij (met elkaar) het gesprek moeten aangaan om de vragen in het rapport van AccountAd te beantwoorden. Dat kan ook gebeuren door het gezamenlijk benoemen van een onafhankelijke deskundige. Het is in het belang van de Stichting en de gemeenschap dat partijen daarbij goed communiceren naar hun aanhangers en transparant zijn in hun handelen.
4.26.
De rechtbank wijst partijen er daarbij ook dat het ook voor de hoofdzaak (het verzoek van [verzoeker] het huidige bestuur te ontslaan) van belang is dat antwoorden komen op de vragen in het rapport van AccountAd. Dit rapport dateert immers van 5 september 2022 en tot op heden zijn de in het rapport gestelde vragen onbeantwoord gebleven. De rechtbank rekent dit beide partijen aan.
Voortzetting hoofdzaak
4.27.
In de hoofdzaak is de mondelinge behandeling gepland op 6 april 2022. De rechtbank zal de behandeling van de hoofdzaak aan houden als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzochte voorlopige voorzieningen af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van verweerders tot op heden begroot op € 1.802,00,
5.3.
verklaart de beschikking wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak zal plaatsvinden op 6 april 2022 vanaf 13.30 uur.
Deze beschikking is gegeven door mr.drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022. [9]

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1900
2.Productie 13 verweerschrift
3.Productie 24 verweerschrift
4.Artikel 4 lid 2 van de statuten
5.In het rapport wordt de Groep aangeduid als Groep boeddhistische vrijwilligers van Linh Son Tempel vertegenwoordigd door de heer [naam 2] .
6.In artikel 5 lid 2 is bepaald dat het bestuur verplicht is van de vermogenstoestand van de stichting en van alles betreffende de werkzaamheden van de stichting naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren den de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend. In artikel 9 is opgenomen hoe een boekjaar door het bestuur moet worden afgesloten en op welke wijze daarvan verslaggeving dient plaats te vinden.
7.Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
8.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2823
9.type: MKG