ECLI:NL:RBNHO:2022:11247

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
HAA 21/5139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot Participatiewet-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende ontving in de jaren 2017, 2018 en 2019 bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet van de gemeente Amsterdam. De inspecteur legde een aanslag op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.629, met een belastingrente van € 67. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop stelde de belanghebbende beroep in.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2022 werd de zaak behandeld. De belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde, betwistte de hoogte van de aanslag en stelde dat zij slechts een netto bedrag van € 7.506,81 had ontvangen, zonder de benodigde bruto-netto-overzichten van de gemeente. De inspecteur daarentegen stelde dat de belanghebbende een hoger bruto uitkeringsbedrag had moeten opgeven, en baseerde zijn aanslag op gegevens van de gemeente Amsterdam.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aanslag correct was, ondanks het ontbreken van de bruto gegevens. De rechtbank hield rekening met het feit dat de belanghebbende niet beschikte over de benodigde informatie om de aanslag te controleren. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand bleef. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten door de inspecteur, aangezien er geen onrechtmatigheid was vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam.

Procesverloop

De inspecteur heeft aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.629 en daarbij is een bedrag van € 67 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 oktober 2022. Belanghebbende is op de zitting verschenen, samen met haar gemachtigde, haar vriend [naam] en haar nicht [naam 2] . De inspecteur is vertegenwoordigd door mr. [inspecteur] en mr. [inspecteur 1] .

Overwegingen

Waar gaat het in deze procedure om?
1. Belanghebbende heeft in de jaren 2017, 2018 en 2019 bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet gekregen van gemeente Amsterdam. In haar door de Belastingdienst vooringevulde aangifte voor het jaar 2018 stond een bruto uitkeringsbedrag van € 7.632 en een bedrag van € 2.342 aan ingehouden loonheffing. Belanghebbende heeft deze bedragen niet gewijzigd en heeft de aangifte ingediend. De voorlopige aanslag is conform deze aangifte vastgesteld en leidde tot een terug te ontvangen bedrag van € 2.089.
2. De inspecteur denkt echter dat belanghebbende in 2018 een hoger bedrag aan inkomsten en een lager bedrag aan loonheffing had moeten opgeven, namelijk een uitkeringsbedrag van € 9.746 en bedrag van € 1.807 aan ingehouden loonheffingen. Daarom is de inspecteur bij het opleggen van de (definitieve) aanslag afgeweken van de ingediende aangifte en is hij uitgegaan van dit hogere inkomen en dit lagere loonheffingsbedrag. Belanghebbende moest daardoor nog een bedrag van € 1.375 op die aanslag betalen (inclusief € 67 belastingrente).
3. Belanghebbende is het daar niet mee eens. Zij heeft slechts een bedrag van
€ 7.506,81 op haar rekening ontvangen in 2018. Zij kan de bruto bedragen niet herleiden, omdat zij daarvan geen compleet overzicht heeft gekregen van de gemeente. Bij gebrek aan gegevens moet de inspecteur aantonen dat de hogere aanslag klopt, aldus belanghebbende.
4. De vraag is dus of belanghebbende in 2018 een bedrag van € 9.746 aan inkomsten heeft genoten van de gemeente Amsterdam en er € 1.807 is ingehouden aan loonheffingen.
5. Tot het dossier behoort een aan belanghebbende gestuurde jaaropgave 2018 van Gemeente Amsterdam waarop staat (PW staat voor Participatiewet):
Wettelijke regeling
Bruto uitkering
Loonheffing/ premie volksverzekeringen
PW
9747
1806
TOTAAL
9747
1806
[…]
TOELICHTING BIJ JAAROPGAVE 2018
[…]
Bruto uitkeringHet bedrag aan bruto uitkering van 2018 is gelijk aan het belastbaar loon. De bruto uitkering is hoger dan de netto uitkering die u daadwerkelijk op uw bankrekening heeft ontvangen. Dit komt doordat Werk en Inkomen verplicht is om inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in te houden. Deze bedragen heeft Werk en Inkomen afgedragen aan de Belastingdienst. Het bedrag aan belastbaar loon moet u vermelden op uw aangifte inkomstenbelasting.”
6. Deze jaaropgave heeft als datum 5 januari 2019. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft belanghebbende echter gezegd dat zij die jaaropgave niet had op het moment dat zij aangifte deed op 22 maart 2019. De inspecteur denkt dat dit klopt, omdat ook de belastingdienst in de vooringevulde aangifte deze gegevens nog niet vermeldde. Als de jaaropgave er op 5 januari 2019 was geweest, zouden de bedragen in de vooringevulde aangifte conform die jaaropgave zijn.
7. De Belastingdienst heeft namelijk de volgende gegevens doorgekregen van gemeente Amsterdam (VIA staat voor vooringevulde aangifte, LH staat voor loonheffingen):
inkomen LH
aangeleverd voor VIA € 6.303 € 1.726
aangeleverd voor VIA
€ 1.326 € 616totaal in VIA € 7.632 € 2.342
suppletie na VIA
€ 2.114 - € 535totaal na suppletie € 9.746 € 1.807
8. In het dossier zitten maandelijkse specificaties van gemeente Amsterdam van de netto bijstandsbedragen die aan belanghebbende in 2018 zijn betaald, behalve van de maanden januari, september en december.
9. Het op het netto bedrag toe te passen loonheffingstarief voor belanghebbende in 2018 bedraagt 24,5% (bijstandspercentagetarief “overige personen”) [1] .
Beoordeling hoogte bruto inkomen en loonheffing
10. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van het bruto ontvangen bedrag aan PW-uitkeringen en het daarop ingehouden bedrag aan loonheffing. Partijen verschillen echter niet van mening over de hoogte van het netto (daadwerkelijk) door belanghebbende op haar bankrekening ontvangen bedrag. Zij heeft dit immers laten zien aan de hand van haar bankafschriften. Gelet op de hoogte van dit netto door belanghebbende ontvangen bedrag van € 7.506,81, kon het door belanghebbende in de aangifte opgegeven bedrag van € 5.290 netto (zij ging in die aangifte namelijk uit van € 7.632 bruto-uitkering - € 2.342 aan ingehouden loonheffing) niet het juiste zijn. De inspecteur heeft in het verweerschrift aan de hand van het op het netto inkomen toepasselijke loonheffingstarief van 24,5% en de overgelegde specificaties becijferd dat het netto inkomen nagenoeg correspondeert met het brutobedrag van € 9.746 dat de Belastingdienst van gemeente Amsterdam (uiteindelijk) als bruto inkomen heeft doorgekregen en dat ook het inhoudingsbedrag van € 1.807 daarmee in de pas loopt.
11. Dan speelde nog de vraag of alle in 2018 door belanghebbende ontvangen bedragen wel in de belastingheffing van het jaar 2018 thuishoren omdat een deel daarvan nabetalingen over eerdere jaren waren. De bedragen zijn alle ontvangen in het jaar 2018 en daarmee zijn zij voor de belastingheffing ook in 2018 genoten (dat staat als hoofdregel in artikel 3:146 van de Wet IB 2001). Belanghebbende heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat van deze regel moet worden afgeweken omdat de bedragen al eerder vorderbaar en inbaar waren. Daarvoor is namelijk nodig dat in dat eerdere jaar het desbetreffende bedrag succesvol bij de gemeente zou kunnen worden opgevorderd en onmiddellijk betaald zou worden. Hiervoor ontbreekt de onderbouwing, zodat de rechtbank voor het genietingstijdstip van de inkomsten zal uitgaan van het ontvangstmoment, zijnde het jaar 2018.
12. Ten aanzien van de bewijslast heeft belanghebbende duidelijk gemaakt dat zij van de gemeente alleen maandopgaven met de netto bedragen heeft ontvangen en dat zij dus helemaal niet over bruto inkomensgegevens en loonheffingsbedragen beschikt. De Belastingdienst heeft deze gegevens ook niet, maar had deze wel kunnen en in dit geval ook moeten opeisen van de gemeente, aldus belanghebbende. Het is voor haar op deze manier namelijk helemaal niet controleerbaar of de door de Belastingdienst in aanmerking genomen bedragen kloppen en ook de inspecteur heeft geen volledig kloppend bedrag kunnen uitrekenen. De rechtbank kan hierin meevoelen met belanghebbende en houdt daar ook rekening mee door van haar niet gegevens te verlangen die zij niet heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur toch in dit geval ook zonder die stukken op te vragen en zonder volledig sluitende berekening aannemelijk gemaakt dat de aanslag correct is. Hierbij is de rechtbank uitgegaan van het uitgangspunt dat de inspecteur de bewijslast draagt voor afwijkingen van de aangifte waarbij hij een hoger inkomen in aanmerking neemt en dat hij daarbij kan volstaan met het aannemelijk maken van die afwijking met bewijsmiddelen naar zijn keuze (vrije bewijsleer). De inspecteur heeft de jaaropgave van de gemeente, de maandelijkse overzichten en de door belanghebbende ontvangen bedragen tot uitgangspunt genomen. Aan de hand van deze gegevens acht de rechtbank, ook in het licht van wat belanghebbende heeft aangevoerd, voldoende becijferd en dus ook aannemelijk gemaakt dat het genoten inkomen en het daarmee corresponderende loonheffingsbedrag zijn zoals in de aanslag zijn opgenomen.
13. Belanghebbende heeft, nadat de berekeningen (van netto ontvangen, vermeerderd met 24,5% loonheffingen, naar brutobedragen) op de zitting besproken en nader toegelicht zijn, gezegd dat zij deze uitleg graag in de bezwaarfase had gekregen. Als zij die eerder had gekregen dan had zij het systeem begrepen en zou zij hebben geconcludeerd dat de bedragen van de aanslag waarschijnlijk juist zijn. Dan zou zij geen beroep ingesteld hebben. Zij verzoekt de inspecteur daarom om vergoeding van haar proceskosten en griffierecht. De inspecteur is daartoe niet bereid. Immers is de aanslag niet te hoog en is er geen sprake van verwijtbaar handelen door de Belastingdienst. Verder werd belanghebbende bij het instellen van beroep bijgestaan door een professioneel handelende gemachtigde, die het haar ook had kunnen uitleggen, aldus de inspecteur. De rechtbank vindt dat beide partijen hier een punt hebben. Ook de rechtbank ziet geen onrechtmatigheid aan de zijde van de Belastingdienst en geen aanleiding voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten en het griffierecht in beroep.
Conclusie
14. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Dat betekent dat belanghebbende geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.De rekenregels zijn te vinden op de website van de belastingdienst (zie paragraaf 3.2.3 op blz. 14): https://download.belastingdienst.nl/belastingdienst/docs/rekenregels_bijstandsuitkeringen_2018_lh411z81fd.pdf.