ECLI:NL:RBNHO:2022:11499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
HAA 21/3273
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van toeslag op WAO-uitkering wegens gebrek aan duurzame band met Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 17 november 2022, in de zaak HAA 21/3273, is het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar toeslag op de WAO-uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 58.607,85 aan ten onrechte ontvangen toeslag aan de orde. Eiseres, die in Polen woont, ontving van 27 maart 2012 tot 28 februari 2019 een toeslag, maar verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft deze ingetrokken op basis van het oordeel dat eiseres geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar woning in Nederland vrijwel onafgebroken heeft verhuurd en dat getuigenverklaringen bevestigen dat zij in Polen woonde. Eiseres heeft betoogd dat zij wel degelijk een duurzame band met Nederland had, onder andere door haar inschrijving in Nederland, medische behandelingen en sociale contacten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien niet kunnen leiden tot het aannemen van een duurzame band met Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de intrekking van de toeslag en de terugvordering van het bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: S. Gootjes).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de toeslag die zij ontving op haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van 27 maart 2012 tot en met 28 februari 2019 en de terugvordering van een bedrag van € 58.607,85 aan ten onrechte ontvangen toeslag.
1.2.
Bij besluit van 30 april 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de toeslag die eiseres ontving op basis van haar WAO-uitkering over de periode van 27 maart 2012 tot en met 28 februari 2019 beëindigd (lees: ingetrokken) en een bedrag van € 59.069,01 aan ten onrechte ontvangen toeslag van haar teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 10 mei 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het bedrag van de terug te vorderen toeslag gewijzigd in € 58.607,85.
1.4.
Met het besluit van 25 november 2019 is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.5.
In de uitspraak van 19 november 2020 [1] heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 25 november 2019 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak.
1.6.
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank nader onderzoek verricht en op 28 april 2021 gerapporteerd.
1.7.
In het besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
1.8.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Inhoud van het bestreden besluit

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, onder verwijzing naar het onderzoeksrapport van de inspecteur Handhaving van 15 (de rechtbank begrijpt: 5) april 2019, het op 27 oktober 2020 door een onderzoeker in dienst bij verweerder opgestelde proces-verbaal en het rapport van de inspecteur Handhaving van 28 april 2021, nader toegelicht ter zitting, ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode van 27 maart 2012 tot 28 februari 2019 geen duurzame band met Nederland had en daarom geen recht op toeslag had in genoemde periode.

Beroepsgronden

3. Eiseres heeft - samengevat weergegeven - betoogd dat uit de feiten en omstandigheden die zij heeft toegelicht en waartoe zij bewijs heeft aangeleverd wel degelijk blijkt van een duurzame band van persoonlijke aard tussen haar en Nederland. Haar huis staat in Nederland, zij is ingeschreven in Nederland in de gemeente, zij ondergaat medische behandelingen in Nederland, haar verzekeringen zijn in Nederland afgesloten, zij spreekt Nederlands, zij werkt vanuit Nederland, zij ontvangt inkomen vanuit Nederland, zij heeft een Nederlandse bankrekening en haar dochter, schoonzoon en kleinkind en haar vriendinnen wonen in Nederland. Zij bezit in Polen slechts een appartement, als gezamenlijk eigenaresse en de mede-eigenaar heeft verklaard dat ze daar niet woont. Het is eiseres bovendien toegestaan om wekenlang in Polen te verblijven om haar zieke moeder te verzorgen.

Beoordeling

4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland met name van belang geacht of iemand al dan niet beschikt over zelfstandige woonruimte in Nederland. [2] Niet in geschil is dat eiseres haar woning aan de [adres 1] heeft verhuurd.

Zelfstandige woonruimte

5. In het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 oktober 2020 staat, voor zover van belang, het volgende:
• Verdachte staat sinds 1 maart 1998 ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats] ;
• In de periode van 17 oktober 2008 tot 30 maart 2012 stonden [naam 1] en [naam 2] ingeschreven op het adres;
• In de periode van 2012 tot en met 11 augustus 2015 is de woning 24 keer kortdurend verhuurd geweest via ‘ [bedrijf] . Verdachte heeft daarvoor in totaal een bedrag van € 14.556,58 (de rechtbank begrijpt: ontvangen);
• In de periode van 1 april 2016 tot 1 september 2017 werd een bedrag van
€ 16.668,40 huur ontvangen van mevrouw [naam 3] ;
• In de periode van 1 januari 2018 tot 1 juli 2018 werd een bedrag van € 5.983,50 huur ontvangen van de heer [naam 4] en mevrouw [naam 5] ; en
• In de periode van 1 september 2018 tot 9 februari 2019 werd een bedrag van
€ 4.400,00 huur ontvangen van [naam 6] . [3]
6. Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat eiseres haar woning in de periode van 17 oktober 2008 tot 9 februari 2019 vrijwel onafgebroken heeft verhuurd, met slechts drie uitgezonderde periodes van 11 augustus 2015 tot 1 april 2016 (8 maanden), 1 september 2017 tot 1 januari 2018 (4 maanden) en juli en augustus 2018 (twee maanden). Eiseres beschikte derhalve feitelijk niet over zelfstandige woonruimte in Nederland.
7. De stelling van eiseres, onder overlegging van een schriftelijke verklaring van [naam 7] , dat zij in de periode dat zij haar huis in Nederland verhuurde bij haar vriendin [naam 7] verbleef of bij vrienden in [plaats] en daarom wel degelijk een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland, is onvoldoende komen vast te staan. De als bewijs daartoe overgelegde schriftelijke verklaring kan dit standpunt in ieder geval niet onderbouwen. [naam 7] verklaart slechts in algemene zin dat eiseres frequent bij haar logeerde. Enige concretisering ontbreekt.
Duurzame band van persoonlijke aard
8. Van belang is verder dat de dochter van eiseres heeft verklaard dat zij op 12 jarige leeftijd (2004) samen met haar moeder naar Polen is vertrokken, dat voor zover zij weet eiseres altijd in Polen woonachtig is geweest en dat zij niet beter weet dan dat eiseres de woning in [woonplaats] altijd heeft verhuurd. [4] Dit wordt bevestigd door de huurster [naam 3] . [5] Zij heeft verklaard van de buurvrouw te hebben gehoord dat eiseres met haar dochter in 2004 is verhuisd naar Polen. Tenslotte wordt de verklaring van de dochter van eiseres ook bevestigd door de buurvrouw die woont op de [adres 3] op nummer [#] . Tijdens een huisbezoek van de gemeente op 20 december 2018 heeft de getuige verklaard dat eiseres in Polen woont. [6]
9. Eiseres heeft de betrouwbaarheid van de door de getuigen afgelegde verklaringen betwist. De dochter van eiseres zou alles hebben verzonnen om eiseres weg te jagen uit haar woning. Bovendien zou de dochter van eiseres samenwerken met haar vader en is ze boos op eiseres. Ook de buurvrouw die op huisnummer [#] zou boos zijn op eiseres. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu enige onderbouwing met concrete feiten en omstandigheden ontbreekt.
10. Eiseres heeft onder overlegging van schriftelijke stukken nog gesteld dat zij wel degelijk een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, omdat zij haar medische behandelingen in Nederland onderging. De rechtbank gaat hier niet in mee. De getuige [naam 3] heeft hierover immers verklaard dat eiseres de bezoeken aan Nederland plande als zij een afspraak had met het ziekenhuis [naam 8] in [woonplaats] . De brieven die daarover handelden ontving de getuige, omdat zij de woning destijds huurde van eiseres. [7] Dat eiseres een zorgverzekering in Nederland heeft en zij in Nederland aangifte inkomstenbelasting doet, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel.
Ter zitting ingebrachte nieuwe beroepsgrond
11. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres een beroep gedaan op artikel 44b, tweede lid, onder b ten eerste, van de TW. Volgens eiseres volgt hieruit dat recht op toeslag bestaat als je in een andere lidstaat van de Europese Unie woont. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze beroepsgrond eerst ter zitting naar voren heeft gebracht. Het betreft een geheel nieuwe beroepsgrond. Niet is gebleken dat eiseres deze beroepsgrond redelijkerwijs niet eerder had kunnen aanvoeren. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om deze eerst ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond bij haar beoordeling te betrekken. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing laten en overweegt ten overvloede dat deze beroepsgrond inhoudelijk bovendien geen kans van slagen heeft.

Conclusie

12. De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien niet kunnen leiden tot het aannemen van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland in de periode van 27 maart 2012 tot en met 28 februari 2019.
13. Daaruit volgt dat verweerder met recht de toeslag over de periode van 27 maart 2012 tot en met 28 februari 2019 heeft ingetrokken.
14. Verweerder was voorts bevoegd en gehouden om de onterecht betaalde toeslag ten bedrage van € 58.607,85 van eiseres terug te vorderen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HAA 19/5274
2.Zie onder meer CRvB 7 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:770.
3.Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 oktober 2020, pagina 15.
4.Dossierpagina 207.
5.Dossierpagina 197.
6.Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 oktober 2020, pagina 4.
7.Dossierpagina 197.