ECLI:NL:RBNHO:2022:11546

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
15/112856-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van zware mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn echtgenote. De tenlastelegging betrof het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, specifiek een gebroken vinger, door in de vinger van de benadeelde te bijten. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, stellende dat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door zijn echtgenote en haar broer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 6 december 2022 zijn de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij, alsook de getuige, besproken. De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde en haar broer als onbetrouwbaar beoordeeld, terwijl de verklaring van de verdachte als aannemelijk werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, wat zijn beroep op noodweer rechtvaardigde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar was. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd ontslagen van rechtsvervolging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 20 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/112856-18 (P)
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2017 te Heerhugowaard aan [benadeelde] (zijn echtgenote) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken vinger, heeft toegebracht door met (veel) kracht in de vinger van die [benadeelde] te bijten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2017 te Heerhugowaard zijn echtgenote, [benadeelde],
heeft mishandeld door met (veel) kracht in de vinger van die [benadeelde] te bijten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat geen waarde kan worden gehecht aan de verklaringen van aangeefster [benadeelde] en haar broer [getuige] en het dossier ook overigens te veel “losse eindjes” bevat.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen nu het tot vrijspraak strekkende verweer zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte die erop neerkomt dat hij heel hard in de vinger van aangeefster heeft gebeten. Uit de medische gegevens van aangeefster is gebleken dat haar pink gebroken was, dat meermalen operatief ingrijpen noodzakelijk was en dat sprake is van blijvend functieverlies. De rechtbank gaat op grond hiervan uit van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 maart 2017 te Heerhugowaard aan [benadeelde] (zijn echtgenote) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken vinger, heeft toegebracht door met kracht in de vinger van die [benadeelde] te bijten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

5.Strafbaarheid van het feit5.1 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer, nu de verklaring van de verdachte dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich mocht verdedigen, voldoende steun vindt in het procesdossier en niet onaannemelijk is. Daarom verzoekt de officier van justitie de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ook bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Aangeefster en haar broer hebben geprobeerd de verdachte ter verstikken. Zijn reactie op dat geweld was noodzakelijk en passend.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 41 Sr kan een beroep op noodweer slagen als sprake is geweest van een verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging moet hierbij noodzakelijk (subsidiariteitseis) en geboden (proportionaliteitseis) zijn geweest.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep op noodweer steunt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf geldt dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg (zie het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417).
In het licht van het vorenstaande overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn twee mogelijke scenario’s af te leiden ten aanzien van de gebeurtenissen op 27 maart 2017 in de woning van aangeefster en de verdachte. Het eerste scenario wordt geschetst door aangeefster en haar broer, getuige [getuige]. Het tweede scenario wordt geschetst door de verdachte. Deze verklaringen staan voor wat betreft de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte aangeefster in haar pink heeft gebeten, haaks op elkaar.
Het scenario van de aangeefster en haar broer houdt in dat de verdachte zonder enige aanleiding de hand van aangeefster heeft gepakt en toen hard op haar pink heeft gebeten. Aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat zij dacht dat de verdachte een toeval kreeg vanwege zijn suikerziekte.
Het scenario van de verdachte houdt in dat de verdachte in de pink van aangeefster heeft gebeten, omdat hij zich moest verweren tegen een poging om hem te verstikken. De verdachte heeft verklaard dat hij op de bank in de woonkamer zat en dat de broer van aangeefster, die op visite was, aan de verdachte vroeg of hij zijn horloge mocht bekijken. De broer van aangeefster heeft op dat moment de handen van de verdachte vastgepakt en heeft eveneens de benen van de verdachte tussen zijn eigen benen geklemd. Aangeefster zou vervolgens achter de verdachte zijn gaan staan en huishoudfolie om zijn mond hebben gewikkeld. De verdachte zou het huishoudfolie weg gekregen hebben, waarna de broer van aangeefster een kussen op zijn hoofd heeft gedrukt. Vervolgens zou aangeefster een plastic zak over het hoofd van de verdachte hebben getrokken. De verdachte voelde op dat moment iets langs zijn mond gaan en heeft toen uit zelfverdediging hard gebeten. Dit bleek de pink van aangeefster te zijn. Daarna zou de verstikkingspoging zijn gestopt. Aangeefster heeft ten slotte de verdachte met een dumbbell op zijn hoofd geslagen en is met haar broer naar de huisartsenpost vertrokken.
Het noodweerscenario van de verdachte vindt zijn onderbouwing in de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft direct na de gebeurtenissen, toen aangeefster en haar broer waren vertrokken naar de huisartsenpost, het alarmnummer 112 gebeld. Tegenover de meldkamer heeft de verdachte verklaard dat zijn echtgenote en haar broer hem hebben proberen te verstikken, dat hij in de vinger van zijn echtgenote heeft gebeten, dat hij tegen zijn hoofd is geslagen met een gewicht en dat hij het plastic dat gebruikt is niet meer terug kan vinden in huis. De verdachte heeft onder meer verklaard over huishoudfolie en een rode plastic tas. De gealarmeerde politieagenten troffen de verdachte wankelend op zijn benen aan, duizelig en misselijk. Ook had hij bloed rondom zijn mond en op zijn overhemd. De verdachte heeft dezelfde dag nog de spoedeisende hulp bezocht, waar een (verse) fractuur aan het jukbeen aan de linkerzijde van zijn hoofd is vastgesteld.
Na deze melding zijn verbalisanten naar de huisartsenpost gestuurd om aangeefster en haar broer aan te houden. Deze verbalisanten hebben gezien dat de broer van aangeefster een plastic zak uit zijn jas haalde en het in de vuilnisbak gooide en dieper in de vuilnisbak wegstopte. Het door de verbalisanten aangetroffen plastic betrof onder meer een stuk huishoudfolie en een rode plastic tas van “Kruidvat”. Verder is er in lijn met de verklaring van de verdachte, DNA van de verdachte aangetroffen op het huishoudfolie en aan de binnenzijde van de plastic tas.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de verdachte door het bijten in de pink van aangeefster handelde ter verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangeefster en haar broer, zodat hem een beroep op noodweer toekomt. Dit betekent dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Over het door aangeefster geschetste scenario merkt de rechtbank nog het volgende op.
De verklaringen van aangeefster en haar broer over de gang van zaken die avond acht de rechtbank niet betrouwbaar. Aangeefster en haar broer hebben wisselend en onderling tegenstrijdig verklaard over het bij de huisartsenpost aangetroffen huishoudfolie en de plasticzakken. Zo heeft aangeefster eerst tegenover de politie verklaard dat zij haar bebloede hand in een plasticzak heeft gewikkeld, terwijl zij later bij de rechter-commissaris – toen duidelijk was dat erg geen DNA van aangeefster op het plastic is aangetroffen – heeft verklaard dat zij in het geheel geen plastic heeft gezien. De broer van aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het plastic van aangeefster heeft gekregen, terwijl hij eerder tegenover de politie heeft verklaard dat hij het plastic in de gang van de woning heeft gevonden en toen heeft meegenomen. Daarbij acht de rechtbank het opmerkelijk dat zowel aangeefster als haar broer geen verklaring hebben kunnen geven voor het letsel aan verdachtes hoofd (de fractuur van het jukbeen). Ten slotte blijkt uit bijgehouden metingen in verband met de suikerziekte van de verdachte, dat zijn bloedwaardes op 27 en 28 maart 2017 geen afwijkingen laten zien. Van een toeval, zoals aangeefster heeft gesuggereerd, is dus geen sprake geweest.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.
Mr. H. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.